Op het
platform www.velehanden.nl vond van 1 april 2015 tot 21
september 2017 het project Post van Weldadigheid
plaats. De ingekomen post van de Maatschappij van Weldadigheid
van 1818 tot en met 1847 is ingescand en die 135.321 scans
werden door 458 vrijwilligers geïndexeerd. Dat wil zeggen dat
ze de handgeschreven stukken doorlazen en de erin voorkomende
persoonsnamen noteerden. Die namen staan nu in de genealogische database van het Drents
Archief en in de database alle
kolonisten.
Tem behoeve van dat project schreef ik elke week een
column. Een overzicht van die stukjes staat op deze pagina.
Hieronder staat...
In principe heeft elke bewoner van de koloniën een 'zakboekje'.
Alleen als hij of zij onderdeel is van een gezin, heeft die geen
eigen boekje, maar wordt die op het gezinsboekje geadministreerd.
In het hele archief ben ik er tot nu toe maar een stuk of tien
tegengekomen. Dat is weinig als je bedenkt dat er honderdduizenden
geweest moeten zijn, maar het is logisch, ze horen ook niet in het
archief te zijn en nazaten hoeven ze ook niet in Assen te zoeken,
want als een kolonist vertrok kreeg hij zijn zakboekje mee.
Ze zouden dus nog her en der kunnen zijn, maar ik heb nog nooit
gehoord dat een nazaat er eentje gevonden heeft.
In de post die we nu doornemen zitten ook een paar zakboekjes.
Daar valt niet zo veel aan te indexeren, alleen op het voorste
blad staat de naam van de kolonist, verder staan er in het boekje
alleen de verdiensten en de kledingstukken of andere spullen die
aan de kolonist verstrekt zijn.
De zakboekjes van vrije kolonisten zijn wat anders van opzet dan
die van weeskinderen en bedelaars. Hier een bladzijde uit een
zakboekje waar zo te zien ooit een kop koffie overheen is gegaan
van de kolonist Broer van Belkum, kolonie nummer 1, 1e
wijk, sectie 1, hoeve nummer 31.
Het boekje begint 1 januari 1837. Toen zat Van Belkum al veertien
jaar op de kolonie, zijn eerste vrouw Maria Hemrica was kort na
aankomst overleden, hij was twee jaar later hertrouwd met de
weduwe Nobbe en over het algemeen wordt hij door de directie
beschouwd als een redelijk goede kolonist.
Links staat wat hem is verstrekt aan levensmiddelen en kleding en
- denk ik - wat hem is uitbetaald van zijn oververdienste. Rechts
staat hoeveel er op zijn loon is ingehouden voor levensmiddelen en
kleding en - denk ik - hoeveel oververdienste hij gemaakt heeft.
Ik zou er nog wat verder in moeten duiken om het helemaal te
begrijpen, maar dat is voor later een keer.
Bij wezen en bedelaars zijn de boekjes een afspiegeling van de
twee rekeningen die ze bij de Maatschappij hebben. Zie
bijvoorbeeld een bladzijde uit het boekje van de wees Cornelia
Eyfferts (die in haar zakboekje overigens Carolina in plaats
van Cornelia genoemd wordt). Zij is geboren 7 juli 1817 en zij
komt vanuit Den Haag op 24 mei 1833, dus vijftien jaar oud, in het
wezengesticht aan. Ze zal het op haar twintigste, de gebruikelijke
leeftijd, verlaten.
De eerste rekening tussen haar en de Maatschappij is die van de
oververdienste. Van wat Cornelia meer verdient dan zij aan voeding
en onderdak en administratie kost, krijgt ze éénderde uitbetaald,
éénderde wordt voor haar op de spaarbank gezet en krijgt ze
uitbetaald als ze met ontslag gaat en éénderde raakt ze kwijt aan
het reservefonds, waaruit betaald wordt als weeskinderen door
ziekte of omstandigheden niet kunnen werken.
Daarnaast kan ze, hoewel dat op deze bladzijde niet gebeurt,
voorschotjes op haar oververdienste krijgen.
