Op het
platform www.velehanden.nl vond van 1 april 2015 tot 21
september 2017 het project Post van Weldadigheid
plaats. De ingekomen post van de Maatschappij van Weldadigheid
van 1818 tot en met 1847 is ingescand en die 135.321 scans
werden door 458 vrijwilligers geïndexeerd. Dat wil zeggen dat
ze de handgeschreven stukken doorlazen en de erin voorkomende
persoonsnamen noteerden. Die namen staan nu in de genealogische database van het Drents
Archief en in de database alle
kolonisten.
Ten behoeve van dat project schreef ik elke week een
column. Een overzicht van die stukjes staat op deze pagina.
Hieronder staat...
De ingekomen post van de Maatschappij geeft mij regelmatig
aanleiding om te mijmeren over het verschijnsel
'oudedagsvoorziening'. Of beter: over het NIET bestaan van
oudedagsvoorzieningen in de tijd die we aan het indexeren zijn. We
vinden het zo gewoon dat iemand op een gegeven leeftijd niet meer
zelf de kost hoeft te verdienen, dat we dreigen te vergeten hoe
nieuw dat is. In de negentiende eeuw maakte het niet uit of je de
65 of de 70 of de 75 gepasseerd was, je moest toch elke dag met
arbeid in je levensonderhoud voorzien.
Neem Hendrik Steenbeek. Hij is in 1832 ondanks zijn 60-jarige
leeftijd aangesteld als onderdirecteur der fabriekmatigen arbeid
op de Ommerschans. Na vijf jaar krijgt hij lichter werk, Hendrik
en zijn vrouw Elisabeth gaan de winkel in het derde gesticht te
Veenhuizen drijven (op de Ommerschans wordt hij eerst opgevolgd
door zijn zoon Gerrit, maar die is inmiddels onderdirecteur van de
stoomspinnerij, en daarna door zijn zoon Jan).
Dan is het augustus 1847. Hendrik is vijftien jaar in dienst bij
de Maatschappij en zou dolgraag nog langer doorgaan, maar 'mijnen
bijna 76 jarigen ouderdom heeft mijne ligchaamskrachten zoodanig
verzwakt, dat ik niet dan met de grootste inspanning het ligste
dagelijksche werk meer kan verrigten'.
Het van hem overnemen lukt ook niet meer. 'Reeds sedert lang heeft
mijne vrouw het zwaarste voor mij afgedaan, doch ook die, hoewel
slechts 68 jaren tellende en vast besloten om tot het uiterste toe
voltehouden, gevoelt, in weerwil daarvan, maar al te zeer, dat
haren goeden wil alleen niet genoeg is en dat zij niet meer zoo
veel werk kan doen als vereischt wordt tot eene goede winkel
bediening.'
Hij vraagt dus ontslag, liefst vóór de winter. Maar hij vraagt
daarbij ook of dat ontslag zou kunnen worden verleend 'onder
toekenning van eene wekelijksche toelage, voor de welligt weinige
jaren levens die mij nog zullen geschonken worden'.
Ja kom nou! Waar moet dat geld vandaan komen? Je kunt toch niet
iemand gaan betalen die niet werkt!?! En vooral de Maatschappij
van Weldadigheid niet, waarvan we allemaal weten dat ze
voortdurend in financiële nood zit.
Directeur van Konijnenburg heeft begrip voor het verzoek van
Steenbeek en hoopt het op te lossen door een gezin te vinden dat
de betrekking van winkelhouder bij Veenhuizen-3 'aanvankelijk
tegen eene mindere belooning' zou willen waarnemen. De twee à drie
gulden per week die op hun loon gekort wordt zou dan aan Steenbeek
en zijn vrouw gegeven kunnen worden.
Dat is natuurlijk linke zaak. Kunnen die nieuwe winkelhouders dan
wel rondkomen? En wat voor onrust geeft dan de ongelijkheid tussen
de winkelhouders in de verschillende gestichten? En straks komt
iedereen om een toelage vragen, bijvoorbeeld ook de echtgenotes
van overleden zaalopzieners?
Hoe loopt dit af? Krijgt Hendrik Steenbeek een deel van het loon
van de nieuwe winkelhouder? Ik weet het niet, ik heb deze dagen
even geen tijd om naar het Drents Archief te gaan en te kijken bij
inventarisnummer 596, waar volgens het opschrift op de brief op 31
augustus 1847 onder agendapunt 9 de beslissing van de permanente
commissie moet zitten. Dus tot ik dat heb gedaan kunnen we vrijuit
speculeren en filosoferen over de oudedagsvoorziening van Hendrik
Steenbeek. Of zullen we er een quiz-vraagje van maken? Wie denkt
dat Hendrik een toelage krijgt?
Wil Schackmann
De oplossing van de quizvraag en meer informatie over de
familie Steenbeek staat op deze pagina.