Post van Weldadigheid

Op het platform www.velehanden.nl vond van 1 april 2015 tot 21 september 2017 het project Post van Weldadigheid plaats. De ingekomen post van de Maatschappij van Weldadigheid van 1818 tot en met 1847 is ingescand en die 135.321 scans werden door 458 vrijwilligers geïndexeerd. Dat wil zeggen dat ze de handgeschreven stukken doorlazen en de erin voorkomende persoonsnamen noteerden. Die namen staan nu in de genealogische database van het Drents Archief en in de database alle kolonisten.
Tem behoeve van dat project schreef ik elke week een column. Een overzicht van die stukjes staat op deze pagina.
Hieronder staat...

Stukje 21: Een wel verdiende straf van vrouwelijke zwakheid

De familie De Nekker komt in de post van november 1835 twee keer voor. Eén keer met naam, als slachtoffer van geweld, en één keer zonder naam.

De Maatschappij van Weldadigheid pacht de tol in Willemsoord. Dat zal zijn de tol op de rijksweg Zwolle-Leeuwarden, begin jaren twintig aangelegd door de aannemer Harm Jannis Wind die ook de gestichten in Veenhuizen heeft gebouwd. In het tolhuis heeft de Maatschappij een kolonistengezin gezet, dat van Caspar Paterellij (of Pattarellij), afkomstig uit Rotterdam, sinds oktober 1821 op de kolonie en nu ongeveer 70 jaar oud.
Directeur Van Konijnenburg heeft al langer twijfels bij Paterellij. Hij zou zich wel eens schuldig maken 'aan misbruik van sterken drank', hij laat zich 'op marktdagen van de naburige plaatsen' wel eens fêteren door mensen van wie onduidelijk is of ze wel tol betalen als ze er later een keer langs moeten en er rust de verdenking op de tolwachter 'dat hij de penningen niet getrouw zou afdragen'.
Voor twee van die drie zaken volgt bewijs. Als de 'Steenwijker najaars-kermis' nadert, waardoor het even heel druk gaat worden aan de tol, vraagt Paterellij aan wijkmeester Jacobus de Nekker wie hem 'naar gewoonte' die week komen helpen. Maar tegelijk doet hij de wijkmeester 'lage aanbiedingen van genever' en het aanbod samen te delen 'wat hij dacht van de tolgelden op die dagen aan de Maatschappij te kunnen onthouden'.
Als De Nekker daar niet aan mee wil doen, raken de heren in 'hevigen twist', waarbij Paterellij, geholpen door zijn vrouw en een zoon die buiten de kolonie woont maar op bezoek is, de wijkmeester 'geduchte slagen toebragt, hem het huis uitdrijvende', waarna buiten 'nog een stok op zijn ligchaam is aan stukken geslagen'. Dat laatste is gezien door enkele kolonisten die allemaal verklaren 'dat Paterellij en zijne vrouw beschonken waren'.
Dit is geen zaak die kan worden afgedaan door de koloniale tuchtraad. Jacobus de Nekker dient een aanklacht in bij de gewone rechter waar de zaak behandeld zal worden. En Paterellij wordt nog vóór de Steenwijker kermis het tolhuis uitgezet en vervangen door de Amsterdammer Frederik Lodewijk Steenmeijer.

De andere brief is van Neeltjen Snoek, een voordochter van de vrouw van de Maastrichtse kolonist Leunisse, dus een dochter uit een eerder huwelijk van die vrouw. Neeltjen is twee jaar geleden veroordeeld tot wat zij noemt een 'wel verdiende straf van vrouwelijke zwakheid'. Begin 1833 was zij bevallen en omdat ze dat in ongehuwde staat deed, gold dat als onzedelijk gedrag en werd zij uit de vrije kolonie Willemsoord verbannen naar de strafkolonie op de Ommerschans.
Maar nu is zij 'ontwaar geworden' dat haar moeder en haar stiefvader een verzoek hebben ingediend om haar uit de strafkolonie vrij te laten en te laten terugkeren naar het ouderlijk huis in Willemsoord. En dat wil zij niet, schrijft ze november 1835 in een brief aan de permanente commissie. Ze laat weten dat ze dan 'de vrees voeld van weldra tot een tweede val te geraken aangezien hare verleider in de nabijheid harer ouders woonachtig is, en zelfs vrije toegang in de woning harer ouders geniet'. En zo'n 'tweede ongeluk' zou betekenen dat zij 'voor altoos onherstelbaar ongelukkig zoude worden'.
Op wie ze doelt wordt duidelijk uit het proces verbaal van de tuchtraad die haar twee jaar eerder tot de strafkolonie heeft veroordeeld. Een maand nadat zij van dochter Heiltje was bevallen, moest de dan twintigjarige Neeltje daar verschijnen en daar noemt zij als veroorzaker van haar zwangerschap 'den persoon van Johannes de Nekker', ook twintig jaar en zoon van de wijkmeester.
Welke echter, 'zoo wel afzonderlijk als in haar bijzijn daarover gehoord zijnde, alle ingebragte bewijzen wederspreekt'.
DNA-onderzoek behoort nog niet tot de mogelijkheden en dan besluit de tuchtraad op grond van reputaties. De uit Sleeuwijk afkomstige en door het arrondissement 's Hertogenbosch in de kolonie geplaatste familie De Nekker staat goed bekend. Vader is in 1828 bevorderd tot wijkmeester, de oudste zoon Hendrik is als onderwijzer verantwoordelijk voor de bijschool in Willemsoord-Steggerda.
Terwijl volgens ingekomen berichten Neeltje iemand is 'welker levenswijze steeds allerberispelijkst was'. De directie van Willemsoord meldt dat zij 'meer als eene publike vrouw dan als een ordentelijk & zedelijk meisje bekend stond' en dat zij diverse keren vermanend had moeten worden toegesproken. De kolonist Sjouke Sipkes Heemstra had verklaard 'dat hij haar beschouwde als een allemans vriend & het haar niet kon schelen met wien zij zich ophield'. Kortom, besluit de Raad: 'een grof zedeloos schepsel'.
Dan is het snel bekeken, Neeltje verdwijnt met haar dochtertje naar de strafkolonie op de Ommerschans. Maar nu zij twee jaar later niet naar Willemsoord terug durft, geeft dat toch te denken. En haar brief klinkt absoluut niet grof en zedeloos.
Ze zal ook nooit terugkeren, ze moet nog een jaar wachten en dan wordt zij vrijgelaten en gaat zij de gewone maatschappij in. Mogelijkheden om het twee eeuwen later nog eens met DNA-technologie uit te zoeken, zijn er niet bij gebrek aan nakomelingen: het dochtertje Heiltje is, één jaar oud, op de Ommerschans overleden.

Wil Schackmann