Drents Archief, toegang 0186, invnr 972
De Permanente Commissie etc
Gehoord het rapport van den Inspecteur der Kolonien, gevraagd den
9 Julij ll. N8 op het verslag van den Directeur der Kolonien van
den 23 Junij bevorens N1159 nopens de uitkomst van het hem
opgedragen onderzoek aangaande de kosten der kleeding van de
kweekelingen te Wateren
Overwegende dat de ondervinding heeft doen zien dat de
oververdiensten der kweekelingen berekend naar het tarief
vastgesteld bij Besluit van den 11 Mei 1830 N20 tot een te hoog
bedrag klimmen, en dat mitsdien eene wijziging van het bedoelde
tarief te hunnen opzigte noodzakelijk is
Besluit:
Artikel 1
De onderscheidingsdragt der kweekelingen te Wateren zal voortaan
slechts bestaan in het blaauwe laken buis en den hoed; de broek
zal van gewoon zwart voerlaken zijn, terwijl zij zelve het vest,
naar verkiezing zich zullen kunnen aanschaffen.
Artikel 2
De kleedingstukken tot de onderscheidingsdragt behoorende zullen
niet meer op rekening der Mij verstrekt worden, zullen de
kweekelingen daarvoor evenals voor hunne overige kleeding, op
hunne kleeding rekening worden belast.
De plaatselijke Directie zal toezien dat des niettegenstaande het
voor kleeding toegestaan bedrag niet worde overschreden, te welken
einde zij de kweekelingen steeds tot zuinigheid op hunne kleeding
zal aanmanen en verpligten.
Artikel 3
Het tarief der oververdiensten van de weezen, vastgesteld bij
besluit van den 11 Mei 1830 N20 zal niet langer van toepassing
zijn op de kweekelingen te Wateren, wordende bij dezen
afzonderlijk voor hen vastgesteld het hieraan gehechte tarief van
oververdiensten.
Artikel 4
Het bedoelde tarief zal zoodra mogelijk, met het begin eener
nieuwe week, worden ingevoerd.
Ten einde het daarbij voorgestelde doel niet verijdeld worde, zal
de Directeur der Kolonien zorgvuldig toezien, dat de verdiensten
der kweekelingen niet hooger dan het bedrag dat zij in 1833
bereikt hebben, worden opgevoerd.
Afschrift dezes etcetera.
De Permanente Commissie etc.
Frederiksoord, den 26 september 1834
Ik heb de eer gehad wel te ontvangen UWEdG Resolutie van den 12
dezer maand N4, en neem de vrijheid UWEdG daaromtrent aan te
merken:
1e. Dat, ofschoon de onderscheidingsdragt der
kweekelingen te Wateren, voor bezuiniging vatbaar bevonden is,
het, echter, de bedoeling niet zijn kan, om in een ander uiterste
te vervallen en hen minder te doen gekleed gaan, dan de weezen te
Veenhuizen, of de gewone kolonisten, dat het geval zou zijn,
indien de blaauwlakensche broek met een zwart voerlaken
broek werd verwisseld, van welke stof alleen bedelaars kolonisten
broeken dragen.
Trouwens ik zelf heb, bij mijn rapport van den 23 Junij jl. N1159,
bij vergissing, zwart voerlaken genoemd, terwijl ik zwart
pijlaken bedoeld heb en houd ik dan ook de bepaling van
voerlaken, in plaats van pijlaken, bij Artikel 1 van het Besluit,
voor een misslag, waaromtrent ik verzekering verzoek te ontvangen.
2e. Dat, volgens dat Artikel, ook de hoed behouden zou
blijven, waaromtrent ik UWEdG onder de aandacht moet brengen, dat
de kweekelingen, sedert vele jaren, eene pet dragen, die door hen
zelven wordt aangeschaft, naar verkiezing; dat er geen hoeden meer
in de koloniën worden vervaardigd, onder anderen omdat de
hoedenmaker naar de Ommerschans is verwezen, en dat de weinige
hoeden, die aangekocht worden, van nog geen gulden het stuk
waarde, den kweekelingen minder goed zouden staan dan de thans
door hen gedragen wordende petten, welke vrijlating UWEdG,
mitsdien, wordt voorgesteld nader vast te stellen.
3e. Dat, daar de kweekelingen toch eenigzins beter en
zindelijker behooren gekleed te zijn dan de weezen te Veenhuizen,
het toegestane daarvoor, gelijk aan dat voor deze, inderdaad te
gering is, naardien de kweekelingen thans daaruit ook moeten
bekostigen een eigen blaauwlakensch buis, met koperen knopen, dat,
bij al de overige kleedingstukken, onmogelijk uit de f 15,60 ’s
jaars, voor de oudste, en f 11,96, voor de jongere kweekelingen,
kan worden goedgemaakt; zoodat, houdt men zich strikt aan den
regel, om niet boven het tegoed gemaakte te verstrekken, er
noodwendig uit moet voortvloeijen, dat de kweekelingen, in het
vervolg, al zeer slordig of gebrekkig zullen gekleed gaan.
