Drents Archief, toegang 0186, invnr 984
De Permanente Commissie,
Gelezen den brief van den Directeur der Kolonien hiernavermeld,
Besluit
daarop te antwoorden als volgt:
Ons wel hebbende kunnen vereenigen met het in uwe missive van den
26e October ll N2668 vervatte voorstel, om van de open plaatsen in
het kindergesticht te Veenhuizen gebruik te maken tot het
plaatsen van jongelieden uit de bedelaarskolonisten van den
leeftijd van 13 tot 18 jaar, verzoeken wij UwEd op de uitvoering
daarvan order te stellen, zoodra de noodzakelijkheid daartoe, door
werkelijk plaatsgebrek in de bedelaarsgestichten, aanwezig zal
zijn, doch niet vroeger.
Het is echter onze bedoeling dat geen andere jongelieden dan die
van goed gedrag zijn, worden overgeplaatst.
Hunne verpleging op de voet der weezen, zoolang zij in het
weezengesticht zullen zijn, komt ons mede verkieslijk voor, docht
wat de kleeding betreft zullen zij op den voet des
bedelaarskolonisten moeten blijven, ook ten einde dat zij niet
door verstrekking van meer kleeding in schulden geraken, die
eventueel hunne aanspraak op ontslag zouden vertragen.
Bij het uitzigt op toeneeming van de bevolking achten wij het
voorts goed om bij tijds in de gelegenheid te voorzien, tot
opruiming van het verlangde(?) van het bovenmagazijn aan
het 2e gesticht te Veenhuizen 't welk thans tot bergplaats
dient, doch tot huisvesting, van 80 mannen kolonisten zou kunnen
worden ingerigt.
Te dien einde magtigen wij UwEd om eene houten loots te doen
bouwen, op den voorgestelde voet, op eene der aangewezen plaatsen.
Drents Archief toegang 0186 bij post van 2 november 1846 N17,
invnr 586
Frederiksoord, 26 October 1846
Ik heb de eer UwHEdG bij dezen te onderhouden over het vinden
van meerder plaats voor de toenemende bevolking in de Kolonien.
Dezelve is, van den 1e tot den 17e dezer maand, van 10,940 tot
11,119 hoofden geklommen. Hoe groot de aankomst verleden week
geweest is, is mij nog onbekend; maar zeker is de bevolking weer
aanzienlijk gegroeid.
Ik veronderstel. dat er, in dit ogenblik, te Ommerschans
van de 2 laatst bevolkte eenig overgebleven zalen voor mannen nog
30 plaatsen open zijn en deze eerstdaags zullen bezet komen.
Te Veenhuizen, alwaar ik verleden week deze aangelegenheid
opzettelijk heb onderzocht en overwogen, is aan het 3e Gesticht
alleen de achterzaal, aan de vrouwen-zijde, van 80 plaatsen, nog
open; doch, daar dezelve buiten het hek valt, kan die ook wel door
mannen bewoond worden, ofschoon er in een keuken van het vrouwen
quartier voor gekookt zal moeten worden, zoodat er daar altoos
eenige gemeenschap van de beide sexen zal over blijven, waarom het
beter was, die zaal met vrouwen te kunnen bevolken.
Maar te Ommerschans waren, verleden week, na den overgang
van eenige vrouwen geen plaatsen voor dezelve gebrek, ofschoon dan
ook geen open en aan het 3e Gesticht te Veenhuizen konden
er nog 20 vrouwen-kolonisten benevens 10 kinderen, opgenomen
worden.
Aan het 2e Gesticht was noch voor mannen noch voor vrouwen meer
plaats; een aantal ziekenplaatsen zelfs was er bezet.
Wel is hier nog aan den vrouwenkant, de eerste bij het inkomen,
onbewoond, maar, daar hierin 5 Jute spinmolens in het werk zijn,
benevens nog eenige kleine wielen, tot hetzelfde garen, die, juist
om de talrijkheid der bevolking, niet kunnen worden gemist, zal
men, den aanstaanden winter, niet nog meer handen, uit plaats
gebrek, moeten ledig laten; zoo kan die zaal, mijns bedunkens,
kwalijk tot verblijfplaats worden ingenomen.
