De inspectie van het joodse leven in Veenhuizen en Willemoord in 1841

De Tijdelijke Inspecteur der Godsdienstige Israelitische Scholen bezoekt in 1841 zowel de joodse gemeenschap in Veenhuizen als die in Willemsoord. Hij is uiterst positief in zijn verslag, gedateerd 3 september 1841, dat zich bevindt in het Drents Archief, toegang 0186 invnr 249 de scans 84 en verder:

Veenhuizen

Op woensdag den 7 Julij 1841 werd ik door den Heer Isaac Nieuwied, Leeraar bij de Israelitische Gemeente op de kolonien Veenhuizen met een rijtuig door den Heer Adjunct-Directeur Poelman goedgunstig hiertoe afgestaan van de Smilde afgehaald.

In de pastorie en woning van den Heer Nieuwied aangekomen zijnde, strekte het mij al dadelijk tot genoegen de zindelijkheid en netheid te ontwaren, die overal heerschen.

De Synagoge, de badkamer, de woning van den Heer Nieuwied zijn allen in de beste orde, en laten niets te wenschen overig. Ik heb ook de eetzaal bij het tweede Gesticht bezocht en wel op eenen tijd dat zij het middagmaal hielden en mij niet wachtende waren.

Voor zoo verre ik heb kunnen nagaan is ook aldaar alles in de beste orde, zindelijk en overeenkomstig de voorschriften der Israelitisch Godsdienst.

Op de kolonien bevinden zich 197 Israeliten (zijnde 188 van de Nederlandsch-Israelitische en 9 van de Portugeesch-Nederlands-Israelitische Gemeenten). Voor zoo verre men naar het uiterlijke oordeelen mag lijden zij geen gebrek. Hun voedsel is zeer eenvoudig. Het brood van 2/3 rogge en 1/3 aardappelen gebakken, is welligt minder smakelijk, doch wel eetbaar: ik heb ervan geproefd en het beter bevonden dan het gewone brood in de Ommelanden van Groningen.

De spijs die hun tot middagmaal werd toegediend was groene erwtensoep. Zij hadden slechts dit eene gerecht, maar hiervan in overvloed. Ieder eet zooveel hij verkiest. Daar het maar al te dikwijls gebeurt dat de runderen welke door den Leeraar geslagt worden Terepha, en dus voor Israelieten niet eetbaar zijn, zoo krijgen de kolonisten op Veenhuizen zelden vleesch.

Bij mijn bezoek hadden zij dit wederom 14 dagen niet genoten. Zij klagen er echter niet over, daar zij, bij ontstentenis van vleesch elk, in plaats van 3 (Nederl.) lood vleesch, 3 (Nederl.) lood boter krijgen en de boter hun, volgens zeggen, aangenamer is.

Zij slapen in hangmatten in dezelfde zaal waarin zij eten; gewis geene gemakkelijke ligplaats voor menschen, die zulks van de jeugd af aan niet gewoon zijn. Alleen de zieken liggen in kribben; maar worden alsdan in eene andere zaal, op de tweede verdieping gebragt. Gedurende de maaltijd leest een hunner een gedeelte van den Bijbel (naar mijne vertaling) ofwel uit Meijers Zedekundig en Godsdienstig-Handboek voor; welke lezing ook bij de belijders van andere eerediensten plaats heeft.

Gedurende de maaltijd mag dus ook niet gesproken worden, hetwelk de orde bevordert.

Het werk dat men van de kolonisten vergt is niet veel, en wanneer zij zich zedelijk goed gedragen, genieten zij menige voorregten en worden spoedig met eene hoeve begiftigd, als wanneer ook de op de bedelaars-kolonisten ingevoerde scheiding, tusschen man en vrouw ophoudt. Zoolang dit niet plaats heeft, worden de beide seksen in afzonderlijke gedeelten van elk Gesticht geplaatst.

Bij slecht zedelijk gedrag der kolonisten is de gewone straf dat zij naar de Ommerschans gebragt worden. De kolonisten, tot de Israelitische-Godsdienst behoorende, moeten op vrijdag avond, zaturdag ochtend en zaturdag middag ter synagoge gaan, en worden door opzigters derwaarts gebragt en vandaar teruggeleid. Bij buitengewone kerkgangen als op nieuwe maan- en vastendagen gaan 10 der oudste kolonisten naar de synagoge.

