Drents Archief, toegang 0186, invnr 968
De Permanente Commissie
Nader gelet op eene missive van den Directeur der Koloniën van
den 7 October ll N1026, daarbij overleggende 1e een
concept reglement voor de `scholen in de gestichten, 2e
een plan van den Predikant Heerspink tot regeling van het
godsdienstig onderwijs in de gestichten te Veenhuizen,
Op het rapport van haar medelid Ds J. Sluiter ter
voldoening van de marginale dispositie van de 15 October ll N21,
Besluit
1. Het reglement voor de scholen in de verschillende gestichten te arresteren zoo als hetzelve aan deze resolutie is geannexeerd.
2. Aan den Heer Directeur ten aanzien van het voorgedragen
plan tot regeling van het Godsdienstig onderwijs te Veenhuizen te
kennen te geven, dat het bedoelde plan door de P.C. wordt
aangenomen onder de volgende opmerkingen en wijzigingen:
- dat de catechisatiën bij voortduring in de gestichten zullen
worden gehouden;
- dat de directiën der gestichten worden aangemaand om te zorgen
dat de discipelen de catechisatie gezet bijwonen, doch dat dien
onverminderd de Predikant insgelijks wordt verzocht te zorgen dat
het onderwijs op de bepaalde tijden plaats hebbe;
- dat ook de Predikant in het opmaken der lijsten bij het 3e lid
der algemeene bepalingen bedoeld, de behulpzame hand biede, ten
einde het oogmerk kunne worden bereikt;
- dat het gezang bij de catechisatiën achter wege kan worden
gelaten, hoe stichtelijk en aangenaam het ook zij, en zulks ter
besparing van tijd, die aan het onderwijs kan worden besteed;
- dat het de P.C. doelmatiger is voorgekomen, om in elk der
gestichten wekelijks eenen afzonderlijken dag te nemen waarop geen
schoolonderwijs zal gegeven worden en die aan de catechisatiën zal
worden toegewijd, en dat alsdan in ieder gesticht voor de
catechisatiën niet meer dan een dag in plaats van twee zoo als
voorgesteld wordt zou behoeven te worden gegeven;
- dat tot dat einde in het 1e en 3e gesticht geen acht
maar slechts zes catechisatiën zouden behooren plaats te
hebben, te weten, twee des morgens en vier des namiddags waartoe
de 2e en 3e klassen der leerlingen zouden moeten worden vereenigd
en aan dit groote getal een en een half uur ter onderwijzing
worden besteed, terwijl voor de overigen de tijd van 1¼ uur zou
kunnen worden genomen;
- dat de geheele verdeeling alsdan op deze wijze zoude kunnen
worden ingerigt, te weten
Voormiddag | |
van 9 -- 10½ | de jongens der 2e & 3e klasse |
van ¼ voor 11 -- 12 |
de jongens die niet lezen |
Namiddag | |
van 2 -- 3½ | de meisjes der 2e & 3e klasse |
van ¼ voor 4 -- 5 |
de jongens der 1e klasse |
van ¼ over 5 -- 6½ | de meisjes die niet lezen |
van ¼ voor 7 -- 8 | de meisjes der 1e klasse |
- dat door zulk eene schikking de tijd tot het onderwijs de
volstrekt noodzakelijke ruimte biedt en de Predikant telkens
tusschen beide een ¼ uur rust bekomt, welke tusschentijd tevens
noodzakelijk is voor het heengaan en aankomen der leerlingen
zonder de goede orde te hinderen;
- dat in het 2 gesticht ter catechisatiën kunnen worden gehouden,
2 des voormiddags en 2 des namiddags of althans zoo geschikt dat
de tijd van vijf kwartier uurs voor ieder catechisatie open staat
en ¼ uur voor tusschenruimte kan genomen worden.
3. Den Directeur te verzoeken den Predikant uittenoodigen
om in dien geest zijn ingezonden plan te herzien en te wijzigen,
wordende de Directeur verzocht in overeenstemming met den
Predikant, indien deze op de gemaakte wijzigingen geene
bedenkingen heeft, die alsdan aan de P.C. zoude moeten worden
medegedeeld, overtegaan tot de bepaling overeenkomstig artikel 12
van het hierbij gevoegde reglement van den dag voor elk gesticht
waar op de catechisatiën zullen plaats hebben.
4. Denzelven Directeur nog te verzoeken den Pastoor Boers
het verlangen der P.C. te kennen te geven, dat ook door hem de
catechisatiën in elk gesticht op de vrije schooldagen worden
gehouden.
5. Aan den Directeur eindelijk te kennen te geven, dat hij
zich ongetwijfeld voor gemagtigd kan houden om zoo wel de
Adjunct-directeurs te gelasten om hem Directeur bekend te houden
met alle verzuimen in de catechisatie aan de zijde van de
Geestelijken als om dezen uittenoodigen ten einde aan den
Directeur kennis te geven wanneer van de zijde der Directieën van
de gestichten onachtzaamheid in het ter catechisatie zenden van de
leerlingen mogt worden ontdekt.
