Het zal vooral propagandistische bedoelingen hebben en de
getallen in de rechterkolommen moeten volgens mij niet te serieus
genomen worden.
Maar er zijn geen stamboeken uit die eerste periode Wilhelminaoord
bewaard gebleven en daarom is de onderstaande lijst wel
interessant om een indruk te krijgen wie er in die tijd als eerste
bewoners in Wilhelminaoord woonden. Het komt uit de Star
augustus 1822 (hoe die te bereiken zie deze pagina).
NB: Een gedeelte van wat hieronder als Wilhelminaoord staat, zal in 1825 administratief tot de kolonie Frederiksoord gaan behoren.
Zo! En nu eens proberen uit te vogelen wie ze bedoelen...:
Hoeve |
Bewoners
|
1 |
Ik ken geen kolonist Mugen.
Bedoeld zal zijn Lambertus
Muijen uit Dordrecht, die tot zijn dood in 1840
in de kolonie zal blijven. Lambertus Muijen en familie zijn 10 juni 1821 aangekomen. Zijn echtgenote heet Catharina Croesen of Croeze, de kinderen zijn Gerrit, Hendrika, Abraham, Helena Anna en Fanna. Geen een daarvan blijft op de kolonie, de laatste - Fanna - vertrekt tegelijk met haar moeder in 1842, twee jaar na de dood van het gezinshoofd. Zie voor hun verdere geschiedenis de stamboom Muijen De familie figureert juli 1838 in een zitting van de Raad van Policie en Tucht na onenigheden met de bij hen ingedeelde Hendrik Adrianus Schepman: (zie ook onder). Uit het verslag: 'Hendrik van Baarle, ingedeelt bij den
kolonist Muijen, om gehoord te worden op eene ingekomen
klagte tegen den mede aldaar ingedeelden bestedeling
Hendrik Adrianus Schepman, beschuldigd van in den avond
van den 25 Juni jl, zoo niet beschonken althans als te
veel sterken drank gebruikt te hebben, in huis was
gekomen te zijn, en op het verzoek van vrouw Muijen, aan
hem gedaan, om eenig water voor haar te halen, en zijne
daarop gevolgde weigering, tot zeer hevige
woordenwisselingen is overgegaan, hetwelk door hem is
geëindigd met het vuur door het huis te smijten.'
Hendrik van Baarle heeft dudelijk geen zin hier al te zeer in verwikkeld te raken: 'De getuige van Baarle
zegd van dit alles iets gehoord noch gezien te hebben,
als de weigering van Schepman om water te halen, daar
hij verder vroegtijdig te bed was gegaan.'
Volgens de beschuldigde was er niet zo veel aan de hand: 'De bestedeling
H.A.Schepman, oud 26 jaar, bestedeling van 's Hage,
daarop voorgeroepen zijnde verklaart dat hij te huis
komende door vrouw Muijen was gebeden om water te halen;
hetwelk door hem was geweigerd, omdat hij dien dag reeds
2 tonnen, elk van 3 emmers had gehaald, hierop had hij
zich verwijderd en was na verloop van 1 ½ uur, omstreeks
half 9, weder te huis gekomen.'
Waar hij geweest is, is onbekend. Een paar maanden later
wordt hij wel beschuldigd een buurmeisje te hebben
bezwangerd, maar het is natuurlijk zéér speculatief te
veronderstellen dat dat nu gebeurd is. Hoedanook, bij
thuiskomst gaat hij een potje lopen jennen:''Toen hij de vrouw van
Muijen herhaalde malen goedenavond had gewenscht, zonder
antwoord te krijgen, had hij tegen Muijen, die reeds te
bed was gezegd: de reden hiervan is zeker omdat ik
geweigerd heb water te halen, thans verklaar ik u, dit,
ook voor het vervolg, stellig niet meer te doen.
Muijen zou daarop met een stoel van voor het bed naar hem gegooid en hij zich verwijderd hebben, om zich ter rust te begeven.' Hendrik Adrianus Schepman is in de kolonie ondergebracht door F. Welborn Schepman. Hij is december 1837 in de kolonie aangekomen en alles wijst erop dat hier sprake is van stevige familieheibel. Een paar maanden later neemt hij de benen en daarna 'verklaard hij, dat hij
was weggelopen om naar zijn vader te willen gaan, om
zich met denzelve te verzoenen, doch uit hoofde van te
weinig geld niet verder als Amsterdam heeft kunnen
komen, van welke stad hij zijn vader om geld heeft
geschreven'
Maar vader is duidelijk nog niet klaar voor verzoening: 'in plaats van hetzelve te
bekomen, door een Beambte der Policie is gearresteerd en
naar herwaards is opgezonden.'
Hendrik Schepman wordt daarop twee jaar in de strafkolonie vastgehouden, keert eind 1840 terug in de vrije kolonie (niet bij Muijen) maar gaat begin 1841 weg in militaire dienst. Hij is vast en zeker terug te vinden op www.schepman.nl Het voorgeslacht van getuige Hendrik van Baarle, overleden te Frederiksoord 1846, trof ik, onder de naam Hendrik Hermanus van Baarle, op de parenteel van Matthijs Ariensz van Baerle |
2 |
Johan Hendrik Nienkemper komt ook voor op de pagina de Ronde |
6 |
Cornelis van den Berg komt met gezin uit Vlaardingen. Hij
krijgt senior achter zijn naam als hij wordt opgevolgd
door zoon Cornelis van den Berg, die dus junior achter
zijn naam krijgt. Junior huwt een dochter van Farenkamp (zie hoeve 74) en neemt de hoeve over. Niets aan de hand, denk je, maar de Raad van Policie en Tucht wil ze 12 februari 1842 per se horen.. Twee dochters trouwen ook met kolonistennakomelingen. |
7 |
Johannes Grondhout uit Dordrecht is volgens de niet altijd betrouwbare kolonieadministratie geboren 8 maart 1783. Hij is getrouwd met Petronella Chapui, geboren 17 september 1793. Ze zijn dus respectievelijk 38 en 28 jaar oud als ze op 10 juni 1821 aankomen.en dus tot de eerste bewoners van Wilhelminaoord behoren. In invnr 1343 bevindt zich een 'Nominative Staat van Huisgezinnen en Weezen aangekomen den 10 Juny 1821 met vermelding waar dezelve zijn gevestigd of ingedeeld' waar ze opstaan. Ze zijn in de kolonie geplaatst als onderdeel van het contract A10 tussen de burgemeesteren van Dordrecht en de Maatschappij (zie hier voor een ui8tleg over A-contracten). Ze hebben drie dochters bij zich: ● Johanna Petronella Grondhout, geboren 1 februari1802. ● Gijsberdina Grondhout, geboren 12 augustus 1814. ● Cornelia Grondhout, geboren 23 maart 1817. Er zit nogal een gat tussen de oudste dochter en de anderen. In 1825 wordt een nieuwe indeling van de vrije koloniën gemaakt, zie hier, zodat ze daarna ineens niet meer in Wilhelminaoord wonen, maar in Frederiksoord. In hoeve 84, zie hier waar die hoeve gelegen is. In het stamboek Frederiksoord tot 1828 met invnr 1346, zie hier, staat hoeve 84 op folio 