Aan de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid
’s-Gravenhage, 4 september 1826
Na overweging mijne heeren, van het door u voorgestelde bij
missive van den 21 der vorige maand no.453, is het mij
voorgekomen, dat het plaatsen al dadelijk van een zeker getal
huisgezinnen uit de gehuwden der Garnizoens Compagnien, in de
kolonien der Maatschappij, meer verkieselijk zal zijn, dan dit tot
in het aanstaande voorjaar uittestellen.
Het is niet te ontkennen dat het naderend wintersaisoen, ten
aanzien van eenen dergelijken maatregel niet zonder bedenkingen
is, doch het opgevat voornemen eens bekend zijnde behoort eene
dadelijke uitvoering te erlangen, wil men de hierbij
belanghebbende militairen niet in het denkbeeld brengen, dat de
zaak nog niet tot een vast besluit is gekomen, en dat zij,
mitsdien, nog in de gelegenheid zijn eene andere beschikking
omtrent hun lot in te roepen.
Daarbij komt, dat de toestand van vele huisgezinnen in den
aanstaanden winter ongetwijffeld weinig gunstig in hunne
tegenwoordige verblijfplaatsen zal wezen, dat zij dan welligt tot
bezwaar der aanmerkingen zouden verstrekken, en dat de pogingen
der Maatschappij om hunne verzorging, zoo veel mogelijk, op
duurzame grondslagen te vestigen, nu reeds wel gelukkende,
allezins zal kunnen bijdragen, om deze schikking welke van een
geheel nieuwe aard is, uit een gunstig oogpunt te doen beschouwen.
Mij dan ook op Uwe zorgen hieromtrent verlatende, informeer ik U
Mijne Heeren, dat ik op heden de noodige maatregelen neem,
teneinde het overbrengen, nog deze maand, van een vijftigtal
militaire huisgezinnen in uw Stichtingen, voortebereiden, zoodanig
dat, op Uwe nadere kennisgeving van den juisten tijd wanneer
dezelve in de Kolonien kunnen ontvangen worden, daaraan
onmiddellijk gevolg worde gegeven.
Ik verzoek u dus in den voorschreven geest te willen handelen, en
mij. zodra doenlijk, Uwe nader opgave te willen doen toekomen.
De Commissaris van oorlog, Frederik
Aan: Den Weledelen Heer van Konijnenburg,
Secretaris der Permanente Kommissie, ‘s- Hage.
Frederiksoord, den 19 september 1826
WelEd. Heer!
De Heer Faber van Riemsdijk die gister avond hier is gearriveerd,
wenscht van UwEd te ontvangen afschrift van het Kontrakt met het
Gouvernement betrekkelijk de invalide militairen. ZnEdGestr
verzogt mij deezen morgen, dit nog heeden te schrijven en ik
geloof dat men het nodig heeft ten einde de kleeding, der
misschien spoedig aankomenden, te bepalen.
Met den meest achting heb ik de eer te zijn,
Uw welEds DW Dienaar, Visser
’s Hage, den 2en October 1826 no.39
Ik heb de eer, Mijne Heeren, U hierbij te doen toekomen, een staat
houdende naamsopgave van eenentwintig mannen, een gelijk aantal
vrouwen en achtenvijftig kinderen van de 3e Garnizoens Compagnie,
welke op de Stichtingen der maatschappij te Frederiksoord zullen
worden gedirigeerd.
De Militaire autoriteiten zijn aangeschreven om overeenkomstig het
verlangen uitgedrukt bij Uwe missive van den 8sten der vorige
maand No.548 te zorgen, dat de Heer Directeur der Kolonien W.
Visser aldaar, in tijds van de komst dezer huisgezinnen verwittigd
worde.
Overigens heb ik gemeend der Maatschappij geen ondienst te doen,
met de mededeeling van behoorlijke extracten uit het Stamboek van
het Garnizoens Bataillon, de 21 bedoelde manschappen betreffende,
temeer vermits daaruit hunne respective rangen ontwaard zullen
worden, ter regeling der toelagen, bepaald bij Art 17 van het op
30 juny aangegaan kontrakt, waarbij ik het onnoodig acht eenige
opheldering te voegen, doch waartoe ik bereid ben, indien
deswegens bij de Commissie nog eenigen twijfel mogt bestaan.
De Commissaris-Generaal van Oorlog,
bij afwezigheid van Zijne Koninklijke Hoogheid,
De Secretaris-Generaal bij het Departement,
J.P. Scheffer
Frederiksoord, den 18 oktober 1826
Onder dankbetuiging voor de goedgunstig aan mij verleende
vrijheid, van eenige dagen de kolonie te kunnen verlaten, heb ik
de eer de Permanente Kommissie van mijn retour in dezelve te
informeeren.
Voorts ter harer kennis te brengen dat heden te Veenhuizen zal
aankomen het eerste transport invalide militairen, bestaande,
volgens vooraf bekomen opgaaf, uit 21 huisgezinnen, waarbij zoo
veele mannen en vrouwen en 58 kinderen; zullende de nominative
opgaaf daarvan, bij eene volgend, worden ingezonden.
Ter zaken van bovengemelde aankomst mij morgens naar Veenhuizen
begevende, hoop ik bij mijne terugkomst vandaar, de nog onafgedane
brieven der Permanente Kommissie zo veel nodig te beantwoorden.
Ik heb de eer te zijn,
de Directeur der Kolonien,
Visser
Voorlopig heb ik de eer de Permanente Kommissie te berigten, dat
mij ieder dag wagtende zijn, 23 huisgezinnen van invalide militair
uit Heusden, naar aanleiding eener bij mij ontvangen missive des
Heeren Provincialen Kommandant van Noord Brabant dd. 4 dezer.