Het is reeds te bejammeren, dat er voor de 2 guter spinmolens uit
de vermelde achterzaal van het 3e Gesticht geen andere plaats te
vinden is, daar anders ook deze eerlang in werking zouden kunnen
worden gebragt en toch, daar er op den fabrijkzolder geen plaats
voor is, zal men niet de gelegenheid benemen, om voordeeliger en
noodiger anderen fabrijkarbeid te doen verrigten, bij de ophanden
vermindering van den veldarbeid, zoo dient men er in te berusten,
dat ze tijdelijk althans, worden geborgen, zoo als geschiedt.
Nu is er hier aan het 2e Gesticht nog ééne plaats, die, desnoods,
tot verblijfplaats van 80 mannen zoude kunnen worden ingerigt, het
is het verlengde van het boven-magazijn, dat ter berging van
houtwaren, jute-garen, rum-jute, koffij-zakken en afval van
jute-garen en pincops dient.
Voor het overige welligt nog eenige plaats te vinden zijnde, zoude
er dan, echter, voor het jute-garen en de coffij-zakken, ook voor
het 3e Gesticht, alwaar met de bevolking der meerverm. achterzaal
daarvoor mede de bergplaats wordt weggenomen, eene houten loots of
schuur dienen te worden gebouwd, met een pannen dak, dewelke of
achter den tuin des Adjunct Directeurs, of, aan de andere zijde
van de vaart, voor den gevel des Onderdirecteurs woning van
buiten, op beide plaatsen aan de vaart, zou kunnen worden
geplaatst, die ter lengte van 12 en breedte van 5 el, op een
fondament van steen, buiten het arbeidsloon, nagenoeg f 300:- zou
moeten kosten.
Maar ook die magazijn-zolder zou dan eerst nog moeten worden
beschoten, van nieuwe kastjes en tafels voorzien, gelijk daarin
ook nieuwe hangmatten en andere fournitures zouden worden
gevorderd.
Hoeveel dat beschieten en het verder benoodigde houtwerk zoude
kosten heb ik vergeten optenemen, maar ik meen mij te herinneren,
dat er wel f 600:- toe zoude gaan.
Daarbij vrees ik. dat, al werd er dadelijk door UwHEdG toe
besloten, die zaal bezwaarlijk voor 1 Januarij, door eigen volk,
bewoonbaar zou kunnen worden gemaakt, aangezien de houtwaren er
eerst toe besteld en aangevoerd zouden moeten worden.
Beter komt het mij daarom voor, in plaats daarvan, gebruik te
maken van de open plaatsen van het 1e gesticht, ten getale van
182, die wel niet alle zouden kunnen worden betrokken, om de sexen
en godsdienstige gezindheden afgescheiden te houden en omdat er
welligt zoo vele jongelieden onder de bedelaars kolonisten,
daarvoor geschikt, niet te vinden zouden zijn; en omdat er ook
eenige open plaatsen voor aankomende weezen open dienen te
blijven; maar 80 jongens en 40 meisjes zouden er, dunkt mij, toch
wel plaats kunnen vinden, van 13 tot 18 jaren oud, welke, voor zoo
verre ik voorloopig te Veenhuizen heb opgenomen, er in de
drie bedelaarsgestichten van de beide christelijke godsdienstige
belijdenissen, wel zouden te vinden zijn, zonder aan het 3e
Gesticht nog te komen tot de onontbeerlijke voor de
katoenspinnerij, of dat er geen enkele bekende ligtzinnige knapen
en deerns van zulk eene overplaatsing zouden kunnen worden
uitgezonderd.
Van dien leeftijd geeft elke open te maken plaats in de bedelaars
Gestichten ruimte voor een volwassene; niet wanneer men er uit de
kinderzalen overplaatst.
Door de zulken zouden aan het 1e Gesticht, ook het overgroot getal
dag-scholieren, waarvoor geen plaats meer is, niet worden
vermeerderd.
En zoodanige zouden tevens de werkkrachten aan dit Gesticht
vermeerderen, die gelijk ik UwHEdG meermalen onder de aandacht
bragt, hier waarlijk te gering zijn, om daar, waar tegenwoordig de
meeste gewone fabrijkmatige arbeid plaats heeft en den landbouw,
naar de voorhanden middelen, niet met het minste voordeel gedreven
wordt, alle werkzaamheden behoorlijk en tijdig te zien afloopen,
dat aan het gemis van 182 hoofden van de open plaatsen, de
invaliditeit der huisgezinnen en de vermeerdering van den
fabrijkarbeid is toeteschrijven.