28. Bij het gezin, dat met alleen maar dochters nogal weinig mannelijke arbeidskracht in huis heeft, is zoals te verwachten een jongeman ingedeeld. Meindert Zandwijk uit Oudewater, geboren 5 maart 1810. Op de 'Nominative Staat der Huisgezinnen en Weezen aangekomen den 5e en 6e July 1821' staat zijn aankomst gelijk met zijn broer Matthijs, met de vermelding dat ze allebei op hoeve 7 bij de familie Grondhout gevestigd worden. Matthijs ia al eerder overgeplaatst, Meindert wordt augustus 1826 overgeplaatst. Niet alleen naar een andere hoeve, maar zelfs naar een andere kolonie, Willemsoord, en de reden daarvoor is te vinden in de kleine raad van 24 juni 1826: hij heeft kennis gekregen aan een buurmeisje en de Maatschappij vreest de gevolgen. Meindert, in de kolonistendatabase Mijndert, zal in 1829 de kolonie verlaten, maar in zijn latere leven terugkeren en kolonist worden. Als ingedeelde bij de familie Grondhout wordt hij opgevolgd door Franciscus Adrianus Renard, geboren 21 oktober 1807. Hij zal drie jaar bij de Grondhouts wonen. Dochter Johanna Petronella is dan al weg, het stamboek vermeldt: J.P. Grondhout gaan dienen den 1 Augustus 1828. In het stamboek Frederiksoord 1828-1830 met invnr 1347, zie hier, staat hoeve 84 op folio 20. Franciscus Adrianus Renard vertrekt naar een andere hoeve. Hij zal in 1829 uit de kolonie vertrekken en nooit meer terugkomen. In zijn plaats komt Rijndert Verschoor uit Amsterdam, geboren 22 november 1806. Hij heeft er net een paar jaar opzitten in de strafkolonie op de Ommerschans, maar ik kan geen tuchtzitting vinden waarin hij tot de strafkolonie wordt veroordeeld, dus ik weet ook niet wat hij fout gedaan heeft. In het stamboek Frederiksoord 1830-1835 met invnr 1348, zie hier, is hoeve 84 te vinden op folio 86 en is het hele gezin doorgestreept. In de laatste kolom staat de opmerking 'Grondhout en gezin ontslagen den 25 april 1830'. Vermoedelijk gaan ze terug naar Dordrecht. Zomaar een gezin dat GEEN nakomelingen op de kolonie achterlaat, dat komt ook voor! Voor mensen die verder onderzoek willen doen is hier een lijstje met een stuk of tien brieven waarin de naam Grondhout voorkomt. Maar zoek bij de post ook even op Gronthout met een 't'. En op de variaties met een 'd' op het eind. |
8 |
Jan Andries van Driel, volgens de kolonieadministratie geboren 21 mei 1771, komt net als bovengenoemde Grondhout uit Dordrecht, arriveert met hetzelfde konvooi en staat samen met zijn echtgenote Anna de Voogd, geboren op 31 augustus 1783, dus ook op die 'Nominative Staat van Huisgezinnen en Weezen aangekomen den 10 Juny 1821 met vermelding waar dezelve zijn gevestigd of ingedeeld'. Ze zijn geplaatst volgens hetzelfde contract A10 als bij Grondhout genoemd en ook zij komen door de herindeling in 1825 in Frederiksoord te wonen. Het echtpaar Van Driel-de Voogd is ingepland als huisverzorger voor een groep Dordtse wees- of armenkinderen. Op die genoemde nominatieve staat staan er zes die bij hun in huis komen: ● Lena Coenraads, geboren 20 april 1801, spinster van beroep. Ik kan haar verder nergens vinden dus ze zal - ook gezien haar leeftijd - al snel uit de kolonie ontslagen zijn. ● Franciscus Alemans of Allemans, geboren op onbekende datum in 1806. Hij blijft zeven jaar bij de familie Van Driel en wordt volgens invnr 1346 (zie hieronder) op 14 mei 1828 uit de kolonie ontslagen. ● Adrianus van den Berg, geboren 27 augustus 1808. Volgens de kolonistendatabase deserteert hij van de kolonie op 8 augustus 1825. ● Cornelia Smits, geboren 20 april 1808, van beroep wollenaaister. Volgens de kolonistendatabase blijft ze drie jaar, krijgt dan verlof om Dordrecht te bezoeken en keert daarvan op 5 juni 1824 niet terug. ● Helena van der Elst, geboren 24 maart 1809, ook wollenaaister. Volgens de kolonistendatabase blijft ze vier jaar en deserteert ze dan op 23 september 1825 van de kolonie. ● Johannes Willing of Witting, waarover ik verder helemaal niets kan vinden. De koloniale carrière van de man des huizes Jan Andries van Driel duurt niet erg lang. Volgens de kolonistendatabase overlijdt hij op 11 december 1822. Dat is bijzonder tragisch, want daardoor maakt hij net de geboorte niet mee van zijn zoon Adrianus van Driel, die wordt geboren op 19 december 1822. De koloniedirectie laat Anna de Voogd weduwe Van Driel en haar zoontje een paar jaar rustig zitten op de hoeve die na de herindeling nummer 117 van Frederiksoord is, zie hier waar die hoeve gelegen heeft. De plekken van de weggelopen of ontslagen wees- of armenkinderen worden ingenomen door anderen. In het stamboek van Frederiksoord tot 1828 met invnr 1346, zie hier, staat hoeve 117 op folio 39. Er staan dan de volgende ingedeelden vermeld: ● Franciscus Alemans, zie hiervoor. ● Petronella Cornelia Bergerie uit Den Haag, geboren 6 november 1805. Zij komt van hoeve 73, zie daar. De laatste kolom van het stamboek meldt: 'P.C. Begerie ontslagen 11 maart 1828'.. ● Trijntje Krom uit Zaandam, geboren 10 augustus 1810. ● Willem la Croix uit Utrecht ● Hendrik Kiela uit Dordrecht, geboren op onbekende datum in 1810. Als Allemans en Begerie weg zijn, besluit de directie om mij onbekende reden in te grijpen. Op 14 juni 1828 wordt het gezinnetje van Anna de Voogd weduwe Van Driel en haar dan vijfjarige zoontje ontbonden. De nog in huis zittende Trijntje Krom, Willem la Croix en Hendrik Kiela worden elders ondergebracht en Anna Voogd en haar zoontje ook, want ze worden voortaan beschouwd als ingedeelden. Ze komen bij een heleboel verschillende kolonistenfamilies in huis. Adrianus gaat op een gegeven moment in militaire dienst en is daar volgens de kolonistendatabase op 25 mei 1843 overleden. Zijn moeder blijft ingedeelde bij diverse kolonisten tot aan haar dood op 19 april 1860. |
9 |
Christiaan Verhoeks (soms Verhoekx) komt
uit Zaltbommel en is met zijn gezin op 24 juni 1821 in
Wilhelminaoord aangekomen, tegelijk met de gezinnen van
Fukke (hoeve 11) en Doodhagen (hoeve 10) en een lading
Zaltbommelse weeskinderen. Blijkbaar is echtgenote Maria van Alem
hoogzwanger gereisd, want ze bevalt 11 juli van een zoon.
