Uit de boeken mag duidelijk zijn
dat Johannes van den Bosch nooit de geringste mogelijkheid om de
koloniën uit te breiden laat lopen. Na verarmde huisgezinnen en
weeskinderen en bedelaars naar Drenthe te hebben geëxpedieerd,
komt hij eerst met voorstellen om kortgestrafte gevangenen bij
de Maatschappij onder te brengen en pal daarop komen de
gepensioneerde militairen.
Er worden onderhandelingen
gevoerd met het Ministerie van Oorlog die in 1826 leiden tot een
overeenkomst. Vanaf dat moment maken veteranen deel uit van de
bevolking van Veenhuizen.
Op 30 juni 1826 wordt er een contract gesloten tussen de
'Commissaris Generaal van Oorlog' en de Maatschappij van
Weldadigheid voor de huisvesting van gezinnen van veteranen. De
Maatschappij heet de partij 'ten anderen zijde' en die legt een
belofte vast:
Art. 1: De contractanten, ten andere zijde, zullen, van het Gouvernement, overnemen, en in de koloniën vestigen, honderd acht en zeventig gehuwde manschappen der garnizoens kompagniën, met hun huisgezinnen, te zamen uitmakende zes honderd drie en vijftig hoofden.
Die 653 'hoofden' gaan de Commissaris Generaal van Oorlog 22,50
per jaar per persoon kosten. Dat is vast en zeker veel minder dan
het zou kosten als het ministerie ze zelf moest onderhouden, net
als bijvoorbeeld contracten over weeskinderen een aanzienlijke
besparing voor de weeshuizen beloven. Het komt voort uit de
verwachting dat alle kolonisten door het werk van hun eigen handen
zoveel productie gaan leveren dat het voor de Maatschappij uit
kan.
Er moet een geldlening worden afgesloten (een negociatie, zie De proefkolonie blz. 144 en 188-189) om ze te huisvesten,
maar als die na zestien jaar zal zijn afgelost, hoeft het niets
meer te kosten en kan het ministerie gratis veteranen bij de
Maatschappij plaatsen. Denkt men.
Maar bij toegang 0186, inv.nr. 1587 bevindt zich ook een
half-gedateerde ('184...') toevoeging aan het contract dat het
ministerie ook in de toekomst voor het opnemen van gepensioneerde
militairen blijft betalen. Vermoedelijk is die bijvoeging
opgesteld na 16 jaar, dus in 1842, toen duidelijk was dat de
Maatschappij van Weldadigheid financieel slagzij maakte.
Het contract omschrijft wat de veteranen gaan verdienen aan - de
mannen - landarbeid en - de vrouwen - spinwerk en op welke
verstrekkingen aan voedsel en kleding zij recht hebben. De hogeren
in rang krijgen nog iets extra:
Art. 17: De onderofficieren en korporaals, tot de over te nemen veteranen behoorende, zullen boven de bedongen verstrekkingen voor gehuwden, of ongehuwden, al naar gelang zij zelve al of niet gehuwd zijn, van de maatschappij eene toelage erlangen in winkel of zakgeld, als:
een sergeant-majoor..... 50 cents
een sergeant.........40 id
een fourier..........30 id
een korporaal...20 id
wekelijks, welke toelage door het gouvernement aan de maatschappij zal worden vergoed.'
Er is één heel groot verschil tussen dit contract en de
contracten waarmee niet-militaire gezinnen worden overgenomen. Ten
aanzien van gewone kolonisten staat drankbestrijding hoog in het
vaandel van de Maatschappij, elk gebruik van sterke drank is
verboden. Maar men beseft dat dat bij militairen volstrekt
onhaalbaar is:
Art.18: De veteranen zullen in de gelegenheid worden gesteld, om dagelijks, doch voor eigen rekening, voor de waarde van vijf cents jenever te koopen.
De volledige tekst van het contract staat op een aparte pagina.
Op een andere pagina
staan de stukken die de komst van de eerste veteranen aankondigen.
Omdat de term 'veteraan' misleidend kan zijn, gaat het op weer een
andere pagina over de
leeftijden van de eerste 152 aangekomenen.
Elders staan wat stukjes over de aanstelling van hun commandant.
