Een desertiegolfje zomer 1825: in één brief meldt de directeur het weglopen van een heleboel koloniebewoners

Brieven waarin de directeur der koloniën melding maakt van kolonisten die zonder toestemming de kolonie hebben verlaten zijn er legio. 'Deserteren' heet dat. In zomaar een van die brieven, Drents Archief toegang 0186 9 juli 1825, wordt melding gemaakt van één arbeiderskolonist, drie weesjongens uit Veenhuizen, drie vrije kolonisten die al langer weg zijn, twee vers gevluchte vrije kolonistengezinnen en één kwekeling uit Wateren.

De brief bevindt zich in invnr 75, scan 118. De tekst luidt als volgt:

Ik vind mij in de onaangename verpligting de Permanente Kommissie te berigten, dat dezer dagen uit kol. N3 zijn gedeserteerd de kolonisten Kuit van 's Hage en de Bouter van Dordt.

Voor de eerstgen. kunnen wij geene reden zijner handelwijze vinden, terwijl de andere misschien als oorzaak zijner desertie zoude kunnen opgeven, dat men hem niet als voorheen schoenma­kerswerk gaf; de reden waarom hij tot landarbeid verpligt wierd is
1e de vermindering in het doen aanmaken van schoenen,
2e dat hij buiten dien telkens slegt werk leverde, zoo dat het veeltijds moest worden afgekeurd.

Voorts drie kinderen met namen Bouwe Pieters Munnik, Fokke Fokkes van der Heide en Eije Tjerks van der Veen, uit het 3e etablissement te Veenhui­zen en eindelijk de kolonist Brands van Amsterdam uit het 2e etablissement aldaar, agterlatende deszelfs ziekelijke vrouw en kind.

Ik neem de vrijheid bij deeze geleegenheid de Perm. Komm. te herinneren dat sedert een geruimen tijd afwezen zijn de kolonisten Moen en Beukers uit kol. N4 wier vrouwen en kinderen daardoor meer of min in behoeftige omstandigheid en ten laste der Maatschappij zich bevinden; terwijl ik tevens zoo vrij ben de Permanente Kommissie in consideratie te geeven of door haar ook middelen konden worden beraamd, waardoor die mannen naar de kolonien wierden terugge­zonden, of de vrouwen van hier gerenvoijeerd.

De jongeling Hendrik van Kampen uit de opvoedingsinstituut gedeser­teerd, is weder te rug gekomen; wij zijn van oordeel dat hij zich het langer genot der voorregten aan de inwoning in dat etablissement verbonden, heeft onwaardig gemaakt; en zal daarom voor de Kleine Raad worden gebragt en zoo ik vertrouw naar het instituut van weezen te Veenhuizen worden verwe­zen, immers zal ik het daar heen tragten te dirigeren, niet twijffelende of zal overeenkomstig de intentie der Permanente Komm. zijn.

Johannes Henneveld bij ons niet bekend zijnde, gaat de brief aan zijn adres hier nevens te rug.

P.S. de kolonist en wijkmr. Molenkamp kol. N1 heeft een verlof voor twee weken bekomen en hoe wijl die tijd reeds voor 14 dagen is geexpireerd, is hij nog niet in de kolonien te rug gekomen.

Over de arbeiderskolonist Brands zie op deze pagina. Verder over de rest:

Drie weesjongens

Bouwe Pieters Munnik, Fokke Fokkes van der Heide en Eije Tjerks van der Veen behoren tot een groep van 21 kinderen uit Friesland die op dinsdag 28 juni 1825 aankomen en worden gehuisvest in het derde etablissement te Veenhuizen. Zie onderaan de lijst met aankomende weeskinderen. De jongens nemen na precies een week, op dinsdag 5 juli 1825 de benen. De aankomst van die groep en de snelle desertie worden gemeld in De kinderkolonie pagina 104.

Eije Tjerks van der Veen komt uit Tietjerksteradeel. Hij staat geregistreerd in het register van Veenhuizen-3 met invnr 1572 met weesnummer 1291. Hij is zo snel weg dat er geen gebortedatum van hem genoteerd is.

