Alle drie de brieven reageren op de tuchtzitting van 20 april van dat jaar en alle drie vragen om een lichtere straf voor een zoon. Zie voor de betreffende zitting deze pagina.
Waarbij het niet zozeer een kwestie lijkt van de pen ter hand nemen, dan wel de pen ter hand LATEN nemen. Niet alleen vertonen de brieven opvallende overeenkomsten in stijl, daarnaast is het handschrift identiek. Er is iemand in Willemsoord die een leuk centje bijverdient met het schrijven van brieven voor mede-kolonisten. De transcripties zijn gemaakt door Luurt Vrijen.
Jan de Jong woont in Willemsoord sinds 6 april 1846. Hij is
getrouwd met Adriana de Heeger, ze hebben vijf kinderen en ze
komen uit Utrecht. Zijn zoon Christiaan de Jong, geboren 26 maart
1836, werkt als alle jongeren in de katoenweverij en daar zijn
twee zaken gebeurd die het daglicht niet verdragen.
Een groep jongens heeft pijpjes katoen ontvreemd en die aan derden
verkocht. En een groep jongens heeft katoenafval meegenomen en
verkocht. Cornelis de Jong is de enige die van allebei die groepen
deel heeft uitgemaakt. Zijn vader reageert op de straf die
Cornelis is opgelegd en gooit daarbij ook de gezondheidstoestand
van zijn echtgenote in de strijd. Een 'suppliant' is een indiener
van een verzoekschrift.
Wel Edele Heeren,
Geeft met de meeste schuldige en nederige eerbied te kennen J. de Jong, gewoon kolonist in de vrije koloniën der Maatschappij van Weldadigheid te Willemsoord,
dat suppliants zoon C de Jong, werkzaam in de weverij alhier, door de raad van tucht, gehouden den 20e dezer maand, verwezen is naar Ommerschans, wegens het verkoop van pijpjes en afval.-
daar suppliants zoon naauwelijks 17 Jaren oud zijnde, altijd van een onbesproken gedrag geweest is, noch nooit eenig feit heeft begaan, zich nimmer eenige straf, noch zelfs eene berisping heeft op den hals geladen, valt het hard voor een vader, om, voor zoo een gering feit, zijnen zoon zoo zwaar te moeten zien boeten; grievend voor eene moeder wiens zwak en ziekelijk gestel zich zulk een onheil ziet voorspeld, zoo dat zij hierdoor geheel ter neder gedrukt welhaast onder die ramp zal moeten bezwijken.
Weshalven den suppliant bid en smeekt, dat de WelEdele Heeren zoo goed mogten zijn, die eerste straf, hem opgelegd, wel te willen veranderen, hem met eene provoost of kachot straf vrij te laten; welke laatste wel zoodanige werking zal hebben, dat hij zich nooit of nimmer meer aan zoo danige overtreding zal schuldig maken.
dit is ook de bede eener ziekelijke diep ter neder gedrukte en bedroefde moeder
’t welk doende
J de Jong
Reinier Hill is op 3 oktober 1842 in de kolonie aangekomen. Hij
begint in Frederiksoord, krijgt ruzie met een wijkmeester, wordt
per 16 februari 1843 overgeplaatst naar Willemsoord en krijgt daar
ruzie met een wijkmeester. Hij voegt die laatste, de als
kolonistenzoon begonnen Jan van Agteren, toe: 'Stinkende boer, je
bent een verdrukker van veertig huisgezinnen, denk je dat mijn ook
te doen, daar zal ik voor zorgen, ik zal je wel vinden'.
Als die scheldpartij op 2 augustus 1843 voor de tuchtraad komt,
zegt Hill 'driftig te zijn geweest' en belooft hij zich voortaan
beter te zullen gedragen. Daar heeft de directie van Willemsoord
geen vertrouwen in, 'want hij is van het begin zijner aankomst in
deze kolonie onophoudelijk bezig geweest te woelen en te twisten'.
Bovendien verdienen Hill en zijn gezinsleden slechts f 1,25 per
week, terwijl het gezin f 4,00 nodig heeft, zodat de Maatschappij
elke week f 2,75 op Hill en de zijnen moet toeleggen.
Het gezin wordt dan ook als 'geheel ongeschikt is voor de gewone
koloniën' beschouwd en gedegradeerd tot arbeidershuisgezin in
Veenhuizen. Daar komen ze aan op 14 oktober 1843, maar ze mogen
terug naar Willemsoord op 18 augustus 1847. Na een jaar gaat het
weer mis, december 1848 worden ze opnieuw naar Veenhuizen gestuurd
en pas sinds maart 1853 zijn ze weer terug.