Tenslotte: alle verslagen die ik heb (maar dat zijn ze lang niet
allemaal) van zittingen van de Raad van Tucht voor
veteranengezinnen zijn te bereiken via deze
pagina.
In het begin zijn er de verplichte enthousiaste geluiden. In het
maart-nummer 1827 van het maandblad van de Maatschappij, de Vriend
des Vaderlands, wordt uitgebreid gewag gemaakt hoe gelukkig
de veteranen zijn dat ze in Veenhuizen mogen wonen. Hun
commandant, kapitein Johannes Thonhäuser, levert enkele staatjes
in die de directeur gebruikt bij zijn:
Kort Verslag van de staat der inkomsten en voorregten, huishouding en leefwijs der Veteranen-Huisgezinnen, gevestigd in de Koloniën der Maatschappij van Weldadigheid te Veenhuizen
Bij dat verslag is een 'staat der verdiensten van de Veteranen
Huisgezinnen aan Veld- Fabrijk- en verschillenden arbeid' en een
staat waarop wordt aangeduid hoeveel elk gezin wekelijks van de
Maatschappij (en dus van het Ministerie van Oorlog) ontvangt plus
een ooki door Thonhäuser gemaakte lijst met namen, de data dat ze
aangekomen zijn, het garnizoen waar ze vandaan komen, de rang die
ze bekleedden en het aantal personen in het huishouden.
Die staat is twee pagina's lang en ziet er zo uit:
Daarna doet Johannes Thonhäuser zelf verslag in een brief aan de
directeur die in zijn geheel in het maandblad is opgenomen.
Volgens hem heerst er onder de manschappen en hun gezinnen
een volkomen te vreedenheid, en erkennen de Veteranen met innige dankbaarheid de vaderlijke zorg van Z. M. onzen geëerbiedigde Koning en het goede, welke, om hun in de Kolonièn der Maatschappij te plaatsen, niet alleen voor hun zelve, maar ook voor hunne vrouwen en kinderen gelegen is
Thonhäuser prijst de manier waarop ze zich in de nieuwe situatie
gedragen, al plaatst hij een kanttekening bij sommige van hun
echtgenotes:
Het gedrag der Veteranen is onbesproken en voorbeeldig en heb ik tot hiertoe over geen een de minste klagten te voeren, ook nog geen enkelde klagte, het zij van bestuurderen, het zij van anderen over hun bekomen: – onder de vrouwen zijn eenige weinigen die beter konden zijn, echter weet ik dezelve in order te houden.
Volgens Thonhäuser zijn de militaire veteranen tevreden met het werk dat hun door de Maatschappij aangeboden wordt.
Alles, zoo wel mannen, als vrouwen en kinderen, legt zig toe om te arbeiden en iets te verdienen, uit de werkstaaten zal Uw Wel-Ed. Gestr. ontwaren, dat hun verdiensten hoe langer hoe meer vermeerderen en die met het aanstaande goede jaargetijde nog verhogen zullen, die geene, welke het een of andere werk, bij voorbeeld, spinnen, weven of veldarbeid niet kunnen, zoeken het te leren: – Men wenscht, dat er ook met breijen iets verdiend konde worden, vermits differente vrouwen en dogters het Kunnen.
Pas als de veteranen een tijdje hebben ge-landarbeid, bedenkt de
Maatschappij dat sommigen misschien beter van pas komen 'in eene
betrekking, welke het meest aan hunne vroegere overeenkomt'. In de
drie gestichten in Veenhuizen zijn weeskinderen en bedelaars
opgenomen met vaak een sterke neiging de benen te nemen. Om dat de
kop in te drukken zijn veldwachters aangesteld, die op
strategische punten zijn opgesteld en meteen de achtervolging
inzetten als dat nodig is.
In het begin worden die geworven uit de besten onder de
bedelaarskolonisten en uit langstrekkende werkzoekenden. Maar in
Veenhuizen worden al snel veteranen daarvoor ingezet. Na een
tijdje, november 1828, worden ze ook daarvoor op de Ommerschans
gebruikt, zie het besluit daarover op www.debedelaarskolonie.nl.
Veteranen zullen nog lang als veldwachters dienst doen. Maar niet
allemaal. Sommigen, en in ieder geval ook de weduwen van
veteranen, zullen van de gewone Maatschappij-werkzaamheden moeten
bestaan.