Een andere zoon, Gijsbert(us)
zal later de hoeve van zijn ouders overnemen, zie ook
hieronder hoeve 33. |
10 |
Christiaan Doodhagen is bij aankomst
weduwnaar en wordt vergezeld van drie zoons: Leendert Cornelis, Jan
Hendrik en Willem. De familie is onderdeel van
het contingent uit Zaltbommel (zie ook hoeves 9 en 11) en
zal Zaltbommels topscoorder koloniale honkvastheid worden.
Alledrie de zoons kiezen ook voor een bestaan op de
kolonie. De oudste zoon trouwt op zijn 19de met een twintig jaar oudere kolonistenweduwe van Texel, die dan al hoogzwanger van hem is (zie verder bij hoeve 63), de middelste verwerft na zijn diensttijd en huwelijk de koloniale status dankzij de provinciale militaire subcommissie Zuid-Holland en de jongste volgt zijn vader op. Een zoon daarvan wordt ook weer kolonist en ruim honderd jaar nadat grootvader Christiaan in Wilhelminaoord arriveerde wonen er nog Doodhagens op de kolonie. Het tweede huwelijk van zoon Jan Hendrik staat in de genealogie Hoomoedt |
11 |
Johannes Fukke is de meest succesvolle van
de groep Bommelers (zie ook hoeves 9 en 10). Iets over
zijn koloniale carrière staat in een stukje over zoon Willem Lammerse Fukke,
zie hier. |
12 |
Cornelia Cordia (soms Kordia), weduwe van
de op zee omgekomen Kors
Groen, arriveert vanuit Vlaardingen met de zoons
Arie, Huibrecht en Johannes en de dochters Elisabeth en
Korsje. De oudste zoon Arie Groen is een ondeugd. In 1825 vraagt de weduwe voor hem ontslag van de kolonie en de directeur oordeelt positief: 'Deeze jongeling is
gezond, sterk en zeer goed bekwaam om door eigen handen
arbeid zich een bestaan te verschaffen.'
Maar Arie blijft in de buurt In 1826 blijkt hij Grietje Klasen Jongens, wed. Muis te hebben bezwangerd. Het wordt genoemd in De strafkolonie blz 30 en op de pagina die aan de weduwe Muis gewijd is. In 1828 blijkt hij de kolonistendochter Ariana Johanna de Bruijn te hebben bezwangerd. Zij is een dochter van de Middelburgse kolonist Johannes Hermanus de Bruijn over wie deze pagina gaat. Zoon Huibrecht Groen trouwt een meisje Venker, zie deze pagina. Ze wijken eerst uit naar Amsterdam maar worden later toch kolonist. Een dochter van hen blijft daarna ook weer op de kolonie omdat ze met een wijkmeester in Wilhelminaoord trouwt. Dochter Elisabeth Groen trouwt met Matthijs Zandwijk. Hij was 1821 als ingedeelde uit Oudewater gekomen. Ze wonen drie jaartje in de buurt (Noordwolde) en krijgen dan van Oudewater een koloniale hoeve. Daar blijven ze hun hele leven, krijgen elf kinderen en overlijden pas in de jaren tachtig van de eeuw. De weduwe Cordia wordt
heel eventjes genoemd op de Amersfoortse pagina
|
13 |
Jan/Johannes van der Lugt arriveert juli
1821 vanuit Vlaardingen, waar hij volgens
familie-onderzoekers de beroepen 'sjouwer' en
'stadszakkendrager' uitoefende. Zie genealogische gegevens
in stamboom Boden
Het gezin, bestaande uit man, vrouw en twee kinderen, heeft geen problemen met de koloniale tucht, maar zoon Joseph van der Lugt later des te meer. Hij trouwt met Maria Wilhelmina Reling, dochter van een ongehuwde moeder die vanuit Deventer in de kolonie is geplaatst en dat schijnt een brutaaltje te zijn. Zij heeft al een keer straf gehad omdat ze door de Maatschappij beschikbaar gestelde huisraad stiekem had doorverkocht, als in juni 1839 de hoeve van zijn inmiddels overleden vader op naam van Joseph en zijn echtgenote wordt overgeschreven. Een jaar later ligt er een zware beschuldiging tegen hem bij de Raad. Hij zou een wijkmeester hebben beledigd 'door brutaliteit en het
toevoegen van scheldwoorden'.
Als hij moet voorkomen verschijnt hij zelf niet 'wegens ongesteldheid', maar neemt zijn echtgenote de honneurs waar. In eerste instantie wijt zij het aan 'eene ogenblikkelijke drift' van Joseph, maar in tweede instantie wil zij 'haren man op eene zeer
brutale wijze verschoonen, en ontziet zich zelfs niet,
om zulks met schelden en razen tegen den wijkmeester en
de geheele directie te doen'.
En dan is de Raad kwaad. 'In aanmerking
nemende, haar gedrag voor den Raad, en de verregaande
slordigheid van het huisgezin, hetwelk zeer weinig
geschiktheid voor de gewone koloniën oplevert'
besluit zij het echtpaar naar de strafkolonie te
verbannen.Pas in 1846, na zes jaar opsluiting, keren ze weer terug in de gewone kolonie. Een jaar later worden zij alweer beschuldigd dat zij goederen verpand zouden hebben en weer twee jaar later gaat het helemaal mis. Er is een brief binnengekomen van 'den boekhandelaar H. Spanjaard uit Steenwijk' dat hem een bijbel te koop is aangeboden. Dat moet Josephs echtgenote geweest zijn, want van hem wordt nu gezegd dat hij 'zeer gebrekkig is, bijna niet loopen kan'. Slim was het ook niet, want op het schutblad van de bijbel staat dat die door de Maatschappij van Weldadigheid ter beschikking is gesteld aan J. van der Lugt. Nu hebben ze het helemaal verbruid. De directie laat weten 'van dit huisgezin uit
hoofde verschillende omstandigheden en gedragingingen
noch voor de kolonie in het bijzonder noch voor de
Maatschappij in het algemeen, zoowel voor het
tegenwoordige als voor de toekomst iets goeds te
wachten'.
