2 november 1846 N17: Goedgekeurd, het voorstel om van de open plaatsen in het kindergesticht te Veenhuizen gebruik te maken tot plaatsing van jongelieden uit de bedelaars kolonien van den leeftijd van 13 – 18 jaar en den Directeur der kolonien ingelicht nopens de bedoeling en uitvoering dezer aanschrijving, en magtiging verleend tot het bouwen van een houten loots


Drents Archief, toegang 0186, invnr 984


De Permanente Commissie,

Gelezen den brief van den Directeur der Kolonien hiernavermeld,

Besluit

daarop te antwoorden als volgt:

Ons wel hebbende kunnen vereenigen met het in uwe missive van den 26e October ll N2668 vervatte voorstel, om van de open plaatsen in het kindergesticht te Veenhuizen gebruik te maken tot het plaatsen van jongelieden uit de bedelaarskolonisten van den leeftijd van 13 tot 18 jaar, verzoeken wij UwEd op de uitvoering daarvan order te stellen, zoodra de noodzakelijkheid daartoe, door werkelijk plaatsgebrek in de bedelaarsgestichten, aanwezig zal zijn, doch niet vroeger.

Het is echter onze bedoeling dat geen andere jongelieden dan die van goed gedrag zijn, worden overgeplaatst.

Hunne verpleging op de voet der weezen, zoolang zij in het weezengesticht zullen zijn, komt ons mede verkieslijk voor, docht wat de kleeding betreft zullen zij op den voet des bedelaarskolonisten moeten blijven, ook ten einde dat zij niet door verstrekking van meer kleeding in schulden geraken, die eventueel hunne aanspraak op ontslag zouden vertragen.

Bij het uitzigt op toeneeming van de bevolking achten wij het voorts goed om bij tijds in de gelegenheid te voorzien, tot opruiming van het verlangde(?) van het bovenmagazijn aan het 2e gesticht te Veenhuizen 't welk thans tot bergplaats dient, doch tot huisvesting, van 80 mannen kolonisten zou kunnen worden ingerigt.
Te dien einde magtigen wij UwEd om eene houten loots te doen bouwen, op den voorgestelde voet, op eene der aangewezen plaatsen.


Brief van de directeur, van 26 oktober 1846 met nummer N2868, waarop bovenstaande besluit gebaseerd is

Drents Archief toegang 0186 bij post van 2 november 1846 N17, invnr 586


Frederiksoord, 26 October 1846

Ik heb de eer UwHEdG bij dezen te onderhouden over het vinden van meerder plaats voor de toenemende bevolking in de Kolonien.

Dezelve is, van den 1e tot den 17e dezer maand, van 10,940 tot 11,119 hoofden geklommen. Hoe groot de aankomst verleden week geweest is, is mij nog onbekend; maar zeker is de bevolking weer aanzienlijk gegroeid.

Ik veronderstel. dat er, in dit ogenblik, te Ommerschans van de 2 laatst bevolkte eenig overgebleven zalen voor mannen nog 30 plaatsen open zijn en deze eerstdaags zullen bezet komen.

Te Veenhuizen, alwaar ik verleden week deze aangelegenheid opzettelijk heb onderzocht en overwogen, is aan het 3e Gesticht alleen de achterzaal, aan de vrouwen-zijde, van 80 plaatsen, nog open; doch, daar dezelve buiten het hek valt, kan die ook wel door mannen bewoond worden, ofschoon er in een keuken van het vrouwen quartier voor gekookt zal moeten worden, zoodat er daar altoos eenige gemeenschap van de beide sexen zal over blijven, waarom het beter was, die zaal met vrouwen te kunnen bevolken.

Maar te Ommerschans waren, verleden week, na den overgang van eenige vrouwen geen plaatsen voor dezelve gebrek, ofschoon dan ook geen open en aan het 3e Gesticht te Veenhuizen konden er nog 20 vrouwen-kolonisten benevens 10 kinderen, opgenomen worden.

Aan het 2e Gesticht was noch voor mannen noch voor vrouwen meer plaats; een aantal ziekenplaatsen zelfs was er bezet.
Wel is hier nog aan den vrouwenkant, de eerste bij het inkomen, onbewoond, maar, daar hierin 5 Jute spinmolens in het werk zijn, benevens nog eenige kleine wielen, tot hetzelfde garen, die, juist om de talrijkheid der bevolking, niet kunnen worden gemist, zal men, den aanstaanden winter, niet nog meer handen, uit plaats gebrek, moeten ledig laten; zoo kan die zaal, mijns bedunkens, kwalijk tot verblijfplaats worden ingenomen.

