Post van Weldadigheid

Op het platform www.velehanden.nl vond van 1 april 2015 tot 21 september 2017 het project Post van Weldadigheid plaats. De ingekomen post van de Maatschappij van Weldadigheid van 1818 tot en met 1847 is ingescand en die 135.321 scans werden door 458 vrijwilligers geïndexeerd. Dat wil zeggen dat ze de handgeschreven stukken doorlazen en de erin voorkomende persoonsnamen noteerden. Die namen staan nu in de genealogische database van het Drents Archief en in de database alle kolonisten.
Tem behoeve van dat project schreef ik elke week een column. Een overzicht van die stukjes staat op deze pagina.
Hieronder staat...

Stukje 30: Sollicitanten

Je zou het bijna vergeten, maar naast alle andere dingen is de Maatschappij van Weldadigheid een van de grotere werkgevers in ons land. Ik heb even een telling gemaakt van 1840, dus zo rond de periode dat we bezig zijn met indexeren. Op het bureau van de permanente commissie in Den Haag werken 5 mensen op de secretarie, onder leiding van secretaris J.P. Ciriaci, en 6 mensen op de 'Comptabiliteit', oftewel de boekhouding en administratie, waaronder de door Pim zo bewonderde functienaam Verificateur, en er is nog een bode.

Bij de algemene directie te Frederiksoord werken naast Jan van Konijnenburg 8 mensen. De vrije koloniën hebben een leiding van 6 ambtenaren en dan hebben Frederiksoord, Wilhelminaoord en Willemsoord elk rond de 15 employées, inclusief fabrieksbazen, broodbakkers, onderwijzers, opzieners, wijkmeesters enzv.

Op het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding te Wateren werken acht mensen, inclusief een schaapherder en een 'waschmeid'. Op de Ommerschans zijn 33 mensen in dienst en dan tel ik de ondermeesters niet mee, dat zijn normaliter bedelaarskolonisten die daarvoor een zakcentje krijgen. Datzelfde geldt ook voor Veenhuizen, maar dan zijn het wezen die voor iets in de orde van grootte van een gulden per week het ondermeesterschap waarnemen en zonder die hebben de drie gestichten aldaar gemiddeld 35 werknemers. Zodra de stoomspinnerij draait komen er nog een paar bij.

Al met al kom ik rond de 220 werknemers.

Het is logisch dat zo'n grote werkgever de belangstelling trekt van werkzoekenden. Wat er in de negentiende eeuw nogal wat zijn. Een noemenswaardig deel van de post van weldadigheid bestaat dan ook uit sollicitatiebrieven.

Interessant eraan is de neiging van sollicitanten om uit te wijden over hun persoonlijke situatie en geschiedenis. Meestal toegespitst op hoe ze zijn vervallen tot een dusdanig gebrek aan middelen dat ze absoluut en onmiddellijk een baan nodig hebben. Gezien de algemene armoede in ons land mag je er van uit gaan dat die verhalen model staan voor een groot deel van de samenleving.

Sommige sollicitanten zitten dicht bij het vuur. Coenraad Hulst is onderdirecteur bij het derde gesticht te Veenhuizen als hij verneemt dat de adjunctdirecteur van de Ommerschans is overleden. Hij vraagt die post te mogen overnemen 'of zoodanige andere welke dientengevolge vakant mogt geraken'. Het wordt het laatste, als de adjunctdirecteur van het tweede gesticht overgaat naar de Ommerschans, wordt Hulst adjunctdirecteur van Veenhuizen-2.

Augustinus Mattheus Jacobus Textor stuurt zijn sollicitatie naar de minister van koloniën. Oftewel Johannes van den Bosch. Zijn vader was onderdirecteur van het eerste gesticht te Veenhuizen tot hij met de Gelderse schutterij ten strijde trok om de Belgen een lesje te leren. Augustinus is boekhouder bij hetzelfde gesticht, maar het is inmiddels duidelijk dat zijn vader niet meer terug komt en hij zou graag diens post overnemen. Hij moet nog anderhalf jaar geduld hebben en dan lukt het.

Andere sollicitaties zijn bij voorbaat kansloos. Nagenoeg elke betrekking bij de Maatschappij vergt veel schrijfwerk en als je sollicitatie dan al volstrekt onleesbaar is... Hier een stukje van invnr 174 scan 022. Ik weet niet eens helemaal zeker of het wel een sollicitatiebrief is.



Ene meneer Vuist uit Egmond aan Zee geeft net als veel andere sollicitanten een referentie op en nodigt de Maatschappij uit om ook verder, bijvoorbeeld in Leiden, vrijuit informatie over hem in te winnen. Maar daarna dekt hij zich in: 'Des echter, indien soms getuigenissen ten mijne nadeelen inkwamen...', als mensen zouden zeggen dat hij 'liefdeloos' was of 'baatzuchtig' of 'vit- of bedelzuchtig' en zo noemt hij nog wat voorbeelden, dan vraagt hij of de permanente commissie hem dat wil berichten, want hij verwacht 'de nadeelige getuigen die soms mogte binnen koomen, onbewimpelt te zullen kunnen wederleggen'. Als je je zo omstandig indekt, wekt dat onherroepelijk wantrouwen.

En een meneer uit Deventer is duidelijk in de war. Het begin van zijn brief gaat nog, daar vraagt hij om een baan als muziekmeester of organist in de kolonie, maar na zijn ondertekening gaat het fout: 'Door Gods Bestel - wegens de zonde - gewillig slaaf van de anti-Evangelische Turksche - Renegaten; of van de grote Maatschappij tot verderf van 't Algemeen. Uit zeshondert Zesenzestig senten zaam gecomponeerd, gearangeerd, ijngelokelaerd, geexzamineerd, geexerzeerd, getempereerd, gepromoveerd, door de Vreijmetzellaars...' (de rest is onleesbaar).

De dag-agenda van de permanente commissie, te vinden bij de uitgaande post, noteert bij zo'n brief alleen maar 'voor notificatie'.

Wil Schackmann