De overdracht van de kolonies Ommerschans en Veenhuizen aan de Staat in 1859

Het mooie aan de overdracht van de kolonies Ommerschans en Veenhuizen aan de Staat in 1859 is dathet voornamelijk bestaat uit gedrukte stukken. Dat is wel lekker in een verder handgeschreven archief. Een overzicht van die stukken hoef ik niet te maken, dat staat heel goed in de Inventaris, Drents Archief, toegang 0186 de invnrs 13, 14, 15.
Er zitten twee handgeschreven stukken bij waarvan hier de transcripties. Uit de eerste heb ik geciteerd op pagina 309-310 van De bedelaarskolonie, de tweede wordt genoemd op pagina 366-367 van De kinderkolonie.

Vrijdag 16 december 1859, overdracht Ommerschans

Op heden den 16 december 1859 zijn de ondergeteekenden Gerardus Johannes van der Schroef, onderdirecteur voor het beheer bij het gesticht te Ommerschans, als ten dezen zijnde gemagtigd door de Heeren

- Mr. Albertus Jacob Duijmaer van Twist, Minister van Staat, oud Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indie, Lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal, wonende te Deventer;

- Mr. Henrik Baron Collot d’Escury, wethouder van 's Gravenhage, wonende aldaar;

- Jonkheer Mr. Willem Theodoor Gevers Deijnoot, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, wonende te ’s Gravenhage, en

- Mr. Jacob Rau van Gameren, vice president van het Provinciaal Geregtshof in Gelderland, wonende te Arnhem;

de voornoemde Heeren daarbij handelende in hoedanigheid, als tezamen met

- nu wijlen Zijne Excellencie Mr. Daniel Jacob van Ewijck van de Bildt, in leven Minister van Staat, overleden den 15 December 1858,

- en mede wijlen Zijne Excellencie Jean Chrétien Baron Baud, in leven Minister van Staat, overleden den 27 Junij 1859,

door de leden der Maatschappij van Weldadigheid gekozen tot het voorstaan van hare belangen, nadat de Commissie van Weldadigheid den 6 december 1856 in haar geheel was afgetreden, zonder in de daardoor opengevallen plaatsen te voorzien, zoo als dit nader blijkt uit de straks te melden akte van den 5 en den 6 december 1856,
ter eener

en Adrianus Hulst, adjunct-directeur bij voormeld gesticht in hoedanigheid als mede ten deze gemagtigd zijnde door Zijne Excellentie, Jonkheer Mr. Jacob George Hieronijmus van Tets van Goudriaan, Minister van Binnenlandsche Zaken, wonende te ’s Gravenhage, en daarbij handelende voor den Staat der Nederlanden.
ter andere zijde

Overgegaan de eerstondergeteekende tot het doen in naam der Maatschappij van Weldadigheid, en de ondergeteekende ter andere zijde tot het aannemen in naam en ten behoeve van den Staat der Nederlanden, van de levering der roerende goederen, welke krachtens de overeenkomst tusschen den Staat en de gemelde Maatschappij, gesloten te 's Gravenhage den 27 December 1858, bij onderhandsche akte in dato 's Gravenhage den 3 en den 6 December 1859, geregistreerd door den Ontvanger J.C. van de Watering aldaar den 7 December 1859, deel 59, folio 120, vak 1 namens de meergemelde Maatschappij aan den Staat der Nederlanden in eigendom overgedragen zijn, voor zoover namelijk die goederen zich bevinden in het gesticht te Ommerschans en in of op de daartoe behoorende gebouwen en gronden.

Tot dat einde hebben de beide ondergeteekenden, zich op den voormelden dag bevonden in het gesticht te Ommerschans, gelegen in de gemeenten Ambt Ommen, Stad Ommen en Avereest, provincie Overijssel, alwaar de ondergeteekende ter eener aan den ondergeteekende ter andere zijde heeft overgegeven de sleutels van al de daar ter plaatse aanwezige gebouwen, en waardoor alzoo de levering is geschied van de roerende goederen in die gebouwen aanwezig, welke laatstelijk aan de Maatschappij van Weldadigheid in eigendom hebben toebehoord en niet als bereids vroeger door haar aan den Staat der Nederlanden overgedragen, voorkomen op de tegen inventarissen, krachtens de Art 12 en 14 van het contract van 18 mei en 9 juny 1843 opgemaakt in dato 's Gravenhage den 23 October 1858 en aldaar den 4 November deszelfden jaar door den reeds genoemden Ontvanger van de Watering geregistreerd.

Voorts zijn al de andere (bij de bovengemelde akte van den 3 en den 6 December 1859) aan den Staat in eigendom overgedragen goederen, ter voormelde plaats aanwezig, doch welke zich niet in gebouwen, maar op gronden, ervan, vaarten of elders waar dan ook bevonden hebben, door den ondergeteekende ter eener aan den ondergeteekende ter andere zijde overgegeven op zoodanige wijze dat de levering daarvan overeenkomstig de voorschriften der wet volledig is tot stand gebragt.

En verklaren mitsdien de ondergeteekende ter eener de levering van al de ten deze bedoelde goederen gedaan, en de ondergeteekende ter andere zijde die ten behoeve van den Staat der Nederlanden aangenomen te hebben met dat gevolg, dat die goederen van dezen ogenblik zullen gerekend worden aan den Staat der Nederlanden in vollen en vrijen eigendom toe te behooren.

