Post van Weldadigheid

Op het platform www.velehanden.nl vond van 1 april 2015 tot 21 september 2017 het project Post van Weldadigheid plaats. De ingekomen post van de Maatschappij van Weldadigheid van 1818 tot en met 1847 is ingescand en die 135.321 scans werden door 458 vrijwilligers geïndexeerd. Dat wil zeggen dat ze de handgeschreven stukken doorlazen en de erin voorkomende persoonsnamen noteerden. Die namen staan nu in de genealogische database van het Drents Archief en in de database alle kolonisten.
Tem behoeve van dat project schreef ik elke week een column. Een overzicht van die stukjes staat op deze pagina.
Hieronder staat...

Stukje 35: Godsdiensttwist deel 3, Het orgel

In de godsdiensttwisten tussen de protestanten en de katholieken (zie ook aflevering 1 en aflevering 2) staat dominee Van Rinteln van Veenhuizen zijn mannetje. Hij is samen met een collega de opvolger van de alom geliefde Johannes Heerspink, die in 1832 overleed toen de typhus de kolonie aandeed en op wiens graf op de begraafplaats van Veenhuizen de schone woorden prijken: 'Johannes Herman / Heerspink / Geboren den 13 Maart 1785 / overleden den 8 Mei 1832 /Hier rust een menschenvriend / een leeraar van Gods kerk / Vriendschaps Vereniging / legt op zijn asch deez' zerk, / Deez' waardige gezand, / van Jezus reine leer / werd haar te vroeg ontrukt, / haar leeraar is niet meer; / Veenhuizen smeekt O God, / geef ons een Heerspink weer'.

Of Van Rinteln 'een Heerspink' is, valt niet te achterhalen, maar qua menschenvriendschap houdt het bij hem wel op als het katholicisme betreft. In een van zijn verslagen beschrijft hij vol trots hoe hij een bedelaarskoloniste van 76 jaar, 'die op harer negenenzestig jaren leeftijd nog de Roomsch Katholijke Godsdienst met veel ijver was toegedaan', dankzij zijn openbare catechisatie heeft weten te bekeren.

Maar midden 1837 krijgt hij het heel zwaar. Ik kan het natuurlijk niet zien, maar als ik op zijn brieven af ga ziet hij helemaal gifgroen van jaloezie. Omdat sinds kort 'de Roomsch Katholijke Gemeente in het bezit is van een orgel'.



De twee kerkjes van Veenhuizen staan dicht bij elkaar (zie het plaatje uit 1827), bij de plek waar de Vierde Wijk uit de Kolonievaart ontspruit (de Vierde Wijk heet tegenwoordig Kerklaan), en je zal dat orgel bij de hervormden kunnen horen. Van Rinteln gooit het 12 mei 1837 meteen hogerop en hij richt zich tot de minister van koloniën Johannes van den Bosch en legt uit dat omdat de katholieken een orgel hebben 'de begeerte daarnaar bij de Protestantsche Gemeente natuurlijk meer levendig & sterk wordt'.

'Maar hoe zal zij er aan komen?' vraagt hij zich af. Duidelijk wordt dat de hervormde kerkeraad zich daar ook al uitgebreid het hoofd over gebroken heeft. Ze kunnen het niet betalen. Met een beroep op 'Uwe Excellenties veel vermogende invloed' is het een verkapte bedelbrief, maar daar stinkt Johannes niet in.

Begin juni schrijft de permanente commissie aan Van Rinteln. Ze melden dat er vroeger al eens over een orgel gesproken is, maar 'dat men om de aanzienlijke kosten van de zaak heeft moeten afzien'. Dat bezwaar geldt nu nog en dus gaat het niet door, maar de gemeente in Veenhuizen kan zich troosten met de gedachte dat zij 'boven zoo vele andere protestantsche Gemeenten, het voorregt heeft dat aan hare Godsdienst oefeningen door de muzijk van tijd tot tijd meer luister en indruk kan worden gegeven'.

