Op het
platform www.velehanden.nl vond van 1 april 2015 tot 21
september 2017 het project Post van Weldadigheid
plaats. De ingekomen post van de Maatschappij van Weldadigheid
van 1818 tot en met 1847 is ingescand en die 135.321 scans
werden door 458 vrijwilligers geïndexeerd. Dat wil zeggen dat
ze de handgeschreven stukken doorlazen en de erin voorkomende
persoonsnamen noteerden. Die namen staan nu in de genealogische database van het Drents
Archief en in de database alle
kolonisten.
Ten behoeve van dat project schreef ik elke week een
column. Een overzicht van die stukjes staat op deze pagina.
Hieronder staat...
Als je een tijdje met de post bezig bent, dan beginnen je bij
mensen dingen op te vallen. Zo valt me bij Jannes Poelman op dat
hij opvallend vaak ruzie heeft. Hij is vanaf het begin van de
kolonie Veenhuizen tot zijn dood in 1845 adjunctdirecteur van het
eerste gesticht aldaar, in het vervolg Veenhuizen-1. Als
adjunctdirecteur is hij de hoogste baas en heeft hij onder zich
twee onderdirecteuren, eentje is de onderdirecteur-buiten die gaat
over de landbouw en de ander is de onderdirecteur-binnen die de
zaken binnen het gesticht regelt.
In 1823, als het eerste gesticht net gebouwd is en er nog geen
bewoners zijn, is er al mot tussen Poelman en de eerste
onderdirecteur-buiten, die Vogelenzang heet. Het is niet duidelijk
te krijgen wie er begonnen is en wat er precies speelt, maar de
heren hebben het november 1823 helemaal met elkaar gehad en
verlangen dat er iets geregeld wordt 'waardoor zij buiten
aanraking van elkander worden gestelt'. De onderdirecteur is zelfs
bereid om bij overplaatsing naar een andere kolonie een drastische
loonsverlaging te accepteren, 'liever dan onder de onmiddellijke
directie van den Heer Poelman te dienen'.
Zo gaat het wel vaker tussen Poelman en andere employées van de
Maatschappij. In 1829 bijvoorbeeld vliegt hij schriftelijk de
adjunctdirecteur voor de administratie aan. Die had bij de
controle van Poelmans boekhouding een paar verkeerde opmerkingen
gemaakt. Poelman noemt het 'grove en beledigende uitdrukkingen' en
weigert pertinent de man nog inzage in zijn boeken te geven. Ook
niet als de directeur het zegt. Bij welke gelegenheid de
toenmalige directeur Wouter Visser constateert dat de
adjunctdirecteur 'alle ondergeschiktheid ten mijnen aanzien uit
het oog verliest'.
De permanente commissie moet ingrijpen. Ze stuurt Poelman - 'met
allen ernst' – een beleefde schrobbering, wijst hem er op dat de
adjunctdirecteur voor de administratie ook zijn werk moet kunnen
doen en verlangt dat hij daaraan mee werkt. Wat Jannes Poelman
daarna, zachtjes namopperend, ook doet. 'Ik zal mij bij dezen
gelegenheid onthouden,' verzucht directeur Visser, 'van
aanmerkingen omtrent het karakter en de doorgaande handelwijze van
de Heer Poelman'.
Nu heb ik brieven uit dit project uit 1836 - veel dank weer voor
de tips - over Poelman en een sinds een jaar bij hem werkende
onderdirecteur-binnen. Het botert niet. Poelman klaagt 'over de
ruwheid en de brutaliteit' van de man, die inderdaad ook volgens
anderen een reputatie heeft 'van hard jegens de kinderen en
kolonisten te wezen'.
De onderdirecteur van zijn kant zegt dat Poelman hem behandelt als
'een gering bediende', wiens mening van geen belang is en 'die
slechts bloot uitvoerder is' van de wil van de adjunct. Hij
roddelt dat hij in de fabriek laatst meisjes trof die naaiwerk
deden voor particulieren, 'op last van den Heer Poelman of diens
dochter', en dat er 'eene menigte kolonisten dagelijks in zijne
bijzondere dienst is'.
Maar waar het ook van komt en wat er van alles ook waar is, het is
onhoudbaar. De twee hebben inmiddels een 'volstrekte weerzin van
elkanderen' en de voortgang van zaken in het eerste gesticht wordt
zo gehinderd dat de heren 'niet wel langer bij elkander kunnen
worden gelaten'. De onderdirecteur wordt overgeplaatst, maar niet
voordat er 'zulke hevige botsingen en onlusten' plaatsvinden dat
bij de twee zelfs 'alle burgerlijke beleefdheid jegens elkander
heeft opgehouden te bestaan'.
Tezelfdertijd ligt ook een zaalopziener met Poelman in conflict.
Hij constateert dat de zaalopzieners door Poelman behandeld worden
'als uitvaagsel van het menschdom'. Ze worden door de adjunct niet
toegesproken maar 'toe en af gegraauwd' en dat gaat niet alleen
'op de lompste en grofste wijze gepaard met bedreiging', maar ook
nog eens 'ten aanhoren der wezen waarover zij gesteld zijn'. Hij
meldt dat dit gedrag al heel lang 'aan allen verdrietelijke
gewaarwordingen heeft veroorzaakt'.
Overigens is die zaalopziener een bekende voor diversen van ons,
het is de voormalige apotheker van Veenhuizen, Johannes Adrianus
Steenmeijer. Hij was niet meer te handhaven in de apotheek na
diverse klachten van artsen over 'belangrijke onoplettenheden',
verkeerd toebereide medicijnen, 'abuizen in de namen' en in
minimaal één geval heeft hij in het eerste gesticht een medicijn
afgeleverd 'het welk zonder de dadelijk aangebragte hulp met den
dood des lijders zoude geëindigd zijn'. Toen was hij van apotheker
tot zaalopziener gedegradeerd, maar hij had het gevoel dat hij 'op
een schurkachtige wijze was behandeld geworden' en over die
degradatie meldt hij - heel mooi geformuleerd - dat die kwestie
'hem nog geweldig in de krop zat'. Het gedoe met Poelman is de
druppel waardoor hij 'met zijne vrouw en kinderen heeft besloten
zich liever naar de gewone samenleving te begeven'.
Dan is er nog een bedelaarskolonist die heel veel over hem te
klagen heeft - al noemt hij hem consequent 'Poeleman' - maar die
bewaar ik tot volgende week als ik enkele opmerkelijke bedelaars
wil doen.
Als eerder gezegd overlijdt Jannes Poelman in 1845 dus er is grote
kans dat we in de brieven nog wat ruzies tegen gaan komen.
Wil Schackmann
De ruzies van adjunct-directeur Poelman zijn later uitgebreider
beschreven op een aantal pagina's, die allemaal bereikbaar zijn
vanaf de Poelman-pagina.