Een hunner, A. Boas genoemd, is adsistent van den Leeraar voor de kerkdienst, en geniet daarvoor eene kleine renumeratie van de kolonie. In de synagoge vondt men, dat een net gebouw is, eene afgeslotene plaats voor de vrouwen en eene andere voor de meisjes.

Aldaar is alles ordelijk en net ingerigt, behalve dat er nog geen preekgestoelte is geplaatst. Het is jammer dat de synagoge ook nog aan andere voorwerpen gebrek heeft die er, of niet zijn, of in zoodanigen staat, dat men den wensch niet onderdrukken kan dezelve door andere vervangen te zien.

Gaarne heb ik op mij genomen om bij mijne terugkomst te Amsterdam in een gedeelte dier behoefte te voorzien, latende het aan het geacht koloniaal Bestuur en aan de Hoofd Commissie tot de zaken der Israeliten over, om voor de andere benoodigdheden, ten gepaste tijde, het vereischte te verrigten.

Door den Leeraar is mij opgegeven dat 36 weeskinderen, namelijk 28 jongens en 8 meisjes, de school bezoeken; ik heb er slechts 33 gevonden, namelijk 7 meisjes (waaronder  een tot de Portugeesche Gemeente behoorende) en 26 jongens (waaronder drie Portugeesche Israeliten).

Alle deze kinderen zijn zindelijk en behoorlijk gekleed; zij zien er gezond, de meeste zelfs blozend uit, zijn over de behandeling des Leeraars evenals over die van den Kolonialen Vader en Moeder zeer tevreden; nogtans hebben de meesten hunner een zo diep gevoel van hunnen verlaten staat, dat zij bitter huilden en snikten toen ik hun naar de naam hunner overleden ouders vroeg.

Er zijn wezen van ouders die ik in Amsterdam zeer goed gekend heb, en die vroeger tot de burgerklasse behoorden.

Onder de weesjongens vond ik een die onlangs door Heeren Regenten van het Nederl. - Israel. Jongens Weescollegie te Amsterdam wegens wangedrag derwaarts opgezonden is geworden. Hij betuigde mij over zijne laakbare handelwijze, uit kindsheid gesproten, een diep berouw te gevoelen en de Leeraar verklaarde dat hij aan deze betuiging geloof sloeg, nademaal gemelde jongeling zich bij hem steeds onberispelijk gedroeg.
Het schijnt dus dat de, door Heeren Regenten genomen maatregel, het gewenschte gevolg zal hebben.

Op donderdag den 8 Julij hield ik mij met het eigenlijk Examen der schooljeugd bezig. Zij leeren het maatschappelijke op de kolonieschool; mijn onderzoek bepaalde zich dus tot het Godsdienstige vak, dat zij bij den Heer Nieuwied leeren.

Het Examen werd voorafgegaan door een weluitgevoerde zang.

Vervolgens gaven de kinderen blijken in het Hebreeuws-spellen en –lezen, in het Joods-Duitsch lezen, het opzeggen en vertalen der gewone gebeden, de vertaling van den Pentateuchus in het Nederduitsch, de Bijbelsche geschiedenis, de Israelitische Chronologie (naar het door mij vervaardigde werkje), in de gronden der Hebreeuwsche taal, in het zingen der Tora en Haphtarah, in de gronden des geloofs en de Israelitische ritualia, zeer wel bedreven te zijn, althans zoo verre als zulks van kinderen, op eene armen-kolonie geplaatst, naar billijkheid verwacht kan worden.

De uren voor dit gedeelte van het onderwijs zijn bepaald van 8 tot 11½ elken werkdag.

Ook liefde tot Vorst en Vaderland, tot de Directie der Kolonie en allen die hen wel doen, wordt hen door den Leeraar Nieuwied gedurig ingeprent.

Bij gelegenheid dat een hunner, Joseph Bremer genaamd, 13 jaren oud werd, heeft deze in de synagoge de geheele afdeeling Semini gelezen, en tevens zijne belijdenis gedaan.

Tevreden met de vorderingen, het gedrag en den zang dier kinderen, en bewogen met hun lot heb ik bij het verlaten der school, aan elk der weeskinderen een klein geschenkje ter hand gesteld, dat zij met dankbaarheid ontvingen.