Daarmee doelen ze op het muziekgezelschap van wezen uit het derde gesticht en de koortjes van weeskinderen. Daar is Van Rinteln het zeker mee eens, in diverse verslagen meldt hij hoe de diensten worden 'veraangenaamd en opgeluisterd door kerkgezangen met, of zonder begeleiding der instrumenten'. Dan gaat het vooral over de muzikale bijdrage uit het derde gesticht, want over het 'zanggezelschap op het eerste gesticht' meldt hij alleen dat ze zich 'goed staande houdt'. Dat klinkt niet best.

Maar... al die muziek kan niet verhinderen dat hij voortdurend terugkomt op het pijnpunt. Zoals de Romeinse senator Cato elk verhaal afsloot met de door hem gewenste vernietiging van Carthago, zo eindigt Van Rinteln steeds weer met zijn orgel. Bijvoorbeeld februari 1839: 'De Gemeente blijft echter de behoefte gevoelen aan een geschikt orgel, & hare begeerte daarnaar is zoo algemeen als billijk.'

De permanente commissie geeft geen krimp. Ze vindt voeding en kleding voor kolonisten belangrijker en geeft hier geen cent aan uit.

Februari 1840 komt er vanuit Veenhuizen een ambitieus plan, dat ongetwijfeld oorspronkelijk uit Van Rintelns koker komt. De drie adjunctdirecteuren van de gestichten 'vereenigen zich onderling en met elkander om de daarstelling van het orgel in de Protestantsche Kerk ten uitvoer te brengen'. Jannes Poelman, adjunct van het wezenetablissement Veenhuizen-1, Jacob Kluvers (niet te verwarren met de slechts één letter schelende opziener der gebouwen Knuvers) van het tweede of bedelaarsgesticht en Sikke Berends Drijber van het wezengesticht Veenhuizen-3, tekenen een reglement dat dat orgel tot stand moet brengen.

Het mag maximaal zeshonderd gulden kosten. Om dat bij elkaar te krijgen zullen de drie adjuncts hun ondergeschikten 'aanmoedigen om daartoe eene week salaris aftestaan'. Dat lijkt me niet geweldig voor de sfeer op de werkvloer.

Leuk is dat Van Rinteln een orgelbouwer heeft gevonden. Het gaat om 'J.C. Schmidt in het 2e Gesticht gevestigd'. Ik heb geprobeerd uit te vinden om wie het hier gaat. Als de naam correct gespeld is - een zeldzaamheid in deze eeuw, maar wie weet - dan zou het Johan Christoffel Schmidt kunnen zijn, als bedelaar ingeschreven in het 'boek gemerkt H' onder nummer 64. Geboren 3 maart 1779 (dus nu zestig jaar oud) in iets onleesbaars dat er ongeveer uitziet als 'Girda', op 13 augustus 1839 de Ommerschans binnengebracht vanuit Amsterdam en in november 1839 overgeplaatst naar Veenhuizen. Een el, zeven palm, drie duim en twee streek lang, rosachtig haar en blauwe ogen.

Is het orgel er via dit plan gekomen? Ik weet het niet, maar ik heb er twijfels bij. Zo zal een van de initiatiefnemers Jacob Kluvers een paar maanden later worden ontslagen als adjunctdirecteur van het bedelaarsgesticht, vermoedelijk als gevolg van de onlusten (een broodoproer) die zich daar hebben voorgedaan. En ik weet niet hoe lang het bouwen van een orgel duurt, maar Johan Christoffel Schmidt wordt 30 maart 1841 uit het gesticht ontslagen. Vier jaar later is hij er wel weer, maar dan gebruikt hij als zovelen het bedelaarsgesticht als hospice en overlijdt hij al snel.

Dus ik denk niet dat het gelukt is. En dan zullen we Van Rinteln en zijn begeerte naar een orgel nog wel eens vaker gaan tegenkomen.

Wil Schackmann