Fokke Fokkes van der Heide komt ook uit Tietjerksteradeel. Hij staat geregistreerd in invnr 1572 met weesnummer 1290. Ook bij hem ontbreekt de geboortedatum.

Bouwe Pieters Munnik komt uit Smallingerland en hij is de enige van de drie die wordt teruggepakt. Zodoende staat er een geboortejaar bij hem genoteerd: 1809. Hij staat geregistreerd in invnr 1572 en in het wezenregister met invnr 1410 met weesnummer 1293. Hij zal op 30 maart 1829, als de gezondheidstoestand in het derde gesticht erg slecht is, overlijden.

Vrije kolonist Joël de Kuit

Het gezin De Kuit is een van de 'Israelitische' gezinnen die de subcommissie van weldadigheid te's Gravenhage naar de kolonie stuurt op basis van het contract C10 (zie voor uitleg over C-contracten deze pagina). Ze komen op 8 maart 1821 aan en worden gehuisvest op hoeve 39 van de kolonie Willemsoord. Ze staan ook bij die hoeve vermeld op de pagina over het stamboek van Willemsoord met invnr 1407, uit welk stamboek ik de gegevens van de familie overneem:

Joël de Kuit is volgens de in dit opzicht niet altijd betrouwbare kolonieadministratie geboren in februari 1773 of (elders in de administratie:) 1 februari 1776. Zijn eega is:

Henriette Polak, geboren maart 1780. Ze hebben vier kinderen:

Meijer de Kuit, geboren 6 oktober 1806.
Joseph de Kuit, geboren 6 april 1808.
Catharina de Kuit, geboren in 1810 of op 29 augustus 1809.
Josina de Kuit, geboren 17 februari 1811.

De familie heeft eerder problemen gehad om verlof te krijgen. Dat was in 1822 en toen had de kolonist Nicolaas Verhulst een brief voor hen geschreven, die er toe leidde dat Verhulst de kolonie af werd gegooid. Als Verhulst daarover schrijft aan de subcommissie Delfshaven die hem in de kolonie geplaatst heeft, komt Joel de Kuit, die door Verhulst abusievelijk Jacob Kuit genoemd wordt, ter sprake, 27 augustus 1822, invnr 62 scan 437.

Tuk bij Steenwijkerwoud 27 augustus 1822

WelEdele Heeren!

Tot voor eenige dagen waren wij vreedzaam en stil in den kring waarin wij door de voorzienigheid geplaatst waren werkzaam, dan eene onverwagte omstandigheid heeft ons geheel buiten onze positie verdreven, zoo dat wij thans buiten de kolonie woonen, en bij een weduwe in huis zijn.

De oorzaak van ons ongeluk is deze.

Er woond op de kolonie een persoon genaamd Jacob Kuit. Een man die met zijn huisgezin van een braaf en voorbeeldig gedrag is, deze man verzogt aan den Directeur en Chef Visser om verlof voor zijn vrouw om voor 14 dagen na 's Hage te mogen vertrekken.

Dit verzoek heeft hij tot verschei­den reizen herhaald, maar is telkens door gen: Heer Visser op een ruwe manier met vloeken afgewezen.

Zelfs zoo, dat gem: Heer bij den Directeur zullende ingaan door gem: Kuit nog eens wierd aangesproken, en zeer onderdanig verzogt om verlof, maar ten antwoord ontving "loop na de Bl... kerel" en hem de deur voor de neus toegooyde.

Deze man kwam schreijende bij mij, en verzogt voor hem een brief te willen schrijven aan de Hr. Drieling woonende in 's Hage, omdat dien Heer hem zeer wel kende, en ook wel zoude bewerken dat er verlof kwam.
Daar ik nu niet dagt dat hier uit mijn ongeluk zoude voorstspruiten nam ik aanstonds gewillig dat verzoek aan en schreef voor Kuit een brief hoofdzakelijk van dezen inhoud.