En zijn hiervan opgemaakt twee eensluidenden en wederzijds onderteekend aan de Ommerschans den zestienden December 1859 achttienhonderd negenenvijftig.

handtekeningen

In duplo gratis geregistreerd te Ommen den zestienden december 1800 negen envrijftig, deel 21 folio 7 verso vak 6 twee bladen zonder renvooi,
De Ontvanger

Zondag 18 december 1859, overdracht 1e gesticht Veenhuizen

Vrij van zegel, volgens Koninklijk Besluit van den 19 Maart 1859 N56

Op heden den 18 December 1859 zijn de ondergeteekenden Gerardus Johannes Hendriks, onderdirecteur voor het beheer bij het eerste gesticht te Veenhuizen, als ten deze zijnde gemagtigd door de heeren

- Mr. Albertus Jacob Duijmaer van Twist, Minister van Staat, oud Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indie, Lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal, wonende te Deventer;

- Mr. Henrik Baron Collot d’Escury, wethouder van 's Gravenhage, wonende aldaar;

- Jonkheer Mr. Willem Theodoor Gevers Deijnoot, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, wonende te ’s Gravenhage, en

- Mr. Jacob Rau van Gameren, vice president van het Provinciaal Geregtshof in Gelderland, wonende te Arnhem;

de voornoemde Heeren daarbij handelende in hoedanigheid, als te zamen met

- nu wijlen Zijne Excellencie Mr. Daniel Jacob van Ewijck van de Bildt, in leven Minister van Staat, overleden den 15 December 1858,

- en mede wijlen Zijne Excellencie Jean Chrétien Baron Baud, in leven Minister van Staat, overleden den 27 Junij 1859,

door de Leden der Maatschappij van Weldadigheid gekozen tot het voorstaan van hare belangen, nadat de Commissie van Weldadigheid den 6 December 1856 in haar geheel was afgetreden, zonder in de daardoor opengevallen plaatsen te voorzien, zoo als dit nader blijkt uit de straks te melden akte van den 3e en den 6 December 1859;
ter eener

En Cornelis Wilhelmus Rensing, Adjunct-Directeur bij voormeld gesticht, in hoedanigheid als mede ten deze gemagtigd zijnde door Zijne Excellentie, Jonkheer Mr. Jacob George Hieronijmus van Tets van Goudriaan, Minister van Binnenlandsche Zaken, wonende te ’s Gravenhage, en daarbij handelende voor den Staat der Nederlanden.
ter andere zijde

Overgegaan de eerstondergeteekende tot het doen in naam der Maatschappij van Weldadigheid, en de ondergeteekende ter andere zijde tot het aannemen in naam en ten behoeve van den Staat der Nederlanden, van de levering der roerende goederen, welke krachtens de overeenkomst tusschen den Staat en de gemelde Maatschappij, gesloten te ’s Gravenhage den 27 December 1858, bij onderhandsche akte in dato ’s Gravenhage, den 3 en den 6 December 1859, geregistreerd door den Ontvanger J.C. van de Watering aldaar den 7 December 1859 deel 59, folio 120, vak 1, namens de meergemelde Maatschappij aan den Staat der Nederlanden in eigendom overgedragen zijn, voor zoover namelijk die goederen zich bevinden in het eerste Gesticht te Veenhuizen en in of op de daarbij behoorende gebouwen en gronden.

Tot dat einde hebben de beide ondergeteekenden, zich op den voormelden dag bevonden in het eerste gesticht te Veenhuizen, gelegen in de gemeente Norg, provincie Drenthe, alwaar de ondergeteekende ter eener aan de ondergeteekende ter andere zijde heeft overgegeven de sleutels van al de daar ter plaatse aanwezige gebouwen, en waardoor alzoo de levering is geschied van de roerende goederen in die gebouwen aanwezig, welke laatstelijk aan de Maatschappij van Weldadigheid in eigendom hebben toebehoord en niet als bereids vroeger door haar aan den Staat der Nederlanden overgedragen, voorkomen op de tegen inventarissen, krachtens de Art 12 en 14 van het contract van 18 Mei en 9 Junij 1843 opgemaakt in do ’s Gravenhage den 25 October 1858 en aldaar den 4 November deszelfden jaars door den reeds genoemden Ontvanger van de Watering geregistreerd.

Voorts zijn al de andere bij de bovengemelde akte van den 3 en den 6 December 1859 aan den Staat in eigendom overgedragen goederen, ter voormelde plaats aanwezig, doch welke zich niet in gebouwen, maar op gronden, erven, vaarten of elders waar dan ook bevonden hebben, door den ondergeteekende ter eener aan den ondergeteekende ter andere zijde overgegeven op zoodanig wijze dat de levering daarvan overeenkomstig de voorschriften der wet volledig is tot stand gebragt.

En verklaren mitsdien de ondergeteekende ter eener de levering van al de ten deze bedoelde goederen gedaan, en de ondergeteekende ter andere zijde die ten behoeve van den Staat der Nederlanden aangenomen te hebben met dat gevolg, dat die goederen  van dezen oogenblik af zullen gerekend worden aan den Staat der Nederlanden in vollen en vrijen eigendom toe te behooren.

En zijn hiervan opgemaakt twee eensluidenden en wederzijds ondertekend te Veenhuizen, den (18) achttienden December 1800 negen en vijftig.

handtekeningen

Gratis in duplo geregistreerd te Assen den negentienden December 1800 negen en vijftig, twee bladen zonder renvooijen, deel 53, folio 139, verso vak 6.
De Ontvanger