En de Raad stuurt ze, incluis een inmiddels geboren
dochter en zoon, naar de strafkolonie en ze keren niet
meer terug in de vrije kolonie.Jan van der Lugt krijgt 1821 de ingedeelde Arie Roesteen, zie dit verhaaltje |
14 |
Hendrik Jans Duiker uit Workum komt aan op
27 juni 1821 en heeft met zijn gezin een eigen pagina. |
15 |
Over Jacobus Bouwman en
zijn gezin uit Oudewater is een aparte pagina.. |
16 |
Cornelis Reedijk zou afkomstig zijn van
Herkingen. Volgens mij is daar maar eentje van en dat ligt
op Goeree-Overflakkee. Hoe hij in Drenthe
terechtgekomen is, is onbekend, maar op een gegeven moment
is hij er en schrijft Johannes van den Bosch mei 1821 aan
de pc: 'Reedijk van Herkingen is
een nuttig sujet. Hem als huisverzorger plaatsende, zou
ik daarvan met der tijd een onder-opziener maken.'
Uit de vestigingsstaat wordt duidelijk dat Cornelis Reedijk wordt vergezeld van een vrouw wier naam Catharina Perridon lijkt te zijn, en twee kinderen met andere achternamen, dus wellicht voorkinderen van de vrouw. Het meisje heet Jannetje His, de jongen Adrianus van der Linden. Reedijk wordt huisverzorger, want daar is een schreeuwend gebrek aan. De directie is zeer te spreken over 'order en zindelijkheid welke in dat huis heerscht' Dat omwille van die properheid een ingedeeld meisje uit Oudewater, Janna Hendriks, des zondags het huis moet schoonmaken, vindt de directie niet zo'n punt. Maar Oudewater protesteert dat de zondag is bedoeld voor de kerkgang en daarom wordt Janna ijlings overgeplaatst naar het huishouden van kolonist Van Ooijen (zie hoeve 44). Daarna functioneert het gezin vooral als huisverzorger voor Enkhuizen. Ze hebben volgens de vestigingsstaat in juli 1821 aan Enkhuizense weeskinderen in huis: - Jan Hubbeling (gaat 1823 met ontslag); - Willem Jans Kriek (gaat 1826 met ontslag en wordt boerenknecht in de omgeving van Enkhuizen); - Jan Klaaszn Kompaan (gaat 1827 met ontslag); - Hartman Wils (gaat 1825 met ontslag); - Herke Kruk (gaat in 1828 eerst naar het wezengesticht in Veenhuizen en pas een paar jaarlater met ontslag) - Albertus Pieter Wolvendijk. Met die laatste is wat. Eigenlijk twee dingen: - Om te beginnen lag er al uit de periode rond het vertrek een brief bij Enkhuizen van ene Trijntje Piters waaruit blijkt dat Albertus geen wees is, want ze heeft het over 'de door haar verlatene zoon Albertus Wolvendijk'. 'ik heb tot mij groot
leedweesen gee hoort als dat mijn kint na vrederikisort
moet het welk mijn tot grooten droefheyt strekt.'
Het kind is nog maar 13 jaar, heeft zijn vader nooit
gekend en ze is bang dat Frederiksoord 'een oort is daar
ik geen taal of tijding van kan bekoomen.' Ze schrijft
'twee jaar aan den koors geloopen' te hebben, waarvan ze
17 maanden in het gasthuis heeft gelegen. Ze verzoekt dan
Heeren Voogden'ins heeren nam mijn kint
maar na mijn toe te stueren als moet ik dan het brood
voor beedlen nog liefer als naar vreederiksoort.'
Dat leggen de voogden natuurlijk naast zich neer, want dat
'beedlen' willen ze juist uitroeien.- En daarnaast meldt het Armen en Weeshuis Enkhuizen 'Door onze huisverzorger
Cornelis Reedijk bij herhaalde missive geinformeert
zijnde van de aanhoudende indispositie van Pieter
Wolvendijk nemen wij de vrijheid UWelEdGestr. ons
besluit ter kennisse te brengen, en te gelijk aan
UWelEdGestr. oordeel overlatende, of het niet voegzamer
voor de patient zoude zijn met groot verlof hem te
permiteeren na herwaarts ter zijner genezing
overtekomen.'
De directeur vindt dat geen slecht idee:'Alzoo de hierbovengemelde
Pieter Wolvendijk sedert eene geruime tijd aan een
ongemak aan het been (waarvoor ik geen naam weet)
laboreerd en de middelen tot genezing van hetzelve tot
heden vrugteloos zijnde, waardoor dit kind ten
wezenlijke last van het huisgezin verstrekt, is het den
ondergeteekende voorgekomen, dat het voorstel van HH
regenten wel kan worden aangenomen.'
Albertus of Pieter Wolvendijk keert dan terug.Helaas voor de Maatschappij neemt de familie Reedijk in 1825 om mij onbekende redenen ontslag. Over de Oudewaterse klachten gaat ook dit verhaaltje. |
17 |
Pieter Jan Pennings komt uit Middelburg.
Het gezin arriveert 5 juli 1821, als onderdeel van het
contract met Regenten van het Burgerweeshuis te
Middelburg. Niet te verwarren met kolonist Hendrik Penning uit Schiedam (zie in en onder dit verhaal). Die komt een jaartje later. (volgt meer) |
18 |
Christoffel de Plot begint exact hetzelfde
als Pennings van hoeve 19, dus aankomst 5 juli 1821, als
onderdeel van het contract met Regenten van het
Burgerweeshuis te Middelburg. (volgt meer) |
19 |
Samuel Stoeder, komt tegelijk met Latour
(hoeve 20) en Ganzinga (hoeve 27) aan, dankzij het
contract van de 'Regenten van het Armen Gast en Weeshuis
te Vlissingen'.