Na eene warme aanspraak van mij en der onderwijzer, waarin wij niet nalieten hen te vermanen hunne pligten steeds getrouwelijk waar te nemen, keerden de kinderen naar hunne woonoord terug.

Eerst den volgenden dag (vrijdag) verliet ik de kolonie Veenhuizen, zeer tevreden met al hetgene ik daar gezien had.


Willemsoord

Wanneer men van Veenhuizen naar Willemsoord komt, wordt het oog aangenaam verrast door de verscheidenheid welke men al dadelijk tusschen deze beide kolonien ontwaart.

Men ziet spoedig dat te Willemsoord vrije menschen wonen, die voor hunne eigene belangen zorgen.

Ook vond ik de Israëlitische kolonisten aldaar voor zoo verre men naar het uiterlijk kan oordeelen, in meerderen welstand dan ik hen voor 2 jaren gelaten had; het komt mij voor dat de meeste hunner met hun tegenwoordig lot zeer tevreden zijn.

Onderrigt dat ik mij te Steenwijk bevond, begaf zich de Leeraar, de Heer N. S. Jacobson, derwaarts, om mij te verwelkomen, hetzelfde deed de kolonist Nord voor zich, en namens de overige kolonisten.

Toen ik, door hen en eenige geloofsgenoten uit Steenwijk vergezeld, nabij de Israëlitische Pastorij te Willemsoord kwam, vond ik al de Israëlitische kolonisten, zoo mannen als vrouwen rondom de Synagoge geschaard.

De kinderen waren binnen het kerkgebouw bijeenverzameld en deze hieven dadelijk Hebreeusche liederen aan, die mij en de overige aanwezigen, om de krachtige en schoone uitvoering, bijzonder troffen.

Na dat ik van alles behoorlijk Inspectie genomen, en het kerkgebouw, het bad, het schoolokaal en de pastorij nog even net en zindelijk als in 1839 gevonden had, werd de avond-dienst in de Synagoge op eene meer dan gewone wijze, met orde en aandacht verrigt.

Hetzelfde had den volgende morgen met de ochtenddienst plaats.

Ik vond in de kolonie Willemsoord, 13 Israëlitische huishoudingen uitmakende 109 zielen, doch daarbij behooren nog 13 Israëliten welke te Frederiksoord wonen hetwelk te zamen 122 zielen uitmaakt.

Gemelde 13 huishoudingen zijn dus meestal ruim met kinderen gezegend, deze zien er allen gezond en vrolijk uit en ik vond hen meestal wel gekleed. Ik vernam met bijzonder genoegen dat deze jongelieden zich met den landbouw of in de weeffabrijken bezig houden, en dat de meeste hunner, zoo niet allen reeds in staat zijn om in hunne behoefte te voorzien.

Elk kolonist heeft zijne woning, zijne afzonderlijke hoeve, heeft eene koe op stal en eenen moestuin tot zijne beschikking. Zij werken elken dag even als de andere kolonisten; doch op Vrijdag houden zij één uur vóór dat de Sabbath begint, met werken op. ’s Zondags werken de weefsters in hare woningen, doch op het veld mag alsdan niets verrigt worden.-

Ook de verdienstelijke Leeraar schijnt in ruimere omstandigheden dan vroeger te verkeeren; ik vond althans zijn tuin veel grooter aangelegd, waardoor hij ook van de voornaamste behoeften ruim voorzien wordt. Voorts bezit hij een drietal schapen, en alles overtuigd mij dat hij en zijne huisvrouw met beleid en spaarzaamheid leven.

Den volgenden morgen vond ik op de school 20 jongens en 34 meisjes te zamen 54 leerlingen, naar hunne namen zijn dezelve aldus verdeeld.-

Brook 1
Nijkerk 1
van Goor 2
Posener 3
Nord 4
Broekman 4
Pothuis 4
Pothuis 4
Matteman 4
Winnik 5
Vogel 5
Hekster 5
Boas 5
Menist 5
Werkendam 6
Te zamen 54

De acte van den Leeraar, den Heer N. S. Jacobson is door de Hoofd Commissie geviseerd den 5 November 1839 N.1340/690.

Zijn ondermeester Izaak Elias Pothuis, dien ik reeds in 1839 als een veelbelovend leerling heb aangetroffen, zal eerstdaags bij de bevoegde Autoriteit zijn Examen in het maatschappelijke vak afleggen.