"Dat gem: Kuit onderscheiden reizen de Heer Visser had verzogt om verlof voor deszelfs vrouw, maar telkens was afgewezen, als of hij van 't gemeenste rappalje afkomstig ware, dat niet alleen 't vertrek van zijn vrouw ten doel had om de familie te zien, maar ook om nog eenig goederen die hij bij zijn vertrek had agtergelaten te verkopen, ten einde zig daar van in de aanstaande winter nog gedeeltelijk met zijn vrouw en drie kinderen te kunnen souteneeren, om dat als dan de verdiensten in de kolonie niet veel bedra­gen."

Deze brief heb ik alzoo volgens woordelijke opgave van gem: Kuit geschreven, die ook tot op dit oogenblik zijn woord in dezen staande houd en heb toen dezelve eigenhandig doen onderteekenen.

Deze brief alzoo aan gem: Heer Drieling afgezonden zijnde, heeft dien Heer daar van gebruik gemaakt om dat verlof te bewerken, en is alzoo dezelve in handen van de Heer Visser gekomen, die daarop in de kolonie komende, mij daar over onderhield, en mij zeide omdat ik die brief geschre­ven had, ik uit de kolonie moest vertrekken.
Te vergeefs heb ik getragt de Generaal te spreeken; en men heeft mij als het ware met overhaasting de kolonie doen verlaten, zonder dat ik eenig legaal ontslag of copie van 't besluit heb ontvangen.

De wet zegd men verbied alle ongegronde klagten over het bestuur der kolonie. Maar de vraag is word er hier over het bestuur der kolonie geklaagd of over de behandeling van een persoon? Zoo hier misdaan is, dan is Kuit schuldig, want hetgeen ik geschreven heb is niet hetgeen ik er over denk, maar wel het systema van Kuit, en zoo het mij voorkomt is er in de brief niets vervat tegen het bestuur der kolonie.

Ondertusschen zitten wij nu hier behoeftig en van hulp verstoken, waarom ik de vrijheid gebruike UWelEd. te verzoeken (daar wij geheel afhanglijk daarop wagten) de zaak met alle gestrengheid ten onze oprigte te willen onderzoeken. Men heeft mij geraden adres aan de Prins te maken, maar het zoude onbetamelijk zijn in deze iets buiten UWEd. voorkennis te doen.

Terwijl wij in onze hulpbehoevende en behoeftige omstandigheden op UWE blijven hopen, en met verlangen antwoord verwagten, noem ik mij

UWelEd. Heeren UWE DWDr N. Verhulst

Adres aan N. Verhulst aftegeven bij de wed: Abercombie te Steenwijk. Zo UWEd eenig nader berigt omtrent een en ander gelieft in te winnen zal onze leerraar de WelEerwaarde Jentinck te Steenwijkerwoud daar wel toe bereid zijn.

Het dichtsmijten van de deur voor De Kuit wordt geciteerd in De proefkolonie pagina 285. Zie over het verdere lot van Nicolaas Verhulst deze pagina.

Daarna blijft het rustig rond Joël de Kuit. Alleen meldt de Star van april 1824 bij de kolonieberichten, deze pagina en dan naar april, dat zijn dochter ernstig ziek is, maar dat blijft blijkbaar zonder gevolgen. En dan zijn ze weg. Als datum van vertrek staat in de administratie genoteerd 3 juli 1825. De reden is onbekend, maar het zou best weer eens met verlof te maken kunnen hebben.

