Op het
platform www.velehanden.nl vond van 1 april 2015 tot 21
september 2017 het project Post van Weldadigheid
plaats. De ingekomen post van de Maatschappij van Weldadigheid
van 1818 tot en met 1847 is ingescand en die 135.321 scans
werden door 458 vrijwilligers geïndexeerd. Dat wil zeggen dat
ze de handgeschreven stukken doorlazen en de erin voorkomende
persoonsnamen noteerden. Die namen staan nu in de genealogische database van het Drents
Archief en in de database alle
kolonisten.
Tem behoeve van dat project schreef ik elke week een
column. Een overzicht van die stukjes staat op deze pagina.
Hieronder staat...
Ik heb het op deze plek wel eens over Willempje van der Doozen
gehad. Even heel in het kort: zij is als de weduwe Schoolbroek met
vier dochters vanuit Vreeland in de vrije kolonie geplaatst, daar
zwanger geworden van een bij haar ingedeelde jongeman, voor straf
verbannen naar de strafkolonie op de wallen van de Ommerschans en
daar ontmoet ze de bedelaarskolonist Harbregt en ze leefden nog
lang en gelukkig.
Nu kwam ik een tijdje terug een brief tegen van die Harbregt op
een cruciaal moment van die romance en die brief vond ik wel héél
erg mooi. Dus die ga ik even behandelen. Hij is gedateerd 18
januari 1836 en gericht aan de permanente commissie der
Maatschappij van Weldadigheid.
'Hoog Edel Gestrenge Heeren!' luidt de aanhef.
'Met verschuldigden eerbiedt nadert Christiaan Willem Harbregt,
gevestigd aan de Ommerschans onder N1072, de Permanente Commissie,
het onderstaande blootleggende:'
Op het kantoor van de permanente commissie is daarop meteen iemand
de kopietjes van de stamboeken ingedoken en die noteert met
potlood in de kantlijn dat nummer 1072 voor de tweede maal in het
bedelaarsgesticht is opgenomen en zich een jaar geleden, op 15
februari 1835, vrijwillig in het vlakbij gelegen Avereest heeft
aangemeld voor opname.
Christiaan Willem begint zijn brief met te refereren aan zijn
eerste opname. Hij was toen op 21 december 1826 vanuit Rotterdam
in de Ommerschans gekomen, waar hij 'door zijn goed gedrag
veldwachter is geworden'. Dat zal best kloppen, er zijn altijd
bedelaar-veldwachters, alleen wordt dat helaas meestal niet in de
boeken genoteerd.
Aan die carrière kwam een eind, meldt Harbregt, toen hij 'op den 1
Mei 1831 als plaatsvervanger is in dienst getreden bij de
schutterij'. Dat was in de tijd dat België zich had afgescheiden
van de verenigde Nederlanden en koning Willem I het vertikte dat
te accepteren en een grote mobilisatie, de 'algemeene wapening',
had afgekondigd.
Maar tijdens zijn tijd op de Ommerschans, vervolgt Harbregt, had
hij 'alstoen kennis verkregen aan de weduwe Schoolbroek, sedert 9
december 1825 walkoloniste'. Meteen duikt iemand in Den Haag weer
de boeken in en noteert in de kantlijn met potlood dat de weduwe
Schoolbroek is geplaatst vanuit het arrondissement Amsterdam met
twee kinderen. Dat is dus fout, het zijn er vier: Catharina,
Cunera, Geertruida Elizabeth en Elizabeth Geertruida, de laatsten
een tweeling. 'Behalve,' meldt de kantlijn, 'het onechte kind
Willem, alhier breeder vermeld'.
Dat klopt dan weer wel, want doorgaand over dat ‘kennis
verkrijgen’ meldt Christiaan Willem dat de weduwe 'van deze
verkeering de vruchten onder haar hart heeft gedragen' - mooi
gezegd - 'en een kind bij hem verwekt, genaamd Willem, geboren op
den 12 december 1830 aan de Ommerschans'.
Zijn indiensttreding, legt hij uit, was bedoeld 'ten einde het
daarvan trekkende geld de weduwe ter hand te stellen om te
strekken ter tegemoetkoming in het onderhoud van dit gezin, zoo
als hij dit ook als een eerlijk, welmeenend man gedaan heeft,
hetgeen bij de directie overbekend is'.
Toen zijn diensttijd er op zat, wilde Harbregt absoluut 'zijne
betrekkingen met de weduwe Schoolbroek volgen', en daarom had hij
zich vrijwillig aangemeld voor de Ommerschans. En hij is welkom,
zowel bij de directie - 'eenige tijd na zijn aankomst is hij weder
in zijne vroegere betrekking van veldwachter opnieuw geplaatst'-
als bij Willempje van der Doozen weduwe Schoolbroek.
En daar gaat hij het de rest van de brief over hebben en dan gaat
hij helemaal los. 'Hunne wederzijdsche bedoelingen dezelfde
blijvende, zich beschouwende als onafscheidbaar, geene andere
wenschen overig hebbende dan door een wettig huwelijk te zamen te
worden vereenigd, om zoo doende geluk en tegenspoed, zoet en zuur
met elkander te deelen, en elkanders lot op aarde te helpen
torschen en dragen.'
Vooral dat laatste vind ik heel mooi.
Wat een kanjer, die Harbregt.
En met al dat fraais wil hij de toestemming van de permanente
commissie om een huwelijk met Willempje aan te gaan.
Maar dan... onderaan de brief staat een kruisje en daarbij 'Dit is
het handmerk van C.W. Harbregt, niet kunnende schrijven'.
O, dus hij heeft het niet zelf geschreven.
Maar heeft hij het dan letterlijk gedicteerd?
Ik ben bang van niet. Want een tijdje later kwam ik de zinssnede
'elkanders lot op aarde helpen torschen' tegen in een andere
brief. En in weer andere brieven uit de Ommerschans vind ik ook
dat 'zoet en zuur' en soortgelijke stijlbloempjes.
We zullen ermee moeten leren leven. Een brief uit het
bedelaarsgesticht geeft niet altijd een compleet beeld van de
denkwereld van de schrijver. Er zitten daar een aantal mensen die
tegen betaling brieven schrijven voor hun lotgenoten. Verzoeken
aan de permanente commissie, rekwesten aan koning Willem I of
prins Frederik, brieven aan gemeente- of armbesturen.
Vermoedelijk is het het kleine groepje bewoners dat uit de hogere
standen komt maar door drankzucht tot de rangen der bedelaars is
gevallen. Een ongeletterde bedelaar wil iets bereiken bij de
permanente commissie, of de koning of zijn gemeentebestuur en
huurt dan zo'n schrijver in en die brouwt er dan met mooie
formuleringen wat fraais van. Want schrijven kunnen ze.
Het duurt nog twee jaar, maar op 25 april 1838 trouwen Christian
Wilhelm Hartbrecht, 40 jaar, en Willempje van der Dooze, 49 jaar,
te Ommen.
Wil Schackmann