Drents Archief, toegang 0186, invnr 4 (= fotokopie van de Star
1819 pagina 195)
NB. Voor elke bijzondere soort van arbeid, en de waarneming der Scholen, zal een afzonderlijk Reglement in de Kolonie voorgelezen en medegedeeld worden.
Over de verschuldigde gehoorzaamheid der Kolonisten.
Art. 1. AIle Kolonisten zijn gehoorzaamheid zonder
tegenspraak verschuldigd aan den Directeur en de onderOpzieners,
over hen door de Maatschappij van Weldadigheid gesteld.
Zij zullen derzelver bevelen in alles, wat den te doenen arbeid en
het bewaren van rust en orde betreft, met welwillendheid
volbrengen, en ten aanzien van hun gedrag, zich regelen naar de
voorschriften, hun bij dit Reglement gegeven.
Art. 2. Alle brutaliteiten tegen den Direkteur, de
onder-Opzieners, den Bouwmeester of de Onderwijzers, zijn
volstrekt verboden.
Over Land, Huis en Schuur, enz.
Art. 3. Al wat de Maatfschappij aan den Kolonist tot zijn
onderhoud verstrekt, voedsel, kleeding, huisaaad, gereedschap, is
eene levering, die zij aan hem doet, en die, door arbeid
allengskens betaald, zijn eigendom wordt. Land, Huis en Schuur
alleen, behoudt hij in vruchtgebruik, en zij blijven de
eigendommen der Maatschappij.
Over den Arbeid.
Art. 4. Alle arbeid geschiedt taaksgewijze. Ieder is
verpligt, de taak, hem opgelegd, geheel en behoorlijk in den
daartoe gestelden tijd te volbrengen. Wie deswege in gebreke
blijft, of zijne taak slechts gedeeltelijk afdoet, verbeurt de
belooning, op dien arbeid gesteld.
Art. 5. Ieder is verpligt, op den bestemden tijd tot den
arbeid, op de aangewezene plaats, te verschijnen. Wie daaromtrent
in gebreke blijft, verliest een gedeelte van den loon, op zijnen
arbeid gesteld; al was bet ook, dat hij.in den loop van den dag de
opgelegde taak volbragt.
Art. 6. Alle stoffen of gereedschappen, door nalatigheid of
opzettelijk bedorven, zullen door den Kolonist moeten worden
vergoed; zullende zulks bij gedeelten op zijnen arbeidsloon worden
gekort.
Art. 7. Ieder, die zijne taak afgedaan, en zich naar
behooren gedragen heeft, ontvangt een kaartje, op welks vertoon
het bepaalde voedsel en geld hem wordt verstrekt. Zonder kaartje
kan men noch voedsel, noch geld bekomen.
Art. 8. Ieder is verpligt, zich wel en betamelijk te
gedragen; door schelden, noch vloeken of kwaadspreken, het lot van
zijnen evennaasten te verbitteren, en zich in het algemeen te
onthouden van alles, wat hij niet wenscht, dat hem wederkeerig
geschiede. De ouders, die ten dezen moeten instaan voor hunne
kinderen, zijn aan hunne kinderen het voorbeeld verschuldigd van
braafheid en ijver; de kinderen zijn gehoorzaamheid verschuldigt
aan hunne ouders, en allen liefderijke hulp aan hunne
medemenschen.
Art. 9. Alle ontucht, zoo in kleeding, als in taal en
gedrag, is ten sterkste verboden.
Art. 10. Alle Kolonisten zijn verpligt, een gepast gebruik
te maken van den openbaren Godsdienst bij hunne gezindheid op de
algemeene Kerk- en Feestdagen, en zich daarin te doen onderwijzen;
gelijk ook, hunne kinderen te doen onderrigten, overeenkomstig de
voorschriften, die deswege door de Maatschappij zullen worden
gemaakt.
Aangaande de Israëlitische Feesten en pligt-plegtigheden wordt
eene afzonderlijke bepaling vastgesteld.
Art. 11. Niemand mag in de uitoefening der pligten, die
zijn Godsdienst voorschrijft, gehinderd of bespot worden; zijnde
dit ten ernstigste verboden.
Over de Kleeding en het Huisraad.
Art. 12. Ieder Kolonist is verpligt behoorlijk gekleed en
gereinigd te voorschijn te komen. Niemand wordt tot den arbeid
toegelaten, die hieromtrent in gebreke blijft.
De ouders dragen de stiptste zorg voor hunne en hunner kinderen
reinheid van alle ongedierte. Te dien einde wordt aan ieder
huisgezin eene fijne kam met verdere benoodigdheden bezorgd.
Art. 13. Alle kleedingstukken, en ook het huisraad, zullen
ééns in de week, zoo lang dezelve niet het volle eigendom der
gebruikers geworden zijn, geďnspekteerd worden. Dezelve behooren
altijd zuiver, zindelijk en wel onderhouden te zijn.
Art. 14. Alle kleedingstukken, huisraad en gereedschappen,
die verloren of door achteloosheid bedorven \vorden, moeten
door hem, die daarvan de oorzaak is, vergoed worden, zullende dit
bij gedeelten op zijnen arbeidsloon worden gekort.