Vrije kolonist Adrianus de Bouter

Het gezin De Bouter behoort tot het enorme contingent dat burgemeester en wethouders van Dordrecht naar de kolonie sturen op basis van het contract A10 (zie ook hiervoor de contractenpagina). Ze komen aan op 8 juni 1820 en worden gehuisvestin in hoeve 83 van de kolonie Willemsoord. Ze staan ook bij die hoeve vermeld op de pagina die gewijd is aan het stamboek van Willemsoord met  invnr 1407, uit welk stamboek ik de gegevens van de familie overneem:

Adrianus de Bouter is volgens de in dit opzicht niet altijd betrouwbare kolonieadministratie geboren op 30 juli 1785 of 1783. Hij is getrouwd met:

Antonia van der Fiems, geboren 10 mei 1789. Ze hebben vier kinderen bij zich:

Anthonia de Bouter, geboren 1 februari 1810.
Adrianus de Bouter, geboren 11 september 1814.
Wilhelmina de Bouter, geboren 4 september 1816 en
Johanna de Bouter, geboren 14 april 1819.

Op de kolonie komt daar bij:
Hendrik de Bouter, geboren 7 augustus 1821.

Als datum dat het gezin van de kolonie wegloopt is genoteerd 8 juli 1825. Of het is om de redenen die de directeur in zijn brief noemt, dat Adrianus met schoenmaken op de kolonie niet aan de kost kan komen, is niet bekend.

Vrije kolonist Johannes Beukers

Het gezin Beukers is door de subcommissie van Weldadigheid Amsterdam geplaatst 'uit de contibutie' (zie voor een uitleg daarvan deze pagina). Ze komen aan op 22 mei 1823 en worden gehuisvest in de kolonie Wilhelminaoord. Ze zijn te vinden in het oudst bewaard gebleven stamboek Wilhelminaoord met invnr 1352  en vul rechtsonder het scannummer 21 in. Van hier neem ik de gegevens over:

Johannes Beukers is volgens de kolonieadministratie geboren 1 februari 1775.

Johanna van der Merkt, zijn echtgenote, is geboren 7 juni 1781. Hun kinderen:

Jacobus Beukers, geboren 7 juni 1805,
Willem Beukers, geboren 31 oktober 1806,
Maria Elisabeth Beuker, geboren 11 juni 1810,
Everdina Beukers, geboren 14 november 1811,
Neeltje Beukers, geboren 27 februari 1818,
Johanna Beukers, geboren 8 januari 1819, en
Arend Beukers, geboren 17 december 1820.

In het stamboek staat aangetekend dat Johannes Beukers op 12 mei 1825 deserteert, maar volgens een notitie op dit velletje - klik hier en dan doorbladeren naar het volgende vel - is hij al op 12 mei 1824 weggelopen. Dat laatste klopt beter met een brief van de subcommissie van weldadigheid Amsterdam, gedateerd 4 augustus 1825, invnr 75:

Volkomen kunnen wij ons met de eynosure(?) vereenigen door UwelEd. aangenomen en bij missive van den 2de dezer N540 vermeld, om dan alleen de opzenders of besteders van de opkomende mutatien der huisgezinnen te verwittigen, wanneer de hoofden derzelve, of deze zelve geheel, of wel de daarbij ingedeelde weezen, de kolonien heimelijk verlaten hebben; maar dat zulks bij deserteren, overlijden of vertrek op eenigerlei wijze van kinderen niet geschied, wanneer zij hunne ouders nog in de kolonien hebben.

Desniettemin bevreemde het ons niet weinig, dat UwelEd. meer dan een jaar tijds onkundig waren geble­ven of J. Beukers de gedeserteerde, was de zoon Jacobus of wel de vader en het hoofd des gezins.
Dat ondertusschen de vrouw van dien Beukers met hare 7 kinderen daardoor in meer bekrompene omstandigheden is geraakt, en voor een groot gedeelte ten lasten der Maatschappij heeft moeten onderhouden worden, was eene drangrede te meer geweest voor den Heer Direkteur der kolonien om niet zoo lang met het inzenden van een meer volledig rapport te wachten.

