Op 19 oktober 1839 schrijft de directeur der koloniën Jan van Konijnenburg in een brief met nummer N3054, invnr 219 scans 311-312, aan de permanente commissie over stoffen die terugkomen van de blekerij en wat voor leuks er met de lappen kan gebeuren:
Frederiksoord, den 29 October 1839
Ik heb de eer UWEdGeb. te berigten, dat ik geslaagd ben in de verkoop, op een matig crediet, der terug bekomen lappen van de eerste maandelijksche aflevering katoen, welke door den Heer Th. Ainsworth gebleekt is, ten bedrage van 260 pond, voor ƒ 1.60 het pond, behalve een gedeelte hetwelk voor monsters nog tot een hogeren prijs geplaatst is en dus ruim ƒ 416:- uitmakende.
De lappen der tweede partij, waaronder eenige stukken ongebleekt afgeleverd zijn, terwijl de overige gebleekte, op mijn verzoek, niet zoo krap zijn gemeten, waardoor kleinere verschillen er aan gelaten en de terug ontvangene lappen allen grooter zijn, wegen uit dien hoofde, slechts 231½ pond, maar zijn dan ook, om de grootere lengte, van eene meerdere waarde.
Die nu, voor de eerste maal, van den Heer Wilson terug ontvangen, daarentegen, wegen slechts 41½ pond en zijn enkel van het imitatiekatoen, en, bovendien alle van grootere lappen, op eenen zelfde lengte van ongeveer 5 palm, doorgescheurd, blijkbaar uit het gemis der blaauwe voorslag-einden van het stuk op zeer veele lappen, waarom deze kleinere lappen dus ook van eene mindere waarde zijn.
Ik heb gemeend UWEdGeb. zulks te moeten kenbaar om over de concurrentie van die beide Heeren beter te kunnen oordeelen.
Tevens heb ik de eer UWEdGeb. te melden, dat de doek, welke bij de jongste algemeene inspectie bepaald is, dat door de meisjes-weezen te Veenhuizen, des Zondags zou worden gedragen, wel uit de lappen, van den Heer Ainsworth terug ontvangen, kunnen worden gesneden, van het breede op 70 duim #, voor de 1e en 2e, en van het imitatiekatoen op 60 duim # voor de 3e , 4e , en 5e taille, wegende de eerste 9 en de andere 8 lood, ter waarde, tegen ƒ 1.60 het pond, van nog geen 15 en 13 centen respectivelijk.
UWEdGeb. vragende, of dezelve nu tegen die prijzen, buiten de kosten van het zomen, aan alle meisjes en boven de 2 roode doeken, waarvan zij verschooning dienen te blijven behouden, mogen worden verstrekt, ten einde zulks bij de ophanden herziening, in de tarieven voor het fabrijkwezen te kunnen brengen.
Voorts, of de overige lappen, tegen dien prijs, niet aan onze winkeliers mogen worden uitgegeven, om dezelve met zoo weinig winst aan de kolonisten te slijten als zij verkiezen en waartoe de concurrentie hun wel zal noodzaken.
Op die wijze behoeven wij de lappen niet buiten de Koloniën te verkopen, en hebben de kolonisten de gelegenheid goedkoop aan katoenen lappen te komen.
De Directeur der Kolonien
J. van Konijnenburg
In de kantlijn van de brief heeft een lid van de permanente
commissie bijgeschreven: 'Ik geloof dit alles toestemmend te
moeten beantwoorden.' En na nog een tijdje nadenken valt het
besluit:
Drents Archief, toegang 0186, invnrs 497 en 978
Te bepalen
1. Dat de te verstrekken kleeding aan de meisjes in de
kindergestichten te Veenh. bij het tot dusver bepaalde, ook zal
bestaan uit eene witte katoenen doek.
2. Dat de bedoelde doeken zullen vervaardigd worden uit de
lappen overmaat welke van de bleek terug ontvangen worden, en dat
hetgeen van die lappen niet te dien einde mogt noodig zijn, aan de
winkeliers ter verkoop zal worden uitgegeven.
● Dit is een uitbreiding van het kledingpakket als vastgesteld op 3 februari 1835, zie hier.
● Deze zelfde maand besluit de permanente commissie dat onderbroeken
voor de jongens te duur zijn, zie hier.