Omdat Samuel en en eega slechts met één zoon komen, hebben
de Vlissingse regenten daar nog maar eens vier
weeskinderen bij gestopt. Wordt alleen terloops hier genoemd. |
20 |
Lorentz of Lourens Latour behoort tot het
Vlissingse
contingent (zie ook hoeves 20 rn 38). Ze zullen zich
later als kolonist laten opvolgen door hun zoon Franciscus
en die mag in 1864 de koloniale hoeve verruilen voor een
grote boerderij van de Maatschappij. Wordt alleen terloops
hier genoemd. Dochter Maria Cornelia Latour trouwt veel later met een lid van de familie Beun. |
21 |
Aan Anthonij van Puffelen
en gezin uit Oudewater is een aparte pagina
gewijd. |
22 |
Johannes Oudenhoven en echtgenote behoren
tot de grote groep Dordrechters die 10 juni 1821 als
eerste bewoners van Wilhelminaoord arriveren. (volgt meer) |
23 |
Teunis Verboom komt juni 1821 uit
Dordrecht met echtgenote en drie kinderen. Hij zal al snel
tot hoevenaar worden gepromoveerd. Alles over de familie
Verboom staat op hun eigen
pagina. |
24 |
Johannes Bax met echtgenote en twee
kinderen behoort tot de grote groep Dordrechters die 10
juni 1821 als eerste bewoners van Wilhelminaoord
arriveren. (volgt meer) |
25 |
De weduwe van Cornelis van den Bosch
heet van zich zelf Elisabeth
Smallenberg, aankomst 10 juni 1820 uit Dordrecht,
zie verder de pagina
Snijder. |
26 |
Johannes Gunther was in 1819 eerst
aangesteld als spinbaas over de proefkolonie (nadat David
Wijsman na enkele maanden als spinbaas was weggestuurd,
zie het
file Wijsman en boek blz 95, 98, 130, 132-133). De
subcommissie Leeuwarden draagt Gunther voor 'tot spinbaas en opzichter
der weverijen, als bij uitnemendheid in die vakken
ervaren'.
Maar al snel constateert Benjamin dat hij '‘geen zeer
grote kennis van zijn vak’ heeft. (boek blz 197). Ook
Johannes van den Bosch is van mening 'dat hij de man niet
was die met een goed gevolg aan t hoofd eener fabrijk kon
geplaatst worden'. Belangrijker dan eventuele
vakbekwaamheid is dat Johannes Gunther niet opgewassen is
tegen de kolonisten. Een spinbaas moet de kwaliteit van
hun werk beoordelen en aan de hand van die kwaliteit
bepalen hoeveel loon ze krijgen. Daarvoor moet je stevig
in je schoenen staan en bereid zijn harde ruzies aan te
gaan. Dat Gunther zich door kolonisten heeft laten inpakken, blijkt begin 1820 en dan kan hij vertrekken (boek blz 228). Maar twee jaar later keert Johannes Gunther terug op de kolonie om als huisverzorger te passen op Leeuwardense wezen. En... dat doet hij uitstekend. |
28 |
Frans Ganzinga is al huisverzorger uit Vlissingen gekomen. De subcommissie aldaar had hem 'gekoppeld' aan een ongehuwde moeder uit die plaats. Het boterde absoluut niet tussen die twee en hij getuigt tegen haar als zij een van de ingedeelde wezen heeft verleid, zie deze pagina. |
29 |
Gerrit Jans Slord komt met echtgenote Hiltje Veldhuis vanuit
Enkhuizen in de kolonie op 31 oktober 1821. Ze zijn de
door Enkhuizen heel snel gevonden opvolgers van de
kolonist Jacob de Beer,
die in juli was aangekomen maar 1 oktober alweer weggegaan
omdat zijn vrouw op de kolonie niet kon wennen. Voor beide echtelieden is dit het tweede huwelijk. Ze hebben dan ook bij zich twee voorkinderen van Gerrit Jans, te weten Jan Gerritz Slord van tien jaar, en een meisje van 9 jaar dat in de kolonie-administratie Grietje Slord heet maar wier naam anders op de aankomststaat staat, volstrekt onleesbaar maar het begint met een 'H'. Plus drie voorkinderen van de vrouw, te weten Teunis Klopper van zestien jaar, Klaas Klopper van dertien en Marijtje Klopper van negen jaar. Een leuke mix van stiefbroers en stiefzussen dus. Op de kolonie zullen Gerrit Jans en Hiltje nog twee kinderen krijgen, Maria Slord en Vrouwtje Slord, maar in 1828 verlaat het hele gezelschap het koloniale systeem en voorzover mij bekend laten ze geen nakomelingen op de kolonie achter. |
30 |
De weduwe van Johan Godfried
Klein heet van zichzelf Maria van Salm en ze komt
voor op de pagina Gewilde weduwen. |
31 |
Anthonie Elstrodt, herkomst Enkhuizen,
aankomst 6 juli 1821. Zoon Frederik Willem Elstrodt is de enige die
op de kolonie blijft, hij trouwt een dochter van proefkolonist
Brandsma en wordt (1840) kolonist. Volgens rode
boeken Kloosterhuis is de kwalificatie "Een uitmuntend
tuinman, kan opzicht houden over anderen en heeft op
verscheiden buitenplaatsen als baas gediend en gewerkt:
verstaat het broeien en snoeien" de reden voor zijn
bevordering tot vrijboer in 1854. |
32 |
Zwiers. Dit lijkt op een bewuste poging
om de verwarring zoveel mogelijk te vergroten. Jan Zwiers
met een 's' erachter woont te Willemsoord hoeve 1,
hier moet worden bedoeld Albert
Zwier ZONDER s, afkomstig uit Enkhuizen en
aangekomen juli 1821. Zie over hem elders op de site de pagina Zwier. Zoon Hendrik Zwier trouwt een dochter van Goossens (zie verderop deze bladzij hoeve 66) en zoon Jacob Zwier met een dochter Jacobs (zie hoeve 49). Alles over hen staat verder op de genoemde pagina Zwier. |
33 |
Vogelenzang, net als hierboven
Zwier/Zwiers een beetje verwarrend, er zijn meerdere
Vogelenzangs op de kolonie. Die andere is de wijkmeester Leendert Vogel(en)zang,
een militair die tevoren in Brugge diende, en die na een
tijdje (24 februari 1822 - 24 april 1823) wijkmeester te
Willemsoord te zijn geweest, wordt bevorderd tot
onderdirecteur van het wezengesticht Veenhuizen I, zie Willemsoord
hoeve 97bis. Waar we hier mee te maken hebben is echter Barend Vogel(en)zang, die op 18 november 1821 vanuit Rotterdam aankomst in gezelschap van echtgenote Marijtje Evers en vier of vijf (zie verder) kinderen. Ook weer een van die gezinnen die ruim gebruik maken van de huwelijksmarkt op de kolonie. Oudste zoon Hendrik Vogelzang huwt in 1836 Maria Puper, dochter van de kolonist uit Bourtange, zie bij hoeve 54 van Frederiksoord-2. Na twee jartjes in Noordwolde (vermoedelijk de desperado-kolonie) krijgen ze een koloniale hoeve. Daar blijven ze de rest van hun leven. Hun kinderen parenteren weer aan de kolonistengeslachten Postema, Beun, Van Rooij, Veldmeijer en Nienkemper (en ik ben er waarschijnlijk nog een paar vergeten.. Eennaoudste zoon Gerhardus Vogelzang huwt in 1840 Maria Biemans, een dochter van de Gorcumse proefkolonist Leonardus Biemans, zie diens file. Ook zij krijgen een koloniale hoeve (dat komt voor in dit verhaal bij erfgoed Zuid-Holland) en blijven altijd op de kolonie. Dan is het niet helemaal duidelijk of er bij aankomst een ongeveer 6-jarige Christiaan Vogelzang bij het gezin was. Op de aankomststaat wordt hij niet genoemd, in het stamboek komt hij wel voor, ik weet het niet. Wel zeker is Christoffel Vogelzang, bij aankomst vijf jaar oud. De hoeves zijn op als hij groot is en hij verlaat de kolonie. Voor dochters zijn er meer mogelijkheden. Geertrui Vogelzang trouwt 1843 Gijsbertus Verhoeks, zoon van een kolonist uit Zaltbommel, zie hierboven hoeve 9. Ook zij worden kolonist en gaan nooit meer weg. En de op de kolonie geboren Johanna Vogelzang trouwt met Francis Burks, zoon van de proefkolonist uit Goes, zie het file van Jan Burks. En ook zij... het wordt eentoning, maar al met al zijn er zo rond 1845 VIER hoeves bewoond door Vogelzangs. De daarop volgende generaties zet zich dit voort. |