Art. 15. De verstrekking van kleedingstukken en huisraad,
geschiedt voor de eerstemaal op rekening door de Maatschappij: in
het vervolg moet ieder Kolonist daarin zelf voorzien. De uitgave,
daarvoor besteed, benevens de onkosten daarvan, moeten door de
huisgezinnen, aan welke die verstrekt zijn, verdiend worden.
Over de Voeding.
Art. 16. Zoo lang de landbouw het noodig voedsel nog niet
opbrengt, doet de Maatschappij de spijzen voor de Kolonisten
bereiden, en hun die dagelijks uitreiken.
Art. 17. Het voedsel zal bestaan in goed roggebrood en
smakelijke, voedzame en weltoebereide spijzen, op de lijst in de
Reglementaire Beginselen te zien. Het pond brood zal den Kolonist
worden aangerekend tegen 6 duiten; het pond gekookte spijzen tegen
een ˝ stuiver, of de etensportie tegen 12 duiten. Ieder kan
daarvan zoo vele portiën bekomen, als hij met zijn verdienden loon
betalen kan.
Art. 18. Zoo lang de verdiende loon niet toereikt, om het
benoodigde voedsel te betalen, wordt hetzelve bij voorschot
verstrekt, en dan voor ieder volwassen mensch gegeven 3 ponden
gekookt voedsel daags, met een pond brood; voor iemand van 12 tot
16 jaren, 2 ponden gekookt voedsel en 2/3 pond brood; voor een
kind beneden de 12 jaren een pond gekookte fpijs en ˝ pond brood.
Bovendien bekomt het huisgezin cen pond boter in de week.
Art. 19. Zoodra een huisgezin vier guldens 's weeks
verdient, en verkiezen mogt het voedsel zelf te bereiden, worden
aan hetzelve de benoodigdheden daartoe tot de minste prijzen
geleverd; het zal echter ook vrijstaan, des verkiezende, dit
elders te koopen.
Over de Belooning,
Art. 20. De verrigting van de gevorderde taak alléén geeft
geene aanspraak op belooning, alleen dan, wanneer dezelve in den
bepaalden tijd is afgedaan, en door een betamelijk gedrag
vergezeld gaat, wordt daarvoor de bedongen loon in geld en voedsel
gegeven. Wie eene dezer bepalingen niet nakomt, verliest de
geheele of gedeeltelijke belooning, daarop gesteld.
In geen geval zal de inhouding der belooning minder zijn dan het ??
gedeelte van den wekelijks verdienden werkloon, en in geen geval
zal zij de helft van dien loon te boven gaan. De beslissing
hieromtrent is overgelaten aan den Raad van Opzieners.
Art. 21. Behalve de vergelding, in geld of voedsel,
verleent de Maatschappij drie onderscheidene eereteekenen aan de
zoodanigen, die zich bijzonder door nijverheid en goed gedrag
onderscheiden; als, eene koperen, eene zilveren, cn eene gouden
Medaille.
De Koperen Medaille is de belooning van vlijtigen arbeid,
benevens goed gedrag; en geeft regt, om op Zon- en Feestdagen
buiten de Kolonie te gaan, zonder verlofvraging.
De Zilveren Medaille beloont uitmuntende nijverheid, zoo
dat men door eigen arbeid in zijn bestaan voorziet; zij regtigt,
om dagelijks tie Kolonie (mits buiten den werktijd) in- cn
uittegaan.
De Gouden Medaille valt den verwerver der zilveren ten
deel, zoo dra hij van grond en vee een vrij inkomen van 250:00:-
verdiend heeft. Dit eereteken ontslaat den Kolonist van alle
bijzondere koloniale bepalingen; hij treedt in de regten van elk
gewoon huurder, uitgezonderd enkele beperkingen, die in het
afzonderlijk huurkontrakt met hem worden uitgedrukt.
Art. 22. Het is de Permanente Kommissie zelve, die,
op voordragt van den Direkteur, de Medailles uitdeelt, daarvan
eene schriftelijke akte aan de verkrijgers doende toekomen. In
deze akte zullen de verdiensten des dragers, en de voorregten, die
daardoor verkregen worden, zijn aangewezen.
Art. 23. Gelijk elke Medaille verkregen wordt door een
goed gedrag, zoo kan dezelve, met de daaraan verbondene
voorregten, ook alleen door een slecht gedrag verloren worden.
Ieder, die zich der betoonde gunst onwaardig gedraagt, wordt
daarvan door de Permanente Kommissie beroofd. -- De
Direkteur kan het dragen daarvan voor den tijd van 14 dagen
verbieden, gedurende welken tijd hij, wien het gebruik der
Medaille ontzegd is, de Kolonie niet zonder schriftelijk konsent
van den Direkteur, verlaten mag.
Art. 24. Iedere veertien dagen zal er een feest gegeven
worden, waarop allen, die door een goed gedrag zich onderscheiden
hebben, genoodigd worden. Het is op deze feesten, dat hij, die
zich eene Medaille verworven heeft, dezelve op de plechtigste
wijze, uit handen van den Direkteur ontvangt. Hem, die dezelve
naderhand verbeurt, wordt die op eene even plechtige wijze weder
afgenomen.