Op het
platform www.velehanden.nl vond van 1 april 2015 tot 21
september 2017 het project Post van Weldadigheid
plaats. De ingekomen post van de Maatschappij van Weldadigheid
van 1818 tot en met 1847 is ingescand en die 135.321 scans
werden door 458 vrijwilligers geïndexeerd. Dat wil zeggen dat
ze de handgeschreven stukken doorlazen en de erin voorkomende
persoonsnamen noteerden. Die namen staan nu in de genealogische database van het Drents
Archief en in de database alle
kolonisten.
Ten behoeve van dat project schreef ik elke week een
column. Een overzicht van die stukjes staat op deze pagina.
Hieronder staat...
Na een stukje over 'Moord!!' (de
opmerking eronder van Theo is terecht, de titel deugt niet
helemaal, 'doodslag' zou de inhoud beter gedekt hebben) moet de
uitdrukking Moord en Brand natuurlijk afgemaakt worden. Bij deze.
De Maatschappij van Weldadigheid doet ook aan 'houtpoting',
oftewel houtteelt. Elk jaarverslag wordt verslag gedaan van
bijvoorbeeld het 'aankweeken van eenjarige- of pluk-els in de
kweekerij' en het daarna overbrengen van die bomen op wallen en
heggen, het af en toe 'planten van eiken-telgen langs de wegen' en
het aanleggen van bosjes. Hout wordt gebruikt voor de stelen van
gereedschappen, voor 'twijg-, erwten-, rijs- en boonenstokken',
als 'gekloofd brandhout', als stookmateriaal voor de
broodbakkerij, en van wat men noemt 'weekhout, de els en berk
namelijk' worden vooral takkenbossen gemaakt.
In dat kader heeft ook het Instituut voor Landbouwkundige
Opvoeding te Wateren stukjes land bepoot met dennen, eiken, berken
en elsen. De Instituteur, Jan Hessels van Wolda, heeft voorjaar
1839 extra werk gemaakt van de houtteelt, 'meer dan 42000 flinke
boompjes en boomen, van onderscheidene soorten, zijn bij het
gesticht geplant'. En wat gebeurt er dan...
Twee 'kweekelingen', leerlingen van het Instituut, gaan zondag 12
mei 1839 niet met de rest mee naar de kerk in Vledder. Johannes
van der Laan, achttien jaar, afkomstig uit Haarlem, in april 1836
aangekomen in het 1ste gesticht te Veenhuizen, het etablissement
voor 'weezen, vondelingen en verlatene kinderen', en in december
van dat jaar naar Wateren overgegaan, mist de kerkgang 'wijl zijne
schoenen in de maak waren'. En Jan Pijper, ook achttien jaar,
afkomstig uit Groningen, in december 1835 in de vrije koloniën
gekomen en bij verschillende koloniale gezinnen ingedeeld voor hij
naar Wateren ging, heeft van de onderdirecteur opdracht gekregen
een aantal schapen te verweiden.
Als Jan Pijper daar mee klaar is, voegt Johannes van der Laan zich
bij hem. 'Zij gaan gezamenlijk wat lezen, wat praten, en eindelijk
komen ze op het denkbeeld, om eenige der pootaardappelen, daar
digt bij in eenen sloot liggende, die ’s daags te voren
overgebleven, en maandag verpoot zouden worden, te braden en op te
eten.'
Om niet gezien te worden, gaan de jongens daarvoor in een droge
sloot zitten. Ze verzamelen wat jong dennehout en vuur halen ze
uit een brandend veen. 'Zoo gezegd, zoo gedaan,' verhaalt Jan
Hessels van Wolda.
'Doch,' vervolgt hij, 'eer nog één aardappel gebruikt is, vat de
lange heide, aan weerskanten van den sloot staande, vuur'. Er
staat een stevige wind en ze krijgen de brand niet geblust. 'Nu in
grooten angst zijnde, gaan ze ongelukkig niet mij roepen, maar
nemen de vlugt.'
Pas na een tijdje krijgt Jan Hessels te horen dat er brand is. 'Al
wat leeft, snelt oogenblikkelijk, met schoppen voorzien, te hulp.'
Maar er is geen water voorhanden en met alleen zand lukt het niet
de vlammen te doven. Gelukkig komt al na korte tijd de voltallige
bezetting van de school terug van de kerk en dan is er voldoende
mankracht. 'En nu wordt het vuur geheel met menschen bezet, en
ieder bluscht voor zich het vuur, door het slaan met de schop op
den grond.'
Al met al heeft de brand niet meer dan een uur geduurd, maar de
schade aan de dennebomen, sommige al acht jaren oud en 'eene mans
lengte bereikt', is groot. 'Deze zijn alleenlijk onder aan den
stam beschadigd, doch ik vrees dat er vele van uitgaan zullen.' En
er klink een lichte snik in zijn verslag als hij schrijft: 'Hoe
mij dit vooral spijt, kan ik ook niet beschrijven.'
Rest nog de vraag wat er met Jan Pijper en Johannes van der Laan
moet gebeuren. 'Ofschoon beide innig berouw hebben van het
gebeurde, zal het, ook ten voorbeelde van anderen, noodzakelijk
zijn, dat hun meer dan de gewone bestraffing worde opgelegd.' Jan
Hessels van Wolda laat dat verder aan de permanente commissie
over, zelf komt hij met plannen voor het herstel. Levende bomen
wegnemen en elders planten, dood hout rooien, stukken 'met het
voorhanden dennezaad wederom bezaaijen' en nu de gelegenheid
er toch is 'over die stukken eenen doelmatigen en regten weg te
leggen'.
De permanente commissie besluit de twee jongens voor straf van het
Instituut af te halen en weer in hun vorige situatie te plaatsen.
Dus Johannes van der Laan gaat terug naar Veenhuizen-1.
Daarvandaan vertrekt hij op de gebruikelijke leeftijd van 20 jaar:
'v d Laan ontslagen 7 April 1841'.
Jan Pijper komt weer in Willemsoord en wordt ondergebracht op
hoeve 62 bij de kolonist Jan Daniel Adee. Niet voor lang, als hij
een jaar later met verlof in Groningen is, besluit hij daar te
blijven en keert hij niet meer terug.
Met dank aan Abdulwadûd.
Wil Schackmann
Transcriptie van de volledige brief over het gebeuren van Jan
Hessels van Wolda staat op deze pagina.