34 |
Kan er hierboven verwarring
heersen over Zwier(s) en Vogelenzang, met De Vries is het
helemaal een ellende, het stikt ervan op de kolonie. Ik
zal nog eens een apart paginaatje maken 'De ene De Vries
is de andere De Vries niet'. Dankzij de voorletters valt
te zien dat het hier gaat om Jelle.Wessels de Vries die juli 1821
aankomt vanuit Leeuwarden. Ze hebben twee kinderen bij zich en daar komt op de kolonie nog een heel ritsje bij. Zoon Auke de Vries wordt later ook kolonist en dochter Willemina de Vries wordt kolonistenvrouw. Ook zijn er door 'de Voogden van het Stads weeshuis en die der Stadsarmenkamer te Leeuwarden' twee kinderen - Maria en Huibert Heybrink - bij hen gestopt, wat niet helemaal conform het contract tussen de voogden en de Maatschappij is. |
35 |
Jacobus Verra is een van de 38 Leidenaars
die op 9 of 19 juli 1821 in de kolonie aankomen en die
allemaal in Wilhelminaoord gevestigd worden. Met zeven
meegereisde kinderen heeft hij van deze groep het grootste
gezin. Voorzover mij bekend krijgt Jacobus zelf niets met
de koloniale tuchtcolleges te maken, zijn nakomelingen
wel. Zo maakt zoon Pieter Verra in 1843 deel uit van een groepje jongeren ´welke allen bij den
kolonist Schnoor eenige vruchten uit den tuin zouden
hebben ontvreemd en vernield.´
Uit het proces/verbaal blijkt dat het gaat om wortelen en
het kost hem´acht dagen in de
Strafkamer op dit misdrijf is gesteld, benevens dubbele
vergoeding van het ontvreemde´.
Zie voor de samenstelling van het Leidse konvooi waar hij deel van uitmaakte hoeve 38. |
36 |
Johannes Beun sr, zie voor meer over deze
stamouders van een grote koloniedynastie deze pagina. Zie voor de samenstelling van het Leidse konvooi waar zij deel van uitmaken bij hoeve 38. |
37 |
Cornelis van Nieuwenhoven, aankomst 9 of
19 juli 1821 en is een voorvader van de voormalig Tweede
Kamervoorzitster Jeltje van Nieuwenhoven. Zie voor de samenstelling van het Leidse konvooi waar hij deel van uitmaakte hoeve 38. Het gezin wordt kort genoemd op de pagina Leiden. Oudste dochter Jacoba krijgt verkering met de Monnickendamse wees Teunis van Waveren, zie deze pagina. De zoons Cornelis, Martinus en Lambertus kiezen niet voor het koloniale bestaan, maar dochter Jannetje trouwt met kolonistenzoon Gerrit Beun die de hoeve van zijn schoonouders overneemt, wat langskomt bij de koloniedynastie Beun. Uitgebreide genealogische informatie over de van Nieuwenhovens is te vinden op vannieuwenhoven.org |
38 |
Jacobus du Mortier komt uit Leiden,
aankomst 9 of 19 juli 1821 met het Leidse konvooi, dat
verder bestaat uit de gezinnen van Jacobus Bodrij (volgens
de aankomststaat zou hij gaan naar hoeve 34, maar hij
staat hieronder bij 39), Jacobus Verra (hoeve 35),
Johannes Beun (hoeve 36) en Cornelis van Nieuwenhoven
(hoeve 37). Du Mortier is na Bodrie - zei onder - degene die het kostst blijft, hij vertrekt in 1829. |
39 |
Jacobus Bodrie of Bodrie. Zie deze pagina over zijn
vertrek na een paar jaar. |
40 |
Albert Jacob Mooij (volgt nog, maar hier is alvast een link naar een nakomeling uit de desperadokolonie |
41 |
Pieter Stuiver komt uit Den Haag en aan
hem en zijn gezin is een
pagina gewijd. |
42 |
Bedoeld wordt Johann Godfried Leonhardt,
aan zijn naam te zien een van de vele in Duitsland geboren
kolonisten, komt 15 juli 1821 vanuit Den Haag in
Wilhelminaoord aan. Zijn zoon 'ontloopt' hem in verhaaltje nr 4 op deze pagina. Er zijn meer tuchtzaken, onder andere met zoons die in 1841 door een hond achterna worden gezeten als ze appels gestolen hebben plus een akkefietje in 1847 dat het gezin een verblijf in de strafkolonie oplevert, maar dat moet allemaal nog uitgezocht worden. Dochter Maria Leonhardt huwt een buurjongen van hoeve 43 en wordt kolonistenvrouw. En vader Johann Godfried hertrouwt op zijn oude dag (hij is 58) met de hieronder bij hoeve 43 genoemde Frederika Wilhelmina van der Vegt (dan 42) en ze krijgen nog één kind. |
43 |
Pieter Elsing, al kom ik ook wel tegen
Elzing met een 'z'. Hij komt uit Den Haag en arriveert 15
juli 1821. Met echtgenote Johanna Wagner, zes kinderen en
voordochter Frederika
Wilhelmina die volgens de aankomststaat Van der
Virt heet maar in de database staat als Van der Vegt. Zoon Gerardus Johannes Elzing trouwt met een meisje Beun (zie voor die familie hier) en wordt later kolonist. Dochter Helena Elzing huwt de Herenveener Klaas Teeuwes Albertsma en dan mogen ze van Heerenveen een koloniale hoeve betrekken. Zoon Johannes Willem Elzing tenslotte zal zich ook de koloniale status verwerven, hij huwt een Leonhard, zie hier vlak boven, hoeve 42. En zie op dezelfde plek voor de echtgenoot van voordochter Frederika Wilhelmina. |
44 |
Cornelis van Ooijen of Oyen is de opvolger
van het eerste deserteursgezin Van Rhee (zie file
Van Rhee). Wijk van Duurstede had er erg lang
over gedaan om een opvolger te vinden en Van Oijen
arriveert pas juli 1821, vijftien maanden nadat Van Rhee
de benen genomen had. Er is een apart file over Van Ooijen en gezin. |
45 |
Hart Lippes Poelstra arriveert vanuit
Leeuwarden, 13 juli 1821, tegelijk met Jelle Wessels de
Vries (hoeve 34) en Willem Hubert (hoeve 52). Hij is in
gezelschap van echtgenote en vier kinderen en daar komt er
in 1825 eentje bij. Die laatste is Jacob Poelstra en die huwt een dochter van kolonist Cornelis de Vries uit Purmerend en mag dan van Purmerend hun hoeve in Willemsoord hebben. Ook zoon Lippe Poelstra wordt later kolonist. |
46 |
Antonie Keizer net zo vaak geschreven als
Keijzer of Keyzer, komt juli 1821 aan. Het gezin is
onderdeel van een contract tussen de Maatschappij en de
'Diakonen der Hervormde Gemeente te Zalt-Boemel'. Die
hebben een 'half' contract gesloten, voor 'drie
armenkinderen met één behoeftig huisgezin'. In totaal arriveren er in juni/juli 1821 43 personen uit de Bommelerwaard in de kolonie. Naast enkele losse wezen zitten daar vijf gezinnen bij (Verhoeks zie hoeve 9, Doodhagen zie hoeve 10, Scholten zie hoeve 51, Fukke hoeve 11 en dus Keizer). Allevijf de gezinshoofden zullen ze de kolonie nooit meer verlaten. Keizer wordt - evenals Fukke - bevorderd tot vrijboer bij de Ommerschans. |
47 |
Dirk van Hoogmoed, aankomst 9 juli 1821.