Artikel 1.
Alle in de gestichten uitbestede kinderen en die van
kolonisten zijn schoolpligtig zoo lang zij niet genoegzaam zijn
onderwezen.
Artikel 2.
De beoordeling daarvan geschiedt door den Adjunct-directeur
voor het onderwijs ten overstaan van den Adjunct-directeur van het
gesticht en in bijzijn van den Schoolonderwijzer.
Artikel 3.
Met Ultimo Maart zullen de genoegzaam onderwezene jongelieden
de school verlaten en zal mitsdien het onderzoek hunner
bekwaamheden in die maand plaats hebben, op den dag, welken de
Adjunct-directeur voor het onderwijs daartoe den Schoolonderwijzer
zal opgeven.
Artikel 4.
In de eerste week van iedere maand zullen de onderwijzers al
de kinderen in de vorige aangekomen, ook aan een ander gesticht,
die hen daartoe door den Onderdirecteur bij eene naamlijst, welke
ook den datum hunner geboorte bevat, zullen zijn aangewezen, met
betrekking tot derzelver reeds gemaakte vorderingen in het
schoolonderwijs onderzoeken, en daarvan door tusschenkomst van den
Adjunct-directeur van het gesticht aan dien voor het onderwijs een
schriftelijk verslag inzenden, onder anderen aanwijzende welke van
dezelve voldoende zijn onderwezen.
De Adjunct-directeur voor het onderwijs legt die verslagen met
zijne consideratien aan den Directeur over.
Artikel 5.
Deze genoegzaam onderwezen jonge lieden zullen bij de eerste
overkomst van den Adjunct-directeur nader op dezelfde wijze als
bij artikel 3 bepaald is, worden onderzocht, zullende in
afwachting van dat onderzoek de kinderen voorloopig van de school
kunnen worden gelaten.
Artikel 6.
De Adjunct-directeur voor het onderwijs geeft aan alle
genoegzaam onderwezene jongelieden daarvan een schriftelijk
bewijs, volgens het onder Litera A herbij gevoegd
voorschrift, en doet daarvan telkens verslag aan den Directeur.
Artikel 7.
Zoo lang de Adjunct-directeur voor het onderwijs zwarigheid
vindt zulk een bewijs op zijn verantwoordelijkheid aftegeven, is
het kind leerpligtig.
Artikel 8.
De schoolpligtige kinderen worden verdeeld in die beneden en
die boven de 13 jaren oud, waarvan de eerste de dagscholen en de
laatste de avondscholen zullen bijwonen.
Met den laatsten dag van het vierendeel jaars, waarin zij het 13e
jaar bereikt hebben, doen de onderwijzers hen in de avondscholen
overgaan en geven dan daarvan kennis aan den Adjunct-directeur van
het gesticht, ten einde deze zorg drage, dat denzelve van dien
oogenblik af, aan den arbeid worde gezet, waartoe bij de
menigvuldige soorten van werkzaamheden, en bij eene goede
directie, zelfs voor de minst vatbare kinderen, de gelegenheid kan
worden gevonden.
Artikel 9.
De onderwijzers moeten van ieder van beide soorten van
scholieren een afzonderlijk alphabetisch naamregister houden
overeenkomstig het onder Litera B hierbij gevoegde
voorschrift, welke registers maandelijks, na het gehouden
onderzoek van de aangekomene, ook van een ander gesticht, moeten
worden bijgeschreven, met vermelding in de kolom van aanmerkingen,
van de datum der bijschrijving en dus van opneming in de school,
zullende daarin voorts mede opgeteekend worden de dag van overgang
tot de avondscholen, van ontslag van de school en van geheel
ontslag uit het gesticht of overgang naar een ander.
Artikel 10.
De dagscholen zullen gehouden worden 's morgens van 9 tot 12
uren en s namiddags van 2 tot 4 uren en de avondschool in de zes
wintermaanden van 6 tot 8 uren en in de overige van half 7 tot
half 9 uur, welke schooltijden door de zorg des Onderdirecteurs
zeer naauwkeurig door het doen luiden van de bel, zullen worden
aangekondigd.
Artikel 11.
De dagscholen zullen gehouden worden voor de beide geslachten
tegelijk, en de avondscholen om den anderen schooldag voor de
jongens en voor de meisjes afzonderlijk: de eerste schooldag der
week bepaaldelijk voor de jongens, zoo dat deze drie en de meisjes
twee malen 's weeks onderwijs ontvangen.
Artikel 12.
Een geheelen dag van iedere week, en voor ieder gesticht
bijzonderlijk door den Directeur te bepalen, zal er geen school
worden gehouden, als waarop de catechisatiën zullen plaats hebben.
Geen enkele schooltijd zal er op de vijf schooldagen mogen worden
verzuimd, met uitzondering alleen van de feestdagen voor iedere
gezindheid.
