Op woensdag den 7 Julij 1841 werd ik door den Heer Isaac
Nieuwied, Leeraar bij de Israelitische Gemeente op de
kolonien Veenhuizen met een rijtuig door den Heer
Adjunct-Directeur Poelman goedgunstig hiertoe afgestaan
van de Smilde afgehaald.
In de pastorie en woning van den Heer Nieuwied aangekomen
zijnde, strekte het mij al dadelijk tot genoegen de zindelijkheid
en netheid te ontwaren, die overal heerschen.
De Synagoge, de badkamer, de woning van
den Heer Nieuwied zijn allen in de beste orde, en laten
niets te wenschen overig. Ik heb ook de eetzaal bij het tweede
Gesticht bezocht en wel op eenen tijd dat zij het middagmaal
hielden en mij niet wachtende waren.
Voor zoo verre ik heb kunnen nagaan is ook aldaar alles in de
beste orde, zindelijk en overeenkomstig de voorschriften der
Israelitisch Godsdienst.
Op de kolonien bevinden zich 197 Israeliten (zijnde 188 van de
Nederlandsch-Israelitische en 9 van de
Portugeesch-Nederlands-Israelitische Gemeenten). Voor zoo
verre men naar het uiterlijke oordeelen mag lijden zij geen
gebrek. Hun voedsel is zeer eenvoudig. Het brood van 2/3 rogge en
1/3 aardappelen gebakken, is welligt minder smakelijk, doch wel
eetbaar: ik heb ervan geproefd en het beter bevonden dan het
gewone brood in de Ommelanden van Groningen.
De spijs die hun tot middagmaal werd toegediend was groene
erwtensoep. Zij hadden slechts dit eene gerecht, maar hiervan in
overvloed. Ieder eet zooveel hij verkiest. Daar het maar al te
dikwijls gebeurt dat de runderen welke door den Leeraar geslagt
worden Terepha, en dus voor Israelieten niet eetbaar zijn,
zoo krijgen de kolonisten op Veenhuizen zelden vleesch.
Bij mijn bezoek hadden zij dit wederom 14 dagen niet genoten. Zij
klagen er echter niet over, daar zij, bij ontstentenis van vleesch
elk, in plaats van 3 (Nederl.) lood vleesch, 3 (Nederl.) lood
boter krijgen en de boter hun, volgens zeggen, aangenamer is.
Zij slapen in hangmatten in dezelfde zaal waarin zij eten; gewis
geene gemakkelijke ligplaats voor menschen, die zulks van de jeugd
af aan niet gewoon zijn. Alleen de zieken liggen in kribben; maar
worden alsdan in eene andere zaal, op de tweede verdieping
gebragt. Gedurende de maaltijd leest een hunner een gedeelte van
den Bijbel (naar mijne vertaling) ofwel uit Meijers
Zedekundig en Godsdienstig-Handboek voor; welke lezing ook
bij de belijders van andere eerediensten plaats heeft.
Gedurende de maaltijd mag dus ook niet gesproken worden, hetwelk
de orde bevordert.
Het werk dat men van de kolonisten vergt is niet veel, en wanneer
zij zich zedelijk goed gedragen, genieten zij menige
voorregten en worden spoedig met eene hoeve begiftigd, als wanneer
ook de op de bedelaars-kolonisten ingevoerde scheiding, tusschen
man en vrouw ophoudt. Zoolang dit niet plaats heeft, worden de
beide seksen in afzonderlijke gedeelten van elk Gesticht
geplaatst.
Bij slecht zedelijk gedrag der kolonisten is de gewone
straf dat zij naar de Ommerschans gebragt worden. De
kolonisten, tot de Israelitische-Godsdienst behoorende, moeten op
vrijdag avond, zaturdag ochtend en zaturdag
middag ter synagoge gaan, en worden door opzigters derwaarts
gebragt en vandaar teruggeleid. Bij buitengewone kerkgangen als op
nieuwe maan- en vastendagen gaan 10 der oudste kolonisten naar de
synagoge.
Een hunner, A. Boas genoemd, is adsistent van den Leeraar
voor de kerkdienst, en geniet daarvoor eene kleine renumeratie van
de kolonie. In de synagoge vondt men, dat een net gebouw is, eene
afgeslotene plaats voor de vrouwen en eene andere voor de meisjes.