Het is waar de kosten van de verpleging der kinderen uit de
bedelaars, op den voet der weezen, zijn grooter, zoo om de morgen
pap, die den laatsten verschaft wordt en het iets gunstiger zijn
van de tarieven van uitbetaling van zakgeld en verstrekking van
kleeding.
Maar het middageten is, daarentegen, voor de bedelaars-kolonisten
meer en aan het 1e Gesticht wordt er te velde vooral, de hoogste
verdienste niet toegekent, zoo dat mij deze schade niet van belang
voorkomt. En op den voet der weezen zoude die jongelieden, mijns
bedunkens, toch moeten verpleegd worden, om geen wangunst en haat
te verwekken.
Heeft men vroeger aan het 3e Gesticht eene enkele zaal met weezen
als zoodanig kostbaarder kunnen verplegen, zonder van het
onderscheid veel verkeerds te hebben opgemerkt, hier was de
meerderheid bedelaars kolonisten.
Voor de zedelijkheid zie ik in zulk eene zamenwoning van die beide
jongelieden geen gevaar, daar de ervaring ons geleerd heeft, dat
er, enkele misschien uitgezonderd - die daarom buiten de
overplaatsing konden worden gelaten -, weinig verschil in hunne
zedelijkheid bestaat en zoo al iets, dan zou dit eerder gunstiger
voor de minderheid der bedelaars-kinderen dan schadelijk voor de
weezen zijn, wier getal veel grooter blijft.
Van tijd tot tijd worden er dan ook bedelaars-kinderen die weezen
zijn geworden, onder de weezen opgenomen.
En daar de bevolking van de weezen, vondelingen en verlaten
kinderen in de Kolonien toch langzaam doch met vasten tred
afneemt, zal men er, met den tijd toch toe moeten komen, om de
open plaatsen te bezetten en de noodige werkkrachten te
vermeerderen, waarom het niet gewaagd schijnt, hiervan
langzamerhand eene proeve te nemen, temeer daar het gebrek aan
plaats misschien maar tot aan het voorjaar duurt en elk
bedelaars-kind dat zich ergerlijk gedroeg, door de plaatselijke
directie dadelijk teruggeplaatst moest kunnen worden, zonder vorm
van proces.
Hier zijn de hangmatten, dekens en lakens voor die open plaatsen
nagenoeg voorhanden, de kastjes en tafels aanwezig, de keukens en
fournuizen groot genoeg, en geen grooter personeel voor het opzigt
wordt er gevorderd.
Dan behoefde er bij het 2e Gesticht nog geen loots gezet, en dien
laatsten zaalzolder te worden betimmerd en ter bewoning gereed
gemaakt en welligt werden dan die gelden geheel bespaard, wanneer
de bedelaars bevolking niet op een en hetzelfde hoogste peil
blijft, waarop ze moeijelijk zou te houden zijn, daar er altoos
eenige golving zal bestaan en er dus ook weer afneming te
verwachten is.
Op die wijze, welke ik de eer heb UwHEdG in overweging te geven,
zouden er nog over
80 mannenplaatsen bij het 3e Gesticht en
80 mannen plaatsen bij het 1e en over
20 vrouwenplaatsen bij het 3e en
40 vrouwenplaatsen bij het 1e Gesticht,
tezamen 160 en 60, of 220 in het geheel, te
beschikken zijn, welke, gevoegd bij de 11,200 die ik veronderstel,
dat er in dit oogenblik zijn, een totaal van 11,420 zouden geven,
boven hetwelk er geen meerdere ruimte in de verschillende
Kolonien, schijnt gevonden te kunnen worden, zonder te moeten
bouwen of timmeren of onontbeerlijke werk of schoolplaatsen
intenemen, tot welk bouwen dan ook het saizoen verloopen is.
Hoe nu, voortaan met de meerder aankomende bedelaars-kolonisten te
moeten handelen, om ze voegzaam te logeren, moet ik de vrijheid
nemen, UwHEdG bij dezen eenigzins spoedig te vragen.
De Directeur der Kolonien
J. van Konijnenburg