Op het
platform www.velehanden.nl vond van 1 april 2015 tot 21
september 2017 het project Post van Weldadigheid
plaats. De ingekomen post van de Maatschappij van Weldadigheid
van 1818 tot en met 1847 is ingescand en die 135.321 scans
werden door 458 vrijwilligers geïndexeerd. Dat wil zeggen dat
ze de handgeschreven stukken doorlazen en de erin voorkomende
persoonsnamen noteerden. Die namen staan nu in de genealogische database van het Drents
Archief en in de database alle
kolonisten.
Ten behoeve van dat project schreef ik elke week een
column. Een overzicht van die stukjes staat op deze pagina.
Hieronder staat...
'Door dit vreemde kiesstelsel kan het niet missen of de
permanente commissie heeft altijd, hoewel zich stipt aan het
reglement houdende, eene ruime keus van personen, welke zij al of
niet in de commissie van toevoorzigt wil doen plaats nemen.' Om de
conclusie aan het slot van het stukje van vorige week maar eens in de woorden
van anderen (op die 'anderen' kom ik nog terug) samen te vatten.
Bij de benoeming speelt status een belangrijke rol. Als ik even
kijk naar de commissie van toevoorzicht voor 1840 (Vriend des
Vaderlands 1840 pagina 446) zie ik Baron van Boetselaar van
Dubbeldam geflankeerd door Baron de Perponcher en Baron Snouckaert
van Schauburg. Daarnaast drie jonkheren, te weten Van Hoorn van
Burgh, De Jonge en Van Rijckevorsel, en verder nog de nodige
dubbele namen en titels, als bijvoorbeeld Mr Ravesteijn Medenblik
en dominee Smijtegelt van der Hoek. Voorzitter van de commissie is
'Z.K.H. de Prins van Oranje', oftewel kroonprins Willem. Tot 1840,
want dan wordt hij koning Willem II. Niet dat die functiewisseling
verschil uitmaakt, hij is namelijk nooit op een bijeenkomst
geweest, hij heeft elk jaar een bericht van verhindering gestuurd.
De leden doen allemaal heel gewichtig over de commissie van
toevoorzicht, maar in de praktijk stelt het niet zo veel voor. De
commissie komt twee keer in het jaar bijeen. De eerste keer
luisteren ze vooral. Eerst naar het algemeen jaarverslag dat hen
door iemand van de permanente commissie wordt voorgelezen, dan
naar het 'verslag wegens den staat van het schoolonderwijs, de
godsdienst en de zedelijkheid in de koloniën' en tenslotte naar
het financiële jaarverslag. Daarna benoemt men twee commissies,
eentje die de financiën van de Maatschappij moet doorlichten en
eentje die een inspectiereis naar de koloniën gaat maken, en ze
trekt de agenda's om een half jaartje later die rapportages te
bespreken.
Vervolgens gaat men samen met de permanente commissie naar ‘het
lokaal van Rustenburg’, waar de ‘belangrijke werkzaamheden van
dezen dag’ worden afgesloten met ‘het drinken van verschillende
belangrijke toasts’.
Dat klinkt als een slemppartij, toch?
En dat voor een organisatie die aan de kolonisten elk gebruik van
sterke drank verbiedt!
Bij de tweede bijeenkomst luisteren ze naar de verslagen van de
twee commissies. Die verslagen worden ook elk jaar afgedrukt in
het maandblad en dan blijken die inspectiereizen naar de kolonie
heel vaak bijzonder lezenswaardig. Tenslotte besluit de commissie
van toevoorzicht, de verslagen gehoord hebbende, het beleid van de
permanente commissie goed te keuren en dan heft ze zichzelf op en
komt er het volgende jaar een nieuw benoemde commissie die exact
hetzelfde doet.
In de praktijk komt er bijna nooit een kritisch woord uit de
commissie. Ze fungeert vooral als applausmachine voor de
dagelijkse leiding. Tot 1846. De drie mannen die dat jaar de
koloniën hebben geïnspecteerd komen met kritische kanttekeningen.
Zo vinden ze dat er te weinig gebruik gemaakt wordt van
landbouwwerktuigen, het lijkt of voor de werkverschaffing alles
met de hand moet gebeuren. Er is te weinig trekvee, waardoor de
overbelaste paarden mager zijn. Het model schoppen dat in de
kolonie gebruikt wordt deugt niet. Er wordt, met name in de vrije
koloniën, niet diep genoeg geploegd. 'Engelsche' varkens zouden
beter voldoen dan de huidige. De kolonie zou meer vee zelf moeten
aanfokken in plaats van aankopen. Voor de mestbereiding zou men de
'zoogenoemde Donghoopen der Groningers' moeten invoeren (geen idee
wat ze bedoelen). De 'vruchtopvolging' wordt te veel van bovenaf
vastgesteld zonder te luisteren naar de werkers op de gronden. Men
laat na bremzaad en raai-graszaad zelf te winnen. Er wordt in
Wateren en Veenhuizen te weinig aan houtteelt gedaan. En dat is
dan nog maar de landbouw, op alle andere onderdelen is even veel
te zeggen.
De uitsmijter van het rapport is dat de reiskostenvergoeding die
zij krijgen voor de inspectiereis en die de permanente commissie
krijgt als ze de kolonie bezoekt 'buitengemeen hoog is'. Die zou
met gemak gehalveerd kunnen worden en dan nog ruim zijn.
Het verslag, reageert de permanente commissie, ademt een
'vijandigen geest tegen de permanente commissie', en de opmerking
over de reiskosten is 'ongegrond, ongepast en beleedigend'. Het
maandblad bestaat sinds 1842 niet meer en elk jaar worden deze
verslagen apart gedrukt en aan alle leden toegezonden, maar dit
jaar piekert de permanente commissie daar niet over, ook niet als
de betrokken mannen tot twee keer toe de passage over de
reiskosten geherformuleerd hebben. En ook weigert de permanente
commissie op het verslag te reageren.
Om te voorkomen dat het verslag wordt 'begraven onder het stof van
het archief der permanente commissie', besluiten twee van de drie,
Winand Carel Hugo Staring en Jacob Karel Willem Quarles van
Ufford, het verslag dan maar zelf uit te geven. In de inleiding
vragen ze zich ook af hoe het toch zou komen dat ze niet herkozen
zijn in de commissie van toevoorzicht voor 1847 en komen ze tot de
conclusie die aan het begin van dit stukje staat. Voor wie het na
wil lezen, het verslag staat in google books.
Wil Schackmann
De kritiek van Staring en Quarles van Ufford wordt ook
behandeld in het boek De kinderkolonie
pagina 332-334.