Aldaar is alles ordelijk en net ingerigt, behalve dat er nog geen
preekgestoelte is geplaatst. Het is jammer dat de synagoge ook nog
aan andere voorwerpen gebrek heeft die er, of niet zijn, of in
zoodanigen staat, dat men den wensch niet onderdrukken kan dezelve
door andere vervangen te zien.
Gaarne heb ik op mij genomen om bij mijne terugkomst te Amsterdam
in een gedeelte dier behoefte te voorzien, latende het aan het
geacht koloniaal Bestuur en aan de Hoofd Commissie tot de zaken
der Israeliten over, om voor de andere benoodigdheden, ten gepaste
tijde, het vereischte te verrigten.
Door den Leeraar is mij opgegeven dat 36 weeskinderen, namelijk 28
jongens en 8 meisjes, de school bezoeken; ik heb er slechts 33
gevonden, namelijk 7 meisjes (waaronder een tot de
Portugeesche Gemeente behoorende) en 26 jongens (waaronder
drie Portugeesche Israeliten).
Alle deze kinderen zijn zindelijk en behoorlijk gekleed; zij zien
er gezond, de meeste zelfs blozend uit, zijn over de behandeling
des Leeraars evenals over die van den Kolonialen Vader en
Moeder zeer tevreden; nogtans hebben de meesten hunner een
zo diep gevoel van hunnen verlaten staat, dat zij bitter huilden
en snikten toen ik hun naar de naam hunner overleden ouders vroeg.
Er zijn wezen van ouders die ik in Amsterdam zeer goed
gekend heb, en die vroeger tot de burgerklasse behoorden.
Onder de weesjongens vond ik een die onlangs door Heeren Regenten
van het Nederl. - Israel. Jongens Weescollegie te
Amsterdam wegens wangedrag derwaarts opgezonden is geworden.
Hij betuigde mij over zijne laakbare handelwijze, uit kindsheid
gesproten, een diep berouw te gevoelen en de Leeraar verklaarde
dat hij aan deze betuiging geloof sloeg, nademaal gemelde
jongeling zich bij hem steeds onberispelijk gedroeg.
Het schijnt dus dat de, door Heeren Regenten genomen maatregel,
het gewenschte gevolg zal hebben.
Op donderdag den 8 Julij hield ik mij met het eigenlijk Examen
der schooljeugd bezig. Zij leeren het maatschappelijke op de
kolonieschool; mijn onderzoek bepaalde zich dus tot het
Godsdienstige vak, dat zij bij den Heer Nieuwied leeren.
Het Examen werd voorafgegaan door een weluitgevoerde zang.
Vervolgens gaven de kinderen blijken in het Hebreeuws-spellen en
–lezen, in het Joods-Duitsch lezen, het opzeggen en vertalen der
gewone gebeden, de vertaling van den Pentateuchus in het
Nederduitsch, de Bijbelsche geschiedenis, de Israelitische
Chronologie (naar het door mij vervaardigde werkje), in de gronden
der Hebreeuwsche taal, in het zingen der Tora en Haphtarah,
in de gronden des geloofs en de Israelitische ritualia, zeer wel
bedreven te zijn, althans zoo verre als zulks van kinderen, op
eene armen-kolonie geplaatst, naar billijkheid verwacht kan
worden.
De uren voor dit gedeelte van het onderwijs zijn bepaald van 8 tot
11½ elken werkdag.
Ook liefde tot Vorst en Vaderland, tot de Directie
der Kolonie en allen die hen wel doen, wordt hen door den Leeraar
Nieuwied gedurig ingeprent.
Bij gelegenheid dat een hunner, Joseph Bremer genaamd, 13
jaren oud werd, heeft deze in de synagoge de geheele afdeeling Semini
gelezen, en tevens zijne belijdenis gedaan.
Tevreden met de vorderingen, het gedrag en den zang dier kinderen,
en bewogen met hun lot heb ik bij het verlaten der school, aan elk
der weeskinderen een klein geschenkje ter hand gesteld, dat zij
met dankbaarheid ontvingen.
Na eene warme aanspraak van mij en der onderwijzer, waarin wij
niet nalieten hen te vermanen hunne pligten steeds getrouwelijk
waar te nemen, keerden de kinderen naar hunne woonoord terug.