Volgt meer, nu alleen een link naar de genealogische
informatie van Cees van Hoogmoed Het geslacht wordt even genoemd op deze pagina Het geslacht raakt ook geparenteerd aan proefkolonist Kranendonk, maar dat is op diens pagina nog niet opgenomen. |
48 |
Abraham Vegters komt uit Haarlem. Aankomst
juli 1821. Hij en echtgenote Petronella van Maas hebben vijf kinderen
bij zich en op Wilhelminaoord komen daar nog drie bij. Zie
over het gezin deze
pagina. |
49 |
Jacobs, vermoedelijk bedoelen ze Akke Beezem weduwe van
J.K.Jacobs. Als zij vanuit de Beemster op 8
november 1821 aankomst, zijn twee van haar kinderen al een
jaar op de kolonie. Die zijn door de 'Algemeene
Armendirectie van de Gemeente van de Beemster' meegestuurd
met Niesje Blokkers weduwe Molenbroek toen die 1820 naar
Willemsoord kwam (zie op deze pagina hoeve 100). Maar als Akke Beezem aankomt verhuizen die twee, Cornelis Jacobs en Grietje Jacobs, van Willemsoord naar Wilhelminaoord en komen ze bij hun moeder wonen. De weduwe heeft ook bij zich Elsje Jacobs en Hendrik Jacobs en volgens de 'schout der gemeente De Beemster' zijn zij allemaal 'gezonde en sterke lieden' en 'voor de kolonie in alle deelen geschikt'. Ze heeft ook twee wezen uit de Beemster in huis, de bij aankomst al 23-jarige Hendrik Lodewijk en de 19-jarige Jacobus Pronk. Of het is niet gezellig in het huishouden of het bevalt de jongens slecht op de kolonie, maar Hendrik neemt na veertien maanden de benen en Jacob een half jaartje later. Van de kinderen Jacobs moet de oudste, Elsje, op haar 26ste naar de strafkolonie wegens ongehuwde zwangerschap. Het kindje overlijdt een half jaar na de geboorte en dan deserteert Elsje van de kolonie om er nooit meer terug te komen. De eennaoudste, Hendrik gaat weg, maar Cornelis kiest voor het koloniale bestaan. Hij trouwt een wichtje uit het nabijgelegen Nijensleek (Roelofje Room, de zus van Grietje - en wie dat is leg ik later nog eens uit) en krijgt 1842 een koloniale hoeve en daar zal hij tot zijn dood blijven. En de jongste Grietje gaat ook nooit meer weg. Ze trouwt met Jacob Zwier, zoon van een kolonist uit Enkhuizen, zie hoeve 32. Hun verdere geschiedenis staat op de pagina Zwier. |
50 |
Willem Gerritsen Moen komt uit Nieuwendam,
wat valt onder het arrondissement Monnickendam. Die
laatste had Moen naar de kolonie gestuurd, nadat de
subcommissie Nieuwendam had geinformeerd: 'Wanneer zullen de
gemeentes van Nieuwendam en Zunderdorp in de ontlasting
van een door haar voorgedragen arm huisgezin, bij de PC
in aanmerking komen?'
Na een paar jaar neemt Moen de benen en hoewel hij in de
nabijheid van Nieuwendam gesignaleerd wordt, lukt het de
plaatselijke notabelen maar niet hem te pakken te krijgen.
Uiteindelijk meldt hij zich zelf omdat hij 'berouw had van
zijne handelwijze en in de colonien wenschte terug te
keren'.Daar in juli 1825 weer aangekomen, moet hij voor de 'raad van politie en tucht voor de gewone koloniën' verschijnen. Hij wordt met zijn gezin tot de strafkolonie veroordeeld, waar Willem Gerritsen Moen in 1827 overlijdt. Vrouw en kinderen keren een jaar later terug in de vrije kolonie, maar na acht jaar verlaten ze die. Ze komen ook voor op deze pagina. |
51 |
Bernardus Scholten komt juni 1821 op basis
van een contract tussen de Maatschappij en de 'Regenten
der gecombineerde Weeshuizen binnen Zalt-Boemel' De meeste Zaltbommelse gezinnen doen het goed. Het maandblad De Star schrijft: 'Onder de voor de koloniën
best geschikte huisgezinnen, gedurende dezen zomer
aldaar aangekomen, munten bijzonder uit die van
Zalt-Bommel'
De 44-jarige Bernardus Scholten heeft zelfs promotie gemaakt: 'Een derzelven, met name
scholten, is als sektie-meester of onder-opziener
aangesteld.'