Als iets zonderlings moeten wij eindelijk ter beantwoording van het slot van UwelEd. missive het navolgende mededeelen.
Dat de vrouw van Beukers in de vroege morgenstond van gisteren en dus eenige uren voor den ontvangst van UwelEds. missive zich bij ons heeft vervoegd, zeggende met verlof van welgemelde Heer Direkteur Visser uit de kolonien herwaards te zijn gekomen, ofschoon zij op onze gedane vrage naar haar verlofpas, voorgaf dezelve niet bij zich te hebben, om, zoo als zij voorwendede, volgens aanwijzing van de Heer Visser, van ons te verzoeken, dat wij vermits haar man de kolonien had moeten verlaten uit hoofde hij er geen genoegzaam bestaan voor zich, zijne vrouw en kinderen had kunnen vinden, haar en hare kinderen zouden reclameren.

Op onze verzekering dat wij ons daarmede in geenen deele konden inlaten, gevolgd van eene stellige afvrage, wáár zich haar man onthield, en serieuse aanmaning om met haar man, hoe eer zoo liever naar de kolonien terug te keren, gaf zij te kennen, dat haar man nu sedert eenen geruimen tijd te Deventer als stukadoor werkte, dat hij daar zijn bestaan had, naar de kolonien nimmer zoude terug keren, dat zij meende haar man derwaards te moeten volgen; en geduldig zoude afwachten, indien onze subkommissie tot haar ontslag en opzending van hare kinderen geene pogingen konden aanwenden, wat er vervolgens van hare kinderen worden zoude: terwijl eindelijk alle onze aangewende instantie om te ontdekken, waar of bij wien de vrouw van Beukers zich alhier onthield, onbeantwoord gelaten zij en wij ook geen kans zien om hetzelve optesporen: daar wij tot ons leedwezen dagelijks ondervinden, dat de politie zich daartoe weinig moeite geeft.

Dat mevrouw Beukers aan de subcommissie haar verlofpas niet wilde laten zien, zegt al genoeg. Dat denkt de permanente commissie ook en ze schrijft aan de directeur en die antwoordt op 14 augustus 1825, ook invnr 75:

In antwoord op de missive der Permanente Kommissie van den 9 dezer N457 heb ik de eer te berigten, dat de vrouw van den kolonist Beukers geheel zonder onze voorkennis naar Amsterdam was vertrokken, doch thans weder in de kolonie is geretourneerd; volgens haar zeggen is zij alleen derwaarts geweest om haar ontslag uit de kolonien te verzoeken; zijnde de kinderen gedurende de afwezigheid harer moeder in het huis gebleven en zoo veel nodig gesurveilleerd. De man zoude zich niet te Deventer maar te Amster­dam ophouden.

Maar of meneer Beukers nu in Amsterdam is of in Deventer, terugkomen zal hij zeker niet, beseft de permanente commissie. En dus stelt ze Amsterdam voor om het er bij te laten zitten. De subcommissie van weldadigheid Amsterdam reageert op 23 augustus 1825, nog steeds invnr 75:

Voor de nadere inlichtingen bij UwelEd: geëerde missive van den 20 dezer N495 omtrent de desertie van den kolonist Beukers aan ons medegedeeld, onzen dank betuigende, vereeni­gen wij ons gaarne met het gedaan voorstel, om tegen verevening van de rekening van dien ontslagen kolonist, op de gebruikelijke voet, een ander huisgezin voortestellen.

Oftewel Amsterdam betaalt de schulden die het gezin Beukers gemaakt heeft en mag dan een nieuw gezin plaatsen. Dan moet nog wel vastgesteld hoeveel schuld ze hebben. Op 30 augustus 1825 schrijft de directeur, invnr 75:

De gevraagde rekening der lopende schuld des huisge­zins van Beukers, als mede die Rhode zal de Permanente Kommissie bij eene volgende geworden, terwijl beide huisgezinnen eerstdaags van hier zullen vertrekken.

Op 8 september 1825 stuurt hij die rekening ook, maar daar is helaas geen scan van, en volgens het al eerder genoemde stamboek met invnr 1352 wordt het gezin op 25 november 1825 ontslagen om zich bij Johannes Beukers te voegen.