Het is reeds te bejammeren, dat er voor de 2 guter spinmolens uit de vermelde achterzaal van het 3e Gesticht geen andere plaats te vinden is, daar anders ook deze eerlang in werking zouden kunnen worden gebragt en toch, daar er op den fabrijkzolder geen plaats voor is, zal men niet de gelegenheid benemen, om voordeeliger en noodiger anderen fabrijkarbeid te doen verrigten, bij de ophanden vermindering van den veldarbeid, zoo dient men er in te berusten, dat ze tijdelijk althans, worden geborgen, zoo als geschiedt.

Nu is er hier aan het 2e Gesticht nog ééne plaats, die, desnoods, tot verblijfplaats van 80 mannen zoude kunnen worden ingerigt, het is het verlengde van het boven-magazijn, dat ter berging van houtwaren, jute-garen, rum-jute, koffij-zakken en afval van jute-garen en pincops dient.

Voor het overige welligt nog eenige plaats te vinden zijnde, zoude er dan, echter, voor het jute-garen en de coffij-zakken, ook voor het 3e Gesticht, alwaar met de bevolking der meerverm. achterzaal daarvoor mede de bergplaats wordt weggenomen, eene houten loots of schuur dienen te worden gebouwd, met een pannen dak, dewelke of achter den tuin des Adjunct Directeurs, of, aan de andere zijde van de vaart, voor den gevel des Onderdirecteurs woning van buiten, op beide plaatsen aan de vaart, zou kunnen worden geplaatst, die ter lengte van 12 en breedte van 5 el, op een fondament van steen, buiten het arbeidsloon, nagenoeg f 300:- zou moeten kosten.

Maar ook die magazijn-zolder zou dan eerst nog moeten worden beschoten, van nieuwe kastjes en tafels voorzien, gelijk daarin ook nieuwe hangmatten en andere fournitures zouden worden gevorderd.
Hoeveel dat beschieten en het verder benoodigde houtwerk zoude kosten heb ik vergeten optenemen, maar ik meen mij te herinneren, dat er wel f 600:- toe zoude gaan.
Daarbij vrees ik. dat, al werd er dadelijk door UwHEdG toe besloten, die zaal bezwaarlijk voor 1 Januarij, door eigen volk, bewoonbaar zou kunnen worden gemaakt, aangezien de houtwaren er eerst toe besteld en aangevoerd zouden moeten worden.

Beter komt het mij daarom voor, in plaats daarvan, gebruik te maken van de open plaatsen van het 1e gesticht, ten getale van 182, die wel niet alle zouden kunnen worden betrokken, om de sexen en godsdienstige gezindheden afgescheiden te houden en omdat er welligt zoo vele jongelieden onder de bedelaars kolonisten, daarvoor geschikt, niet te vinden zouden zijn; en omdat er ook eenige open plaatsen voor aankomende weezen open dienen te blijven; maar 80 jongens en 40 meisjes zouden er, dunkt mij, toch wel plaats kunnen vinden, van 13 tot 18 jaren oud, welke, voor zoo verre ik voorloopig te Veenhuizen heb opgenomen, er in de drie bedelaarsgestichten van de beide christelijke godsdienstige belijdenissen, wel zouden te vinden zijn, zonder aan het 3e Gesticht nog te komen tot de onontbeerlijke voor de katoenspinnerij, of dat er geen enkele bekende ligtzinnige knapen en deerns van zulk eene overplaatsing zouden kunnen worden uitgezonderd.

Van dien leeftijd geeft elke open te maken plaats in de bedelaars Gestichten ruimte voor een volwassene; niet wanneer men er uit de kinderzalen overplaatst.

Door de zulken zouden aan het 1e Gesticht, ook het overgroot getal dag-scholieren, waarvoor geen plaats meer is, niet worden vermeerderd.