Eerst den volgenden dag (vrijdag) verliet ik de kolonie
Veenhuizen, zeer tevreden met al hetgene ik daar gezien had.
Wanneer men van Veenhuizen naar Willemsoord
komt, wordt het oog aangenaam verrast door de verscheidenheid
welke men al dadelijk tusschen deze beide kolonien ontwaart.
Men ziet spoedig dat te Willemsoord vrije menschen wonen,
die voor hunne eigene belangen zorgen.
Ook vond ik de Israëlitische kolonisten aldaar voor zoo verre men
naar het uiterlijk kan oordeelen, in meerderen welstand dan ik hen
voor 2 jaren gelaten had; het komt mij voor dat de meeste hunner
met hun tegenwoordig lot zeer tevreden zijn.
Onderrigt dat ik mij te Steenwijk bevond, begaf zich de Leeraar,
de Heer N. S. Jacobson, derwaarts, om mij te verwelkomen,
hetzelfde deed de kolonist Nord voor zich, en namens de
overige kolonisten.
Toen ik, door hen en eenige geloofsgenoten uit Steenwijk
vergezeld, nabij de Israëlitische Pastorij te Willemsoord
kwam, vond ik al de Israëlitische kolonisten, zoo mannen als
vrouwen rondom de Synagoge geschaard.
De kinderen waren binnen het kerkgebouw bijeenverzameld en deze
hieven dadelijk Hebreeusche liederen aan, die mij en de overige
aanwezigen, om de krachtige en schoone uitvoering, bijzonder
troffen.
Na dat ik van alles behoorlijk Inspectie genomen, en het
kerkgebouw, het bad, het schoolokaal en de pastorij nog even net
en zindelijk als in 1839 gevonden had, werd de avond-dienst in de
Synagoge op eene meer dan gewone wijze, met orde en aandacht
verrigt.
Hetzelfde had den volgende morgen met de ochtenddienst plaats.
Ik vond in de kolonie Willemsoord, 13 Israëlitische
huishoudingen uitmakende 109 zielen, doch daarbij behooren nog 13
Israëliten welke te Frederiksoord wonen hetwelk te zamen
122 zielen uitmaakt.
Gemelde 13 huishoudingen zijn dus meestal ruim met kinderen
gezegend, deze zien er allen gezond en vrolijk uit en ik vond hen
meestal wel gekleed. Ik vernam met bijzonder genoegen dat deze
jongelieden zich met den landbouw of in de weeffabrijken bezig
houden, en dat de meeste hunner, zoo niet allen reeds in staat
zijn om in hunne behoefte te voorzien.
Elk kolonist heeft zijne woning, zijne afzonderlijke hoeve, heeft
eene koe op stal en eenen moestuin tot zijne beschikking. Zij
werken elken dag even als de andere kolonisten; doch op Vrijdag
houden zij één uur vóór dat de Sabbath begint, met werken op. ’s
Zondags werken de weefsters in hare woningen, doch op het veld mag
alsdan niets verrigt worden.-
Ook de verdienstelijke Leeraar schijnt in ruimere
omstandigheden dan vroeger te verkeeren; ik vond althans zijn tuin
veel grooter aangelegd, waardoor hij ook van de voornaamste
behoeften ruim voorzien wordt. Voorts bezit hij een drietal
schapen, en alles overtuigd mij dat hij en zijne huisvrouw met
beleid en spaarzaamheid leven.
Den volgenden morgen vond ik op de school 20 jongens en 34 meisjes
te zamen 54 leerlingen, naar hunne namen zijn dezelve aldus
verdeeld.-
Brook | 1 |
Nijkerk | 1 |
van Goor | 2 |
Posener | 3 |
Nord | 4 |
Broekman | 4 |
Pothuis | 4 |
Pothuis | 4 |
Matteman | 4 |
Winnik | 5 |
Vogel | 5 |
Hekster | 5 |
Boas | 5 |
Menist | 5 |
Werkendam | 6 |
Te zamen | 54 |
De acte van den Leeraar, den Heer N. S. Jacobson
is door de Hoofd Commissie geviseerd den 5 November 1839
N.1340/690.
Zijn ondermeester Izaak Elias Pothuis, dien ik reeds in
1839 als een veelbelovend leerling heb aangetroffen, zal
eerstdaags bij de bevoegde Autoriteit zijn Examen in het
maatschappelijke vak afleggen.