Sommige van zijn plaatsgenoten missen een vaardigheid die
voor zo'n promotie nodig is.'Ditzelfde zou met nog
anderen van daar plaats hebben, indien zij slechts een
weinig konden schrijven.'
|
52 |
Willem Hubert en Geertje Dirks zijn
vrijdag 13 juli 1821 aangekomen als onderdeel van een
groep van twintig Leeuwarders. Ze moeten als
huisverzorgers op zes Leeuwardense wezen passen, maar doen
dat niet goed. Juni 1822 schrijft de directie over Hubert: 'Deeze schijnt de kinderen
te mishandelen, hij, maar bijzonder zijne vrouw, hun
door vloeken als andersints een slegt voorbeeld
gevende.'
Verder wordt het echtpaar verweten'de goederen der kinderen
te verwaarlozen en hun te dwingen naaij en stopgaren
enz. van hun zakgeld te kopen'.
De landelijke leiding dringt er bij Leeeuwarden op aan om
Hubert door een ander te vervangen en zelf heeft men nog
wel wat sollicitatiebrieven liggen. Bijvoorbeeld deze:'Aan de Agtbare en
Hoogmoogende Heeren der Hoogetienerzie van Weldadigheid
in den Haag, Hoogmoogende Heeren, De Burgemeesteren der
stad Leeuwarden zenden meij tot Uw Ed. om een postjen in
de colonies te Frederiksoord te verzoeken der halven ik
meij in perzoon beij UE te begeeven om het geen ik van
den landbouw weet te beantwoorden.'
De schrijver heet Johan
Hendrik of Johann
Heinrich Horst, 56 jaar eerder te Lindheim in het
Duits Hessen geboren maar sinds 1797 geregistreerd in de
Burgerboeken van Leeuwarden. Momenteel staat het water tot
zijn lippen:'De vrouw met de twee
kinderen zijn de Leeuwarden gebooren, en verkeeren dans
de Groningen in een zeer aarmmoedigen tuistoestand. Geen
van ons vier heeft weerk.'
Blijkbaar is het geen bezwaar dat er ook eigen kinderen
zijn en hij wordt de opvolger van Hubert. In een twintig
jaar durende carrière als huisverzorger zullen Horst en
zijn vrouw maar liefst 27 weeskinderen voor kortere of
langere tijd onder hun hoede nemen. Tot ieders
tevredenheid. |
53 | Tijmen van de Werf komt uit Zaandam en nog
specifieker uit Zaandijk. Aankomst 19 juli 1821, zie voor
meer over het gezin hun eigen pagina. |
54 |
Thomas Baas arriveert op 22 juli 1821 in
de kolonie. De plaatsing van het gezin gaat op basis van
het contract onder de letter 'C' met nummer 12, tussen de
Maatschappij en de subcommissie van weldadigheid Goes.
Thomas is dan bijna 50 jaar. Als vrijboer wordt hij
genoemd bij het reglement van 1830. Echtgenote Barbara Goud is een jaartje of tien jonger en heeft een zoon uit een eerder huwelijk die ook meekomt naar de kolonie: Pieter Haverboek. Daarnaast hebben ze drie eigen kinderen en op de kolonie komen daar nog drie bij. Zoon Jacobus Baas verwerft zich een hoeve door de weduwe Van Puffelen te trouwen (zie hierboven hoeve nummer 21), waarna een van de hoeves van Oudewater op zijn naam overgeschreven wordt. Zie ook de bladzijde Gewilde Weduwen. Dochter Clasina Baas huwt een nakomeling van kolonist Lodewijk (zie op de pagina Willemsoord hoeve 36), blijft haar hele leven op de kolonie en zal uiteindelijk een stukje in de twintigste eeuw overlijden in Rustoord, de bejaardenvoorziening van de koloniën. Moeder Barba hertrouwt na de dood van Thomas met de Amsterdamse kolonistenweduwnaar Willem Machgielsen. Als die overleden is, drijft ze de hoeve een tijdje met de kinderen uit beide huwelijken maar komt ze daarna tot haar dood - op bijna tachtigjarige leeftijd - bij dochter Clasina in huis. |
55 |
Julia Maria Rubaij is de weduwe van Jan
Hendrik Wakker, die volgens een oom van hem 'door de
driften der jeugd verleid' in het huwelijk moest treden
met Julia, die al voor haar 17e het eerste kind van hem
baarde. Zij heeft drie dochtertjes bij zich Anna Frederika Wakker, Elisabeth Josefina Wakker en Julia Maria Wakker en ze is op de kolonie gekomen door bemiddeling van die voornoemde oom van Jan Hendrik. Het gaat niet goed, ze verdwijnt al snel naar de strafkolonie. Haar verhaal staat op de site van de dorpsgemeenschap Frederiksoord-Wilhelminaoord: Door de driften der jeugd verleid. |
56 |
Willem Klingen en echtgenote Petronella Wentelaar,
plus drie kinderen arriveren wat later dan de andere
Rotterdammers, namelijk op 1 augustus 1821. Vermoedelijk
zijn zij, en de gelijk met hen aankomende Mommers (hoeve
58), de opvolgers van de echtparen uit Rotterdam die al
binnen een week na aankomst weer vertrokken waren (dat
verhaal komt nog op deze pagina) |
57 |
Izaak Salomon Hazelip is gezonden door het
joodse Nut en Beschaving als opvolger van ene Winninck die
al heel kort na aankomst de biezen had gepakt. Nut en
Beschaving had gedacht dat een zoon van Hazelip kon worden
opgeleid tot godsdienstleraar voor de joodse kolonisten,
maar dat gaat dus niet door. Zie voor meer over de familie
deze pagina. |
58 |
Pieter Mommers komt - tegelijk met Willem
Klingen van hoeve 56 - wat later op de kolonie dan de
andere Rotterdammers, namenlijk 1 augustus 1821, en is
vermoedelijk opvolger van een van de al snel vertrokken
Rotterdamse gezinnen (dat verhaal komt nog op deze
pagina). Hij is vergezeld van echtgenote Johanna Huisman en
zoon Jan. Naar verluidt is een dochtertje niet uit
Rotterdam meegekomen. Vader Pieter wordt na een tijdje vermeld als 'opzichter'. |
59 |
Theodorus Martinus van den Bijlaard. Ik
heb heel erg moeten zoeken en uiteindelijk alleen zijn
aankomststaat gevonden. Dat wil zeggen dat ik alleen weet
wanneer hij aankomt en niet weet wanneer hij weer
vertrekt. Dat laatste moet vrij snel gebeurd zijn, want
vanaf het moment dat er stamboeken zijn komt hij er niet
in voor (volgens mij). De aankomst is in ieder geval op 8 augustus 1821. Dat wil zeggen dat de vorige bewoner van deze hoeve nog maar net zijn hielen gelicht heeft, want de spliksplinternieuwe hoeve heeft al een wisseling gehad. Op 1 augustus 1821 was gearriveerd vanuit Amsterdam Frans Bouquet, met echtgenote Catharina Voogt, en de kinderen Maria, Nicolaas, Jacoba, Hendrikus en Jan Anthony