De andere rekening betreft de kleding. Op haar loon wordt elke
week iets ingehouden voor het kledingfonds, daartegenover staat
wat haar aan kleding verstrekt is, zoals een borstrok, een paar
kousen, een paar klompen, enzovoort.
Als bij haar vertrek de kledingrekening positief is, krijgt ze dat
uitbetaald in natura. Dus in kleding.
Als de kledingrekening negatief is, dus ze heeft meer aan kleding
ontvangen dan ze in het kledingfonds gestort heeft, wordt het
negatieve saldo afgetrokken van haar spaarbankkapitaaltje.
De zakboekjes van bedelaars zien er net zo uit als ie van wezen.
Zakboekjes dienen één keer per week door de zaalopziener te worden
bijgehouden en verder altijd in het bezit van de kolonisten te
zijn. Daarbij gaat wel eens iets fout.
Als in de zomer van 1837 een groep bedelaars wordt overgeplaatst
van de Ommerschans naar het tweede gesticht in Veenhuizen, krijgen
ze hun zakboekjes niet mee maar worden die hen later nagezonden.
Waarop drie bedelaarskolonisten beginnen te klagen dat er
kledingstukken op staan die ze nooit hebben gehad. Directeur van
Konijnenburg gaat dat uitzoeken (23 oktober 1837, invnr 188 scan
375-377).
In het boekje van Poppe de Jong, bedelaarsnummer 1536,
staat dat hij op 20 mei behalve een paar schoenen ook een paar
kousen zou hebben gehad en dat ontkent hij. Hij heeft wel de
'zogenoemde specificatie' ondertekend, maar kan zich niet
herinneren dat daar kousen op stonden. Het is zijn woord tegen dat
van de zaalopziener Jan Abraham Delfos. Van Konijnenburg doet daar
geen uitspraak over, maar meldt nadrukkelijk 'dat P. de Jong een
eenvoudige goede en geloofwaardige jongen schijnt te wezen'.
Ook bij J. Simjou, bedelaarsnummer 600, is zaalopziener
Delfos betrokken. Maar die twijfelt nu zelf of Simjou een hemd en
een broek, 'waarmede zijn boekje op den 10e Juny jl belast is'
echt wel ontvangen heeft. De specificatie is niet ondertekend,
niet alleen omdat de kolonist niet kan schrijven, maar vooral
omdat hij is opgemaakt vijf dagen nadat Simjou naar Veenhuizen was
vertrokken. Van Konijnenburg wil dat Delfos alsnog die spullen
afdraagt en bij de kolonist laat bezorgen, 'met eene scherpe
vermaning voor zijne nalatigheid, die tot verdenking leidt'.
En dan is er nog George Pieter Overbeek.
De zaalopziener Johan Wilhelm Muller luistert gewoon niet naar wat
George Pieter zegt en geeft hem bij zijn aankomst twee klompen,
want hij geeft iedereen bij aankomst twee klompen. Twee dagen
later wordt de kolonist overgeplaatst naar Veenhuizen, de klompen
laat hij achter op de zaal dus daar zal een ander zich wel over
ontfermd hebben. Waarom? George Pieter Overbeek heeft een houten
been en kan 'ook aan zijn gezond been geen klomp dragen'.
Tenslotte: ik weet dat ik hier zit voor de antwoorden, maar ik wou
toch eindigen met een vraag. In de zakboekjes van weeskinderen kom
ik tegen dat aan hen 'massa' verstrekt wordt. Dat ontvangen ze
bijna elke maand en wordt hen gegeven voor wisselende bedragen
tussen de twintig en dertig cent.
Volgens mij is dat de vulling voor de matras die in de hangmat
ligt, maar dat is een gokje. Misschien is ooit iemand het woord
'massa' tegengekomen in een zinsverband, in een van de brieven die
we indexeren, en kan daaruit afleiden of die veronderstelling
klopt...?
Wil Schackmann
(een overzicht van de bewaard gebleven zakboekjes staat op deze pagina)