Op het
platform www.velehanden.nl vond van 1 april 2015 tot 21
september 2017 het project Post van Weldadigheid
plaats. De ingekomen post van de Maatschappij van Weldadigheid
van 1818 tot en met 1847 is ingescand en die 135.321 scans
werden door 458 vrijwilligers geďndexeerd. Dat wil zeggen dat
ze de handgeschreven stukken doorlazen en de erin voorkomende
persoonsnamen noteerden. Die namen staan nu in de genealogische database van het Drents
Archief en in de database alle
kolonisten.
Ten behoeve van dat project schreef ik elke week een
column. Een overzicht van die stukjes staat op deze pagina.
Hieronder staat...
Direct in het begin van haar bestaan vindt de Maatschappij van
Weldadigheid de sociale mobiliteit uit. Binnen de koloniën kan
iemand alle kanten op promoveren of degraderen. Bijvoorbeeld van
bedelaar tot arbeiderskolonist of van vrije kolonist tot hoevenaar
of van wees tot personeelslid. Er zijn mensen die in de loop van
jaren bijna alle koloniale niveaus doorlopen. Niet altijd in
alleen opwaartse richting.
Pieter Carel van Gemert is zijn carričre in de koloniën begonnen
als wees uit Den Haag, waarbij hij zich, in zijn eigen woorden,
'den tijd van drie jaren aan den veldarbeid heb bezig
gehouden'. Vervolgens wordt hij kwekeling op het Instituut
te Wateren en aan het eind van de opleiding heeft hij daar twee
jaar lang ook de taak om leiding te geven aan de landbouw.
Dat is ook de inhoud van zijn derde koloniale rol, als ambtenaar
bij de Maatschappij. Het is dan 1829, Pieter Carel van Gemert is
27 jaar en hij wordt overgeplaatst 'na Veenhuizen als opziender
bij den landbouw'. Tijdens die baan krijgt hij kennis aan een
dochter uit het arbeidershuisgezin Kuntz en kort nadat ze in
februari 1831 getrouwd zijn, bereikt Pieter Carel het hoogste dat
een koloniebewoner kan bereiken. Hij wordt 'aangesteld als
Hoevenaar aan het derde Gestigt'. De Maatschappij is in deze tijd
zo blij met Van Gemert dat ze er niets van zegt dat het eerste
kind van het echtpaar al drie maanden na het huwelijk wordt
geboren.
Alles lijkt prachtig, maar na een paar jaar vallen de opbrengsten
van de hoeve tegen. Volgens Pieter Carel komt dat omdat 'onze hoef
daar niet toe geschik was', omdat hun kinderen nog te klein zijn
om mee te helpen en omdat hij zelf eerder in Wateren bij het
mestrijden 'mijn regterhand gebroken heb het welk mij op den duur
groot hinder doet met den arbeid'. Pieter Carel wil na vijf jaar
hoevenaarsschap graag weer bij de Maatschappij in dienst en er
komt rond die tijd ook een functie vrij, al zegt hij dat wat
eigenaardig: 'Door het vankant raken van eene zaalopzienders post
waagden wij het hier toe eene aanvraag te doen.'
Volgens Pieter Carel heeft hij de volle ondersteuning van de
adjunct-directeur van het derde gesticht en kan hij erop bogen dat
hij als hoevenaar in zijn eigen woorden 'altijd behoorlijk mijn
werk verrigt heb', dus hij heeft goede hoop. Maar de permanente
commissie denkt anders over zijn kwaliteiten.
'Wat moesten wij ondervinden,' schrijft van Gemert, 'wij kregen
het berig als dat wij in twee dagen tijd onze boerderij moesten
verlaten'. Er is even niets anders dus noodgedwongen gaan ze eerst
bij de schoonfamilie in het arbeidershuisgezinswoninkje zitten.
'Het welk eene harde slag voor ons was.' Helemaal laat men hem ook
niet vallen, ze mogen na twee maanden een soortgelijk woninkje in
het eerste gesticht betrekken en worden beschouwd als
'arbeidershuisgezin geplaatst door de permanente commissie'.
Pieter Carel van Gemert is bitter onder deze degradatie. Hij
schrijft een verzoekschrift aan 'zijn excelentie den Luitenand
Generaal Baron van den Bosch' met het ootmoedig verzoek hem 'met
de een of anderen post te willen begunstigen'. Dat gaat niet door
en dan blijft de bitterheid. 'Zoo wij onze pligt verzuimt hadden
of de boel hadden laten verwaarlozen of ons door eene ontvreemding
van de Maatschappij hadden schuldig gemaak, dan zouden wij het ons
moeten laten welgevallen en denken ja wij hebben het verdient.'
Maar dat is allemaal niet het geval en daarom 'valt het ons zeer
smartelijk'. Het gezin verkeert volgens hem in erbarmelijke
omstandigheden.
Er komt de daaropvolgende zeventien jaar ook geen uitzicht op een
verbetering. Hij laat wel van zich horen. De adjunct-directeur van
het eerste gesticht Cornelis Wilhelmus Rensing is van mening dat
'vele onaangenaamheden aan dit Gesticht, door zijn toedoen hebben
plaats gehad'. Hij zou 'de plaatselijke Directie', dus Rensing,
hebben belasterd in 'zijne naamlooze brieven'. En daarom wordt er
op hem geloerd.
Pieter Carel werkt dan als 'opzigter bij de rogge dorschers' en
men verdenkt hem van diefstal. 'In zijne groote jas zakken moet
hij sedert langen tijd twee maal daags rogge medegenomen hebben.'
Op weg van het werk naar zijn huis wordt hij door de
onderdirecteur aangehouden en voor Rensing gebracht, 'alwaar uit
zijne beide zakken ruim twee koppen rogge is gestort, dit zal dus
per dag vier kop zijn geweest'.
De enige verontschuldiging die Pieter Carel kan aanvoeren is 'dat
de behoeftige omstandigheid van zijn gezin hem hier toe gebragt
heeft'. Er volgt een tuchtzaak. Adjunct-directeur Rensing grijpt
de gelegenheid aan om te zeggen 'dat het bekende spreekwoord “wie
een put voor een ander graaft er zelve invalt”, in dezen zoo zeer
op hem van toepassing is'. De gebruikelijke straf voor diefstal
van de Maatschappij is verbanning naar de strafkolonie op de
Ommerschans, wat dan altijd nog wel door de permanente commissie
bekrachtigd moet worden.
Pieter Carel van Gemert grijpt opnieuw de pen. Hij geeft toe dat
hij 'een weinig rogge' heeft meegenomen, 'waarvan wij wegens
nijpend gebrek wat pap van gekookt hebben'. Het was zeker niet om
te verkopen en het was noodzaak omdat er gebrek is aan
aardappelen, het een dure tijd is en hij een groot gezin heeft.
Hij vraagt vergiffenis en wijst erop dat dit 'de eerste misstap
is, welke ik begaan heb, in een tijdsbestek van drieendertig jaren
dat ik in de Kolonie in onderschijdenen betrekkingen ben werkzaam
geweest'.
Dat laat de permanente commissie meetellen en in de kantlijn van
het verweer wordt genoteerd: 'fiat vrijstelling ommerschans, maar
wegjagen uit de Kolonie'. Waardoor Pieter Carel de allerlaagste
koloniale status van strafkolonist bespaard blijft.
Met dank aan Luurt Vrijen voor transcripties.
Wil Schackmann
Een pagina vol informatie over Pieter Carel (of Karel)
van Gemert staat hier.