De Heer J. H. van Wolda te Wateren, heeft hem het
volgende getuigschrift afgegeven.
“De Adjunct-Directeur voor het onderwijs in de
kolonien der Maatschappij van Weldadigheid, verklaart bij deze,
dat de jongeling Izaak Elias Pothuis, oud 19 jaren,
sinds 2 jaren als kweekeling in de welingerigte school voor de
kinderen der Israëliten te Willemsoord werkzaam is,
dat dezelve een goed burgerlijk levensgedrag leidt, eenen
voorganger der Jeugd waardig, en dat hij daarbij veel geschiktheid
heeft om met kinderen om te gaan.-
Pothuis zij al zoo ter bekoming van een onderwijzers rang
der Commissie van Onderwijs van Overijssel
eerbiediglijk aanbevolen.
Wateren den 6 Julij 1841.
De Adjunct-Direct voornd.
(w.g.) J. H. van Wolda"
Dit getuigschrift strekt ten bewijze, hoezeer de school van den Hr
Jacobson de goedkeuring van gemelden Directeur
wegdraagt; en inderdaad vond ik aldaar het onderwijs, zoo wel wat
het godsdienstige als wat het maatschappelijke betreft, even als
in 1839, volkomen doelmatig ingerigt, en de vorderingen der
leerlingen zoodanig, dat er volstrekt niets te wenschen over
blijft.-
Behalve het eigenlijk School-onderwijs en de Leerredenen die elken
Sabbath door den Leeraar, binnen de Synagoge,
in de Landstaal gehouden worden, zorgt de Hr Jacobson
er nog voor dat elke jongeling bij zijne 13e verjaring de gronden
des geloofs leert kennen en zijne geloofsbelijdenis openlijk
aflegt. Reeds 9 jongens hebben dit sedert 2 jaar gedaan en elk
hunner is dan namens de Hoofd Commissie met een gepast
boekgeschenk begunstigd geworden.-
Ook bij elke andere gelegenheid zoekt de onderwijzer het
godsdienstige gevoel bij zijne kolonisten op te wekken en levendig
te houden, zoo worden er op den verjaringsdag van het overlijden
der kolonisten die in deze kolonie begraven zijn, Godsdienstige
Gebeden op het graf uitgesproken waarbij allen deelnemen.
Over het algemeen genieten de Israëliten te Willemsoord, wat het
godsd. betreft, veel meer dan zelfs de burgerklasse in de groote
steden genieten kan; wat elders voor geld gekocht moet worden
genieten zij kosteloos.
Ik was over al het gene ik gezien en gehoord had zeer te vreden;
en ook de bewoners van Steenwijk die mij vergezeld hadden, deelden
in deze tevredenheid, en gaven dezelve te kennen, door met mij de
leerlingen een geschenkje achter te laten, het welk de vreugde
dier goede kinderen niet weinig verhoogde.
Na nog eenige kolonisten op hunne hoeven bezocht te hebben, nam ik
afscheid van Willemsoord, doch werd mij door den Hr Jacobson tot
Steenwijk uitgeleide gedaan.
Den eenigsten wensch, dien ik van den Hr Jacobson vernam, is die,
dat het de Hoofd Commissie moge behagen hem van Bijbels en
Gebedenboeken ruimer te voorzien, bovendien zoude het hem
aangenaam zijn van dezelve de middelen aangewezen te zien om op
het graf van overleden kolonisten een houten zerk te kunnen
plaatsen.-
Amsterdam September 1841
S: I: Mulder
Tijdelijke Inspecteur der
Godsd. Israel. Scholen
Martin Langenburg, die het bovenstaande voor mij heeft
getranscribeerd, heeft enkele van de hier genoemde begrippen
opgezocht:
1. Terepha, ook wel Terefa geschreven. Dit begrip heeft te
maken met het ritueel/ niet ritueel slachten bij de Joden.
2. Pentateuchus. Dit begrip staat voor de vijf boeken van
Mozes, t.w. Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium.
3. Haphtarah. Dit begrip staat voor: selectie van de
Bijbelboeken der profeten. Er wordt op bepaalde feestdagen een
gedeelte uit deze Bijbelboeken voorgelezen.
4. Semini. Dit begrip staat voor een gebed van de Portugese
Joden. Er stond een jaartal bij van 1791. Het begrip staat ook wel
voor een heidense God.