Reinier Hill is getrouwd met Catharina Melis en ze hebben drie
kinderen. De jongste is Frederik Johannes Hill, geboren 15 Junij
1841, en die heeft katoenafval verkocht en is tot acht dagen
strafkamer veroordeeld:
Wel Edele Heeren,
Geeft met nederige eerbied te kennen R. Hill kolonist in de vrije koloniën der Maatschappij van Weldadigheid te Willemsoord,-
dat suppliants zoon, een minderjarig kind van 12 Jaren, door de raad van tucht is gestraft geworden met 8 dagen Kachot straf en eene geldelijke boete, wegens het verkwanselen van eenig afval of verlies ter waarde van 5 Cts, als zijnde sedert 2 maanden werkzaam in eene der wevershuisjes alhier,
grievend valt het voor zijne ouders een onmondig kind gelijk gesteld te zien, met meerderjarigen die sedert lang die werkzaamheden hebben uitgeoefend, en een onnoozel kind tot zulk een feit hebben verleid daar hij geen doorzigt in het begane heeft gehad,-
Altijd oppassend van gedrag en verleiding de oorzaak zijner begane misstap geweest zijnde, bid suppliant de Wel Edele Heeren, ten aanzien zijner zoon eenig onderscheid te willen gebruiken in hem voor deze keer zijne fout te vergeven en opgelegde straf wel te willen kwijtschelden, Zijne ouders, waarop nooit iets is te zeggen geweest, zullen hem het wel genoegzaam op zijn gemoed drukken, dat zoodanige overtreding nimmer meer door hem zal worden begaan.
’t welk doende
R. Hill
Pieter Calkhoven, wiens achternaam ook wel als Kalkhoven voorkomt, is op 22 juli 1840 met zijn gezin in Willemsoord aangekomen. Hij is dan 47 jaar en nu dus zestig jaar oud. Zijn echtgenote Barta Hendrica Rosenhaan is in 1848 overleden. Zijn brief gaat over zoon Jan, geboren 30 november 1835, die katoenafval heeft verkocht terwijl hij nota bene als 'adsistent' in de weverij werkzaam was:
Wel Edele Heeren,
Geeft nederig en eerbiedig te kennen P. Kalkhoven kolonist in de vrije koloniën der Maatschappij van Weldadigheid te Willemsoord,-
dat suppliant eenen zoon J. Kalkhoven, werkzaam op de weverij alhier, heeft, dewelke zich heeft schuldig gemaakt aan het verkwanselen van eenig afval of verlies, en daarvoor door den raad van tucht bij deszelfs uitspraak van den 20e dezer is verwezen tot opzending naar Ommerschans,-
daar suppliant door ligchaamsgebreken reeds drie malen voor de dagelijksche werkzaamheden is afgekeurd, en zijn zwak gestel niet toelaat voor hem en de zijnen de volle voeding te verdienen, zoodat deze zijn genoemden zoon, hem tot steun verstrekt, en het grootste gedeelte der verdiensten moet bijbrengen, valt het hard voor eene vader, weduwnaar zijnde, van eene zoo groote steun zich te zien beroofd,-
daar er nog nimmer op het gedrag zijner zoon iets aantemerken en hij nog nooit voor het geringste is gestraft geweest, smeekt suppliant dan ook eerbiedig dat het de Wel Edele Heeren mogen behagen eenige consideratie te willen gebruiken, door zijnen zoon van opzending naar Ommerschans wel te willen verschoonen en hem eene ligtere hetzij kachot straf opteleggen om zoo doende eene zwakke en ziekelijke vader zijn grootste steun te doen behouden.
’t welk doende
P. kalkhoven
Op het moment dat de brieven bij de permanente commissie aankomen
(De Jong 24 april, Calkhoven 25 april en Hill 26 april) kan ze er
nog helemaal niets mee, want ze heeft het zittingsverslag van de
raad van politie en tucht dan nog niet ontvangen. Dat duurt tot
half mei en op 16 mei neemt ze besluiten erover.
'Onder afwijzing der voorschreven verzoeken' bekrachtigt ze de
vonnissen van de raad van politie en tucht. Dus de twaalfjarige
Frederik Johannes Hill gaat acht dagen de strafkamer in en
Cornelis de Jong en Jan Calkhoven verdwijnen naar de Ommerschans.
Brieven schrijven lijkt dus niemand te helpen. Behalve natuurlijk
de bewoner van Willemsoord die er wat mee bijverdient.