Artikel 13.
De schoolvertrekken niet groot genoeg zijnde, om alle
schoolpligtigen van de dagscholen tegelijk te bevatten, zal zulk
een gedeelte van de 1e klasse, als waarvoor de plaatsen ontbreken,
slechts een halven schooltijd bijwonen.
Artikel 14.
De zaalopzieners zijn gehouden de kinderen en jonge lieden die
onder hun opzigt staan, gezet naar school te brengen wanneer de
bel den schooltijd heeft aangekondigd.
Zij zullen zich bij de onderwijzers moeten verzekeren, welke
kinderen schoolpligtig zijn, en tot welke schooltijden zij
behooren, en de onderwijzers behooren de zaalopzieners daarmede
volkomen bekend te houden.
Artikel 15.
De onderwijzers zullen vóór het eindigen der school de
aanwezige scholieren naauwkeurig opnemen en des zaterdags avonds
van iedere week eene naamlijst van de afwezig geweest zijnde op
iederen schooltijd, aan den Adjunct-directeur ter hand stellen,
aan welke lijst de vorm moet worden gegeven van het onder Litera
C hierbij gevoegde voorschrift.
Artikel 16.
De Adjunct-directeur van het gesticht doet de oorzaken van het
afwezen uit de school onderzoeken en stelt daarna zijne
aanmerkingen achter de namen op deze lijst en verzendt die
vervolgens, des maandags, in een bloot omslag aan den
Adjunct-directeur voor het onderwijs.
Artikel 17.
De Adjunct-directeur van het gesticht behoort alle in zijn
bereik liggende maatregelen te nemen, ter voorkoming dat de
zaalopzieners zich aan verzuim in het ter school zenden van de
schoolpligtigen schuldig maken, en is daarvoor verantwoordelijk.
Artikel 18.
De ouders zoo wel van hoevenaar- en veteranenhuisgezinnen, als
van die van arbeiders en bedelaars, zijn verpligt hunne kinderen
gezet ter school te doen gaan, en zullen voor het uit de school
houden van ieder kind en van elken schooltijd, zonder wettige
redenen van ziekte, eene boete van vijf centen verbeuren, in te
houden door den Onderdirecteur-binnen bij de eerste uitbetaling
van verdiensten, en zulks ten behoeve van het schoolfonds,
waarmede geen de minste toegevendheid of oogluiking zal mogen
plaats hebben.
Artikel 19.
De dienstboden, zoo wel meisjes als jongens, zijn even zeer
verpligt, zoo lang zij van geen bewijs van ontslag uit de school
zijn voorzien, ter school te gaan, en zijn de ambtenaren, in wier
dienst zij zich bevinden, dienaangaande verantwoordelijk.
Aan geen van de schoolpligtigen zal door iemand het verrigten van
boodschappen mogen worden opgedragen, waardoor zij de school
zouden kunnen verzuimen, even min als iemand in het algemeen, om
welke reden ook, een schoolpligtige van de school zal mogen terug
houden.
Artikel 20.
De Adjunct-directeur van het gesticht, alleen, zal wanneer het
werk zulks dringend vorderen mogt, zoo als ten tijde van het
aardappel pooten en van den oogst, de kinderen van 10 tot 13
jaren, van de dagscholen, en al de scholieren van de avondschool,
voor enkele weinige dagen van de school kunnen houden en voor het
werk kunnen bestemmen, mits hiervan binnen drie dagen kennis
gevende aan den Directeur.
Artikel 21.
De hoevenaars van die hoeven welke nader bij dorpsscholen dan
bij het gesticht wonen en zulks mogten verlangen, zullen hunne
kinderen aldaar ter school kunnen doen gaan, mits met voorkennis
van den Adjunct-directeur, dewelke behoort zorg te dragen dat de
overigen hunne kinderen onder dit voorwendsel niet van de school
houden.
Artikel 22.
Aan de Adjunct-directeurs van de gestichten wordt de
handhaving van dit reglement ieder in de zijne nadrukkelijk
aanbevolen en worden zij uitgenoodigd geene afwijkingen hoe ook
genaamd van hetzelve toe te laten; kunnende zij bij nadere
bevinding zoodanige voorstellen ter verbetering van hetzelve aan
den Directeur der Kolonien opgeven, als zij vermeenen in het
belang der zaak noodig te wezen.
Aldus vastgesteld enz.
De Adjunct-directeur voor het Schoolonderwijs in de Koloniën der
Maatschappij van Weldadigheid verklaart dat
...........................
onder N........ bekend, oud ...... jaren,
ten overstaan van den Heer Adjunct-directeur van het gesticht
........
bevonden is genoegzame vorderingen in het schoolonderwijs te
hebben gemaakt om van de school te worden ontslagen, zoo als
geschiedt bij deze,
............ den ........
(naamteekening van den Adjunct-directeur voor het onderwijs)
Gezien
den Adjunct-directeur van het gesticht.