En zoodanige zouden tevens de werkkrachten aan dit Gesticht vermeerderen, die gelijk ik UwHEdG meermalen onder de aandacht bragt, hier waarlijk te gering zijn, om daar, waar tegenwoordig de meeste gewone fabrijkmatige arbeid plaats heeft en den landbouw, naar de voorhanden middelen, niet met het minste voordeel gedreven wordt, alle werkzaamheden behoorlijk en tijdig te zien afloopen, dat aan het gemis van 182 hoofden van de open plaatsen, de invaliditeit der huisgezinnen en de vermeerdering van den fabrijkarbeid is toeteschrijven.

Het is waar de kosten van de verpleging der kinderen uit de bedelaars, op den voet der weezen, zijn grooter, zoo om de morgen pap, die den laatsten verschaft wordt en het iets gunstiger zijn van de tarieven van uitbetaling van zakgeld en verstrekking van kleeding.

Maar het middageten is, daarentegen, voor de bedelaars-kolonisten meer en aan het 1e Gesticht wordt er te velde vooral, de hoogste verdienste niet toegekent, zoo dat mij deze schade niet van belang voorkomt. En op den voet der weezen zoude die jongelieden, mijns bedunkens, toch moeten verpleegd worden, om geen wangunst en haat te verwekken.

Heeft men vroeger aan het 3e Gesticht eene enkele zaal met weezen als zoodanig kostbaarder kunnen verplegen, zonder van het onderscheid veel verkeerds te hebben opgemerkt, hier was de meerderheid bedelaars kolonisten.

Voor de zedelijkheid zie ik in zulk eene zamenwoning van die beide jongelieden geen gevaar, daar de ervaring ons geleerd heeft, dat er, enkele misschien uitgezonderd - die daarom buiten de overplaatsing konden worden gelaten -, weinig verschil in hunne zedelijkheid bestaat en zoo al iets, dan zou dit eerder gunstiger voor de minderheid der bedelaars-kinderen dan schadelijk voor de weezen zijn, wier getal veel grooter blijft.

Van tijd tot tijd worden er dan ook bedelaars-kinderen die weezen zijn geworden, onder de weezen opgenomen.

En daar de bevolking van de weezen, vondelingen en verlaten kinderen in de Kolonien toch langzaam doch met vasten tred afneemt, zal men er, met den tijd toch toe moeten komen, om de open plaatsen te bezetten en de noodige werkkrachten te vermeerderen, waarom het niet gewaagd schijnt, hiervan langzamerhand eene proeve te nemen, temeer daar het gebrek aan plaats misschien maar tot aan het voorjaar duurt en elk bedelaars-kind dat zich ergerlijk gedroeg, door de plaatselijke directie dadelijk teruggeplaatst moest kunnen worden, zonder vorm van proces.

Hier zijn de hangmatten, dekens en lakens voor die open plaatsen nagenoeg voorhanden, de kastjes en tafels aanwezig, de keukens en fournuizen groot genoeg, en geen grooter personeel voor het opzigt wordt er gevorderd.

Dan behoefde er bij het 2e Gesticht nog geen loots gezet, en dien laatsten zaalzolder te worden betimmerd en ter bewoning gereed gemaakt en welligt werden dan die gelden geheel bespaard, wanneer de bedelaars bevolking niet op een en hetzelfde hoogste peil blijft, waarop ze moeijelijk zou te houden zijn, daar er altoos eenige golving zal bestaan en er dus ook weer afneming te verwachten is.

Op die wijze, welke ik de eer heb UwHEdG in overweging te geven, zouden er nog over
80 mannenplaatsen bij het 3e Gesticht en
80 mannen plaatsen bij het 1e en over
20 vrouwenplaatsen bij het 3e en
40 vrouwenplaatsen bij het 1e Gesticht,
tezamen 160 en 60, of 220 in het geheel, te beschikken zijn, welke, gevoegd bij de 11,200 die ik veronderstel, dat er in dit oogenblik zijn, een totaal van 11,420 zouden geven, boven hetwelk er geen meerdere ruimte in de verschillende Kolonien, schijnt gevonden te kunnen worden, zonder te moeten bouwen of timmeren of onontbeerlijke werk of schoolplaatsen intenemen, tot welk bouwen dan ook het saizoen verloopen is.

Hoe nu, voortaan met de meerder aankomende bedelaars-kolonisten te moeten handelen, om ze voegzaam te logeren, moet ik de vrijheid nemen, UwHEdG bij dezen eenigzins spoedig te vragen.

De Directeur der Kolonien
J. van Konijnenburg