De kwekeling Hendrik van Kampen

Hendrik van Kampen is volgens de kolonieadministratie geboren in 1806 en hij behort tot het enorme contigent dat burgemeester en wethouders van Dordrecht plaatsen op grond van het contract A10 (zie voor een uitleg de contractenpagina). Als beroep van Hendrik meldt Dordrecht dat hij 'apothekersjongen' is. Hij arriveert op 4 juni 1820 en is in de kolonie Willemsoord te vinden bij de hoeves 25 en 14, zie de pagina Willemsoord.

Blijkbaar heeft hij talent, want op 28 juni 1824 is hij een van de eersten die wordt uitverkoren voor het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding te Wateren. Maar na een jaar wil hij zo graag weer een keer naar Dordrecht dat hij er van door gaat. Op 24 juni 1825 schrijft de directeur der koloniën aan de permanente commissie, invnr 74:

Ten slotte moet ik de Permanente Kommissie berigten, dat zich uit het opvoedingsinstituut heeft verwijderd de jongeling Hendrik van Kampen van Dordrecht; de oorzaak hier van ligt volgens de gedagten des Heeren Mulder in het volgende: gepasseerde week vroeg van Kampen aan de Heer Institu­teur om met verlof naar Dordrecht te gaan. ZEd. weigerde hem zulks.
1e omdat hij het vorige jaar ook met verlof geweest was.
2e omdat hij van HH Regenten daartoe geene toestemming had gekregen.
3e Dat hij zijnen tijd beeter kon besteden met leeren, leezen, schijven en teekenen, wijl hij daar in naar zijne jaren nog niet ver was gevordert.

Overigens was hij zeer vlijtig en naarstig in de arbeid.

Ja, dan had je hem maar verlof moeten geven. Daarna volgt de bovenaan deze pagina weergegeven brief van 9 juli 1825 met de mededeling dat Hendrik weer terug is op het bnest in Wateren. De communicatiekanalen anno 1825 zijn traag, want vervolgens is er een brief van burgemeester en wethouders van Dordrecht gedateerd 11 juli 1825 met een alweer achterhaalde inhoud, invnr 75:

Ter beant­woor­ding van UWEdG. missive van den 8 dezer N364, hebben wij de eer, UWEdG. bij deze te berigten, dat wij, bij de famille van den bestede­ling Hendrik van Kampen, onderzoek gedaan hebben, of hij zich ook binnen deze stad bevond, en dat wij door dezelve geinformeerd zijn, dat hij wel hier geweest is, doch zich weder naar het instituut te Wateren heeft begeven, en aldaar reeds aangekomen is;
ten blijke waarvan, zij aan ons vertoond heeft, een door gezegden van Kampen geschreven brief, gedagteekend Wateren den 9 dezer, waarin hij kennis gaf, dat hij gezond was aangekomen en vriendelijk ontvangen.
Het doet ons pleisier dat gemelde jongeling dus weder bij het Instituut is, alwaar wij hopen dat hij zich voortaan vlijtig en leerzaam zal gedragen, en alzoo, ten zijnene eigen nutte, zijn tijd behoorlijk waarne­men.

Die hoop van Dordrecht is tevergeefs. De Maatschappij van Weldadigheid vindt het belangrijker dat Hendrik gestraft wordt. Hij wordt overgeplaatst naar Veenhuizen. In het register van op contract geplaatste weeskinderen, invnr 1571, staat hij met de vermelding dat hij op 8 augustus 1825 is overgeplaatst uit Wateren naar het kindergesticht in Veenhizen. Het duurt niet zo lan: op 21 juli 1826, ongeveer twintig jaar oud, wordt hij vandaar ontslagen.

Tenslotte Moen en Molenkamp

Over Willem Gerritse Moen staat her en der op de site het nodig, het meeste is te bereiken via de pagina over Grietje Bude. Ik zal het nog eens systematisch bij elkaar zetten.

Bernardus Molenkamp heeft een eigen pagina.

Zowel Moen als Molenkamp moet verschijnen op de allereerste zitting van de Raad van Politie en Tucht voor de gewone koloniën, op 8 oktober 1825.