Gewilde weduwen

Over het 'dichtslibben' van de vrije koloniën gaat het op blz. 386 van De proefkolonie. Bestaande kolonistenfamilies nemen steeds meer hoeves in gebruik, waardoor er nauwelijks nog ruimte is voor nieuwe plaatsingen. Een van de manieren voor een kolonistenzoon/dochter om zelf kolonist op een koloniale hoeve te worden, is het huwen van de weduwe/weduwnaar van een overleden kolonist of kolonistenvrouw.
De gegevens over de kolonien zijn niet ver genoeg in kaart gebracht om betrouwbare percentages te kunnen geven, maar het valt op dat met name huwelijken tussen kolonistenweduwen en veel jongere kolonistenzonen of ingedeelden, vrij vaak voorkwamen. Een aantal voorbeelden.

Jelle Gerritsma en Albertina Gijsberta van der Ven, weduwe Bartels

Gerrit Tjalling Gerritsma, zie hier, kwam op 1 november 1818 aan als een van de eerste 52 proefkolonisten. Het gezin van hem en echtgenote Trijntje Jelles bestond uit vier zonen, op Frederiksoord kwam daar een meisje bij. Drie van de vijf kinderen bleven op de kolonie, zie bij de kolonie-dynastiën. De oudste van die drie huwde een kolonistendochter uit Tiel en volgde, met dank aan de contributiebetalers in Tiel, zijn schoonvader op als kolonist. De jongste volgt zijn vader op als kolonist. De middelste heet Jelle en die wil blijkbaar ook graag op de kolonie blijven.
In 1833 is hij 22 jaar en trouwt hij met Albertina of Alberta van der Ven, weduwe van kolonist Bartels (zie ook vrijboerenreglement). Zij is dan 44. Voor haar kinderen zal het even wennen zijn. De meisjes zijn acht, elf en veertien, haar zoon is achttien en dus maar vier jaartjes jonger dan zijn nieuwe stiefvader. Na een jaar verlaat die zoon de kolonie om in militaire dienst te gaan.
Nagenoeg exact - nouja, het scheelt vier dagen - negen maanden na het huwelijk wordt het bekroond met een nakomeling: Tjalle Jelles Gerritsma. Het volgende jaar worden ze bevorderd tot vrijboer en vertrekt het gezin naar Ommerschans Buiten.

Jan Smies en Aaltje Krommendijk weduwe Krabshuis

Jan Smies, die vanwege een gelijknamige zoon op de kolonie bekend zal komen te staan als Jan Smies sr, is een voorzoon van proefkolonist Hubrecht de Ruiter. Hij heeft al een huwelijk achter de rug met een dochter van de binnengeslopen kolonist Van der Griend, als hij in 1836 hertrouwt met de weduwe van de proefkolonist Krabshuis. Jan is dan 34, Aaltje Krommendijk weduwe Krabshuis is 50 jaar. Zie over Jan Smies deze pagina.

Willem Fukke en Maria van de Velde weduwe Fiene

Willem Leonardus of Lammersen Fukke is een zoon van Johannes Fukke (de naam komt in de kolonie-administratie ook voor als Tucken) die in juni 1821 behoorde tot de eerste inwoners van Wilhelminaoord (zie Wilheminaoord hoeve 11). Johannes, afkomstig uit Zaltbommel, schopt het al snel tot vrijboer. Eerst op de gronden bij de Ommerschans, daarna op Buitenhoeve 5 bij Veenhuizen en als Veenhuizen aan de staat is overgedaan weer in Wilhelminaoord. Een dochter trouwt met een nakomeling van de Nijmeegse kolonist Bernardus van Limbeek en neemt met haar man de hoeve over, een zoon huwt een vrouwelijke nakomelinge van dezelfde Van Limbeek. (De van Limbeeks wonen al sinds februari 1820 op de kolonie, zie hun aankomst) Zoon Willem is 31 als hij trouwt met de 46-jarige Maria van de Velde weduwe Fiene. Zij en haar man Cornelis Fiene waren pas zeven jaar ervoor vanuit Schagen op de kolonie gekomen, twee jaar na aankomst was Cornelis overleden. Na haar tweede huwelijk wordt de hoeve overgeschreven op naam van Willem Fukke, maar vier jaar later verlaten zij de kolonie en gaan naar Alkmaar.

Jacobus Baas en Gerrigje van Rotte weduwe A. van Puffelen

Anthonij van Puffelen kwam 3 juli 1821 aan in Wilhelminaoord en behoorde daarmee tot de eerste bewoners van die toen net opgerichte kolonie. Zie voor meer over hem deze pagina. Hij overlijdt in 1835.
Na zijn dood hetrouwt zijn weduwe met een buurjongen. Diens vader, Thomas Baas, is ongeveer gelijkertijd in Wilhelminaoord aangekomen. Op 22 juli 1821 arriveerde hij als uitgezondene door de subcommissie van weldadigheid Goes. Zoon Jacobus Baas is 26 jaar als hij met buurvrouw-weduwe van Puffelen, dan 44 jaar, trouwt. Ze overleeft hem ook nog eens ruimschoots. Jacobus overlijdt in 1861, Gerrigje van Rotte weduwe van Puffelen in 1874 op de gezegende leeftijd van 80 jaar.

En zo zijn er talloze voorbeelden te geven...
■ Bijvoorbeeld Hermanus Krabbendam (zie de genealogie Krabbendam), die al 35 jaar was toen hij in 1837 als ingedeelde uit Hoorn in Wilhelminaoord kwam. Na twee jaar, hij was dus 37 jaar, huwde hij de dan 50-jarige Maria van de Hoek weduwe Penning, in 1822 met man en kinderen uit Schiedam gekomen en sinds drie jaar weduwe. Met dank aan de subcommissie Schiedam wordt Hermanus opvolger-kolonist op de hoeve van Penning.
■ Of Willem van Kooten wiens huwelijk met de achttien jaar oudere Hendrikje Westerenk weduwe Carel Christoffel Richter op een andere pagina voorbij komt.
■ Of Gerrit van Os, zoon van kolonist Cornelis van Os uit Buren bij Tiel, zie hier. Als Gerrit 30 is, in 1837, trouwt hij met de weduwe Steenmetz. Die laatste heet van zichzelf Suzanna Hogerwoert en is op moment van trouwen 47 jaar en sinds anderhalf jaar weduwe.
■ De echtgenoot van Maria van der Salm uit Den Haag, Johan Godfried Kleijn of Klijn, begonnen op hoeve nummer 30 van Wilhelminaoord, had een van de kortste koloniale carrières uit de geschiedenis van de Maatschappij. Op 27 juli 1821 kwam hij aan te Wilhelminaoord en op 30 september overleed hij. Doodsoorzaak onbekend, de kolonie-directie komt niet verder dan de vage opmerking dat hij 'leed aan ene gevaarlijke ziekte'. Tweeëneenhalf jaar later hertrouwt zijn weduwe (38) met de 23-jarige Pieter Johannes Heidt, een bestedeling uit Den Haag. Ze nam vier kinderen uit haar eerste huwelijk mee en kreeg er met haar tweede echtgenoot nog twee.

Enzovoort, enzovoort... Het verschijnsel wordt ook besproken op de pagina's 72-72 van De strafkolonie.