Op het
platform www.velehanden.nl vond van 1 april 2015 tot 21
september 2017 het project Post van Weldadigheid
plaats. De ingekomen post van de Maatschappij van Weldadigheid
van 1818 tot en met 1847 is ingescand en die 135.321 scans
werden door 458 vrijwilligers geïndexeerd. Dat wil zeggen dat
ze de handgeschreven stukken doorlazen en de erin voorkomende
persoonsnamen noteerden. Die namen staan nu in de genealogische database van het Drents
Archief en in de database alle
kolonisten.
Tem behoeve van dat project schreef ik elke week een
column. Een overzicht van die stukjes staat op deze pagina.
Hieronder staat...
Nee, dit is (nog) niet het vervolg op de kerkstrijd op de Ommerschans, want
ik wil het wat breder trekken en niet de indruk wekken dat het
alleen in dat gesticht niet lekker loopt tussen de verschillende
godsdienstige gezindten. Het wringt begin negentiende eeuw overal
in de samenleving, wat zich onder andere uit in veel touwtrekken
om zieltjes.
De Maatschappij van Weldadigheid is godsdienstig neutraal, omdat
haar zorgen 'zich tot alle armen, zonder eenig onderscheid
van godsdienst, uitstrekken', maar krijgt er toch voortdurend mee
te maken. De eerste twee voorbeeldjes komen uit De
proefkolonie en zijn dus gebaseerd op de post uit de
allereerste periode, de rest komt uit de post die we nu onder
handen hebben, 1835-1837. Met weer veel dank aan de invoerders
voor alle tips:
Een van de burgemeesters van de stad Utrecht meent in 1818 een
breed samengestelde subcommissie van weldadigheid in zijn stad te
hebben door één van het hervormd en één van het luthers
kerkgenootschap te vragen. Als de permanente commissie hem maant
ook een lid uit de roomse gemeenschap te benoemen, barst hij los.
Hij heeft een aantal ‘verlichte en voor het plan der Commissie van
Weldadigheid geschikte mannen’ in de subcommissie bijeen gekregen
en hij ziet niet hoe hij dat voor elkaar had moeten krijgen als
hij hun ook een of andere ‘domme roomsche pastoor had willen op
zijde schuiven’. Onder de katholieke burgers in zijn stad zijn
‘geene handelbare menschen daar men iets mede kan uitrichten’. En
de ervaring heeft hem geleerd dat de protestanten hen zelfs moeten
vrezen. Als ze vanuit ‘liberale beginselen’ toch posities krijgen,
dan zou dat ‘bij de eerste opkomende onlusten in ’t politische’
wel eens ‘een swaerd in de hand van onverlichten geven om ons te
vervolgen’.
Protestants Harderwijk is maart 1822 in rep en roer. De diakenen
hebben vernomen dat ‘Gerrit Boon, een van hunne bestedelingen, in
de roomsche kerk gaat en in het kort zijne belijdenis in
dezelve staat afteleggen’. De subcommissie ter plaatse voorspelt
een leegloop van protestantse leden.
Het is een canard. De permanente commissie kan doodkalm melden dat
er in de registers van de Maatschappij niemand voorkomt die Boon
heet en op de lijst die Harderwijk zelf met de bestedelingen had
meegegeven staat geen enkele Gerrit, zodat men zich in gemoede
afvraagt
waar Harderwijk het in hemelsnaam over heeft.
Vanuit Veenhuizen meldt zich Johannes Hermanus Brinkman, een
17-jarige Rotterdamse bestedeling die van zijn negende tot zijn
elfde bij gezinnen in de vrije kolonie Willemsoord woonde, maar nu
al jaren is ingedeeld bij een van de hoevenaars (Jan Everts
Hazelhof) bij het tweede gesticht te Veenhuizen. Zijn brief komt
23 februari 1835 aan bij directeur Van Konijnenburg. Officieel
staat hij ingeschreven als katholiek, maar...
'Als een verdoold schaap dwaal ik hier rond, ten aanzien van
geloofsbelijdenis. Ik heb geheel geen lust om Roomsch te worden
daar mijne moeder gereformeerd was, en ik daar bij geweest ben, op
twee maanden na, tot ik in de koloni kwam, en buiten dien ik heb
geheel geene geneigdheid om Roomsch te worden, en dominee van
Rinteln wil wel, maar durft mij tot zijn onderwijs niet toelaten
dus WelEdelGestrenge Heer roep ik de hulp van UWelEdelGestrenge in
om mij in dit opzigt te helpen; en te bemiddelen dat ik spoedig
het onderwijs van dominee Rinteln mag genieten, om eenmaal als
lidmaad der protestantsche kerk aangenomen te worden waarnaar ik
zeer verlang.
UWelEdelGestrenges Ond. Dienstwillige Dienaar J. Brinkman.'
Johanna Maria Kram is veertien jaar als zij in 1833 in het
kindergesticht te Veenhuizen wordt opgenomen. Twee jaar later
meldt de 'Diaconie der Roomsch Catholijke Gemeente van Groningen'
dat Johanna Maria aan hen te kennen heeft gegeven dat zij rooms is
'en dus wenscht bij de kinderen dier gemeente geplaatst te mogen
worden en in het Roomsch Catholijk Godsdienstig onderwijs te mogen
deelen'. Ze willen graag dat het 'daarhenen gedirigeerd worde'.
Geen sprake van, is de reactie uit Veenhuizen, dat zou 'met de
keuze der belanghebbende persoon strijdend' zijn. Ze hebben
namelijk met Johanna Maria gepraat, die daarbij 'het verlangen
heeft betuigd om te blijven bij het Hervormd Kerkgenootschap'. Nog
even los van het feit dat ze vóór haar opzending al twee jaar met
haar moeder bij die gezindte ter kerke ging en dat zij in de
kolonie is geplaatst door de hervormde diakonie in Groningen. Dus
er zijn absoluut 'geene redenen' om aan dit katholieke 'verzoek
eenig gevolg te geven'.
En dat zijn dan nog de strubbelingen tussen protestanten en
katholieken. Maar er gaat meer komen. Op het moment zijn de
woorden 'hervormd' en 'gereformeerd' nog synoniemen, twee
aanduidingen om aan te geven dat iemand protestant is zonder
verschil in betekenis. Dat gaat in de loop van deze eeuw
veranderen.
Dominee Clinge, de predikant van Vledder die zorgt voor het
zieleheil van de protestantse kolonisten in de vrije koloniën
Frederiksoord en Wilhelminaoord, stipt het aan in zijn jaarverslag
over 1835. 'Terwijl bij de godsdienstige woelingen in ons
vaderland de kolonisten zich gunstig blijven onderscheiden, daar
er slechts drie huisgezinnen zijn, die ten gevolge van die
onzinnige secten-geest nimmer of zeer zeldzaam aan de openbare
godsdienstoefening deelnemen.'
Dominee Clinge noemt het niet met naam, maar met de sektegeest
doelt hij op de activiteiten van Hendrik de Cock en de Afscheiding
van 1834, waaruit uiteindelijk aparte, gereformeerde kerken zullen
ontstaan. Die afscheiding gaat ook een heleboel strijd geven en
blijkbaar was dat een jaar later in de koloniën al merkbaar.
Wil Schackmann