De Heer J. H. van Wolda te Wateren, heeft hem het volgende getuigschrift afgegeven.

De Adjunct-Directeur voor het onderwijs in de kolonien der Maatschappij van Weldadigheid, verklaart bij deze, dat de jongeling Izaak Elias Pothuis, oud 19 jaren,
sinds 2 jaren als kweekeling in de welingerigte school voor de kinderen der Israëliten te Willemsoord werkzaam is,
dat dezelve een goed burgerlijk levensgedrag leidt, eenen voorganger der Jeugd waardig, en dat hij daarbij veel geschiktheid heeft om met kinderen om te gaan.-
Pothuis zij al zoo ter bekoming van een onderwijzers rang der Commissie van Onderwijs van Overijssel eerbiediglijk aanbevolen.
Wateren den 6 Julij 1841.
De Adjunct-Direct voornd.
(w.g.) J. H. van Wolda"

Dit getuigschrift strekt ten bewijze, hoezeer de school van den Hr Jacobson de goedkeuring van gemelden Directeur wegdraagt; en inderdaad vond ik aldaar het onderwijs, zoo wel wat het godsdienstige als wat het maatschappelijke betreft, even als in 1839, volkomen doelmatig ingerigt, en de vorderingen der leerlingen zoodanig, dat er volstrekt niets te wenschen over blijft.-

Behalve het eigenlijk School-onderwijs en de Leerredenen die elken Sabbath door den Leeraar, binnen de Synagoge, in de Landstaal gehouden worden, zorgt de Hr Jacobson er nog voor dat elke jongeling bij zijne 13e verjaring de gronden des geloofs leert kennen en zijne geloofsbelijdenis openlijk aflegt. Reeds 9 jongens hebben dit sedert 2 jaar gedaan en elk hunner is dan namens de Hoofd Commissie met een gepast boekgeschenk begunstigd geworden.-

Ook bij elke andere gelegenheid zoekt de onderwijzer het godsdienstige gevoel bij zijne kolonisten op te wekken en levendig te houden, zoo worden er op den verjaringsdag van het overlijden der kolonisten die in deze kolonie begraven zijn, Godsdienstige Gebeden op het graf uitgesproken waarbij allen deelnemen.

Over het algemeen genieten de Israëliten te Willemsoord, wat het godsd. betreft, veel meer dan zelfs de burgerklasse in de groote steden genieten kan; wat elders voor geld gekocht moet worden genieten zij kosteloos.

Ik was over al het gene ik gezien en gehoord had zeer te vreden; en ook de bewoners van Steenwijk die mij vergezeld hadden, deelden in deze tevredenheid, en gaven dezelve te kennen, door met mij de leerlingen een geschenkje achter te laten, het welk de vreugde dier goede kinderen niet weinig verhoogde.

Na nog eenige kolonisten op hunne hoeven bezocht te hebben, nam ik afscheid van Willemsoord, doch werd mij door den Hr Jacobson tot Steenwijk uitgeleide gedaan.

Den eenigsten wensch, dien ik van den Hr Jacobson vernam, is die, dat het de Hoofd Commissie moge behagen hem van Bijbels en Gebedenboeken ruimer te voorzien, bovendien zoude het hem aangenaam zijn van dezelve de middelen aangewezen te zien om op het graf van overleden kolonisten een houten zerk te kunnen plaatsen.-

Amsterdam September 1841
S: I: Mulder
Tijdelijke Inspecteur der
Godsd. Israel. Scholen


Martin Langenburg, die het bovenstaande voor mij heeft getranscribeerd, heeft enkele van de hier genoemde begrippen opgezocht:
1.
Terepha, ook wel Terefa geschreven. Dit begrip heeft te maken met het ritueel/ niet ritueel slachten bij de Joden.
2.
Pentateuchus. Dit begrip staat voor de vijf boeken van Mozes, t.w. Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium.
3.
Haphtarah. Dit begrip staat voor: selectie van de Bijbelboeken der profeten. Er wordt op bepaalde feestdagen een gedeelte uit deze Bijbelboeken voorgelezen.
4.
Semini. Dit begrip staat voor een gebed van de Portugese Joden. Er stond een jaartal bij van 1791. Het begrip staat ook wel voor een heidense God.