Tot hiertoe, toch, werden broek en buis door de Maatschappij
bekostigd en werd het geaccordeerde voor kleeding nog
overschreden, en van nu voortaan, zoude een en ander uit het
tegoed voor kleeding moeten worden gevonden en, bovendien, het
toegestane daarvoor niet mogen worden overschreden: zulk eene
bezuiniging is, inderdaad, onmogelijk en moet derhalve noodwendig
leiden tot een onaangenaam uiterlijk voorkomen der kweekelingen
dat UWEdG bedoeling niet zijn kan en ik dus gaarne zag
voorgekomen.
Het is daarom, dat ik de vrijheid neem, terug te komen op mijn
voorstel, om het geaccordeerde voor de kleeding der kweekelingen
zoo veel hooger te stellen, dan dat van de weezen te Veenhuizen,
als noodig is om:
1e. hen een buis van gewoon blaauw laken, in plaats van
pijlaken te kunnen doen dragen;
2e. om hen zoo veel beter dan die van Veenhuizen te doen
gekleed gaan als voegzaam is aan de kweekelingen van het Instituut
te Wateren.
Dat, alhoewel het ontvangen verlaagde tarief van oververdiensten
met de volgende week zal worden ingevoerd, ik, echter, niet
nalaten kan, daaromtrent in het midden te brengen, dat, uitgaande
van de stelling dat de kweekelingen te Wateren, althans niet
minder oververdiensten moeten kunnen maken dan de weezen te
Veenhuizen, er daar ook waarlijk geen termen bestonden, om dat
tarief lager te stellen dan voor deze is bepaald.
Een naauwkeurig onderzoek, hetwelk ik hieromtrent heb gedaan,
toch, heeft mij doen zien, dat, volgens bijgevoegde drie staten,
een 25 tal kweekelingen, welke de grootste verdiensten gemaakt
hebben over Junij, Julij en Augustus aan zakgeld hebben genoten f
88.80½.
En een gelijk getal der weezen bij het 1e Gesticht te Veenhuizen f
62.27 en even zoveel van het 3e Gesticht f 57.10. Zamen f
119.37. Dus gemiddeld f 59.68½. En minder aan de
kweekelingen f 29.12.
Daarbij komt, echter, in aanmerking dat er onder die 25
kweekelingen van Wateren zich 4 bevinden, de eerste van den staat,
welke dezen zomer zijn te grasmaaijen geweest, in de Oude
Willem, op 2 uren afstand van het Gesticht, die van hun
zakgeld zich spek hebben moeten aanschaffen, om dat zware werk te
kunnen uithouden.
Trekt men het zakgeld van die 4, die geheel buitengewonen arbeid
verrigt hebben, van opgemeld bedrag af, dan blijft daarvan
maar over f 61.51½.
Daarmede nu vergelijkende het zakgeld van 21 der meest verdiend
hebbende weezen bij het 1e Gesticht ad f 57.20 en van zoo vele van
het 3e Gesticht f 51.01. Zamen f 108.21;
Gemiddeld f 54.10½.
Dan blijkt het meerdere slechts te bedragen f 7.41 of 1/8 gedeelte
van het zakgeld der weezen te Veenhuizen.
Voorts, dat de kweekelingen te Wateren, behalve het grasmaaijen,
ook nog onderscheidene andere zwaardere werkzaamheden hebben
moeten doen en steeds behooren te verrigten, dan de weezen te
Veenhuizen, zoo als: het begreppen en behakken van 8 bunders nieuw
veen, tusschen het Instituut en de 3e Wijk van kolonie N2,
Doldersum genoemd; het graven en baggeren van turf voor het
Gesticht en meer andere.
En, eindelijk, dat het wel zeker de bedoeling en het voornemen van
de Instituteur is, om, nu de werkzaamheden van eersten aanleg min
of meer zijn afgeloopen, hen meer aan den arbeid te onttrekken,
ten einde van hunne wetenschappelijke vorming meerder werk te
kunnen maken, waardoor zij natuurlijk minder verdiensten zullen
kunnen maken.
Uit een en ander, blijkt het, dunkt mij, volkomen, dat er geen de
minste grond bestaat tot de plaats gehad hebbende verlaging van
het tarief van oververdiensten, te minder wanneer men de stelling
vasthoudt, dat het Instituut te Wateren steeds een begeerlijke
plaats voor de bestedelingen van de andere Koloniën zal uitmaken,
waarom ik UWEdG de vrees dan ook niet ontveinzen kan, dat die
verlaging van het tarief, -wordt dezelve niet weêr ingetrokken-,
eene geheel verkeerde uitwerking hebben zal, waardoor dit
Etablissement, hetwelk nu eerst sedert een paar jaren vooruit gaat
en de beste uitzigten belooft, van mindere kostbaarheid door
meerdere productie, in eenen staat van kwijning zoude
kunnen geraken, ter oorzake van mindere ambitie bij de
jongelieden; om welke te onderhouden, ik dus de vrijheid neem
UWEdG in nadere overweging te geven, om dezelve geen mindere
oververdiensten te laten dan de weezen te Veenhuizen.
De Directeur der Kolonien,
J. van Konijnenburg