Drents Archief, toegang 0186, invnr 965 en kladje in invnr 962
mapje 1827
Johannes van den Bosch is door koning Willem I aangezegd
naar de West (Suriname en de Antillen) te vertrekken om daar
orde op zaken te stellen. Johannes zal zeker een jaar weg zijn
en de rest van de permanente commissie besluit om gedurende
dat jaar dan maar zo weinig mogelijk grote dingen te
veranderen. Dat leggen ze voor aan prins Frederik, voorzitter
van de Maatschappij van Weldadigheid.
De Permanente Commissie
Besluit
aan Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden te schrijven als volgt:
Door den Generaal Majoor van den Bosch, ons geacht medelid, hebben
wij tot ons bijzonder genoegen vernomen, dat Uwe K.H. met ons
eenstemmig denkt over de maatregelen, welke gedurende de op handen
afwezigheid van den 2 Assessor met het vooruitzigt op de best
mogelijke slagen, zoude kunnen genomen worden, om de
hoofdaangelegenheden der kolonien te besturen.
Het is dan ook in deze geest, dat dezelve aan de deliberatien van
de Commissie van Weldadigheid zijn onderworpen geworden en
daaromtrent besloten is, als volgt:
1: Om de zaken der kolonien en verdere aangelegenheden der
Mij op den gewonen voet te blijven besturen en behandelen, wijl er
geene redenen bestaan, om daarin voor het regenwoordige eenige
verandering te maken, als hebbende een en ander thans die
wijzigingen bekomen, welke de ondervinding als de beste heeft doen
kennen.
2: Om de minst mogelijke uitbreiding of verandering te
maken in de kolonisatie, behalve de noodige voortzetting der
overnemingen uit de bestaande verbintenissen voortvloeyende, als
waartoe onzes inziens te minder redenen bestaan, naar dien ons
medelid Faber van Riemsdijk van een omstandig gedaan plaatselijk
onderzoek der kolonien is terug gekomen, waarbij dezelve zich van
den goeden gang der zaken heeft overtuigd.
3: Om dan ook in het personeel der hoofd-geëmployeerden in
de kolonien voor het tegenwoordige de minst mogelijke verandering
te maken, evenmin als in de inwendige huishouding en wijze van
beheer.
Personen en zaken toch voldoen beiden vrij wel aan het oogmerk, en
het zoude daarom welligt onraadzaam gedurende het afwezen van den
Heer 2e Adsessor in een of ander belangrijke veranderingen
daartestellen, als waartoe de de meeste oplettendheid en algemeene
kennis van den loop der zaken wordt vereischt en die daarom
alleenlijk door iemand met alle aangelegenheden der Mij bekend en
in loco aanwezig doelmatig en met vrucht zouden kunnen worden
daargesteld.
Terwijl, eindelijk, wij zoo wel als de overige leden der Commissie
in het gevoelen van Uwe K.H. deelen dat eene inspectie van de
kolonien door een daartoe geschikt persoon van tijd tot tijd ter
verzekering van den duurzamen goeden gang der zaken, nuttig zijn
kan, maar tevens dat aan zoodanig iemand geene harde gezag zoude
behooren te worden toegekend, daar dit niet dan botsingen en
onderlinge onaangenaamheden kan veroorzaken, die ten nadeele der
goeden zaak zouden uitloopen, en dat derhalve zoodanig eene
inspectie zich blootelijk zoude moeten bepalen tot het kennis
nemen van den staat der zaken en het doen van verslag der
bevinding hetzij aan Uw K.H. of aan de Permanente Commissie, ten
einde daarop zoodanige voorstellen te doen of maatregelen te
kunnen nemen, als de omstandigheden zullen vorderen.
De verdere schikkingen zijn aan Uw K.H. reeds medegedeeld bij het
toegezonden afschrift van de notulen van het verhandelde in de
Algemeene Vergadering art. 5 en 8.
Tenslotte vragen ze om een berichtje dat Frederik accoord
is, en in de kantlijn staat dat hoogstdezelve dat in een brief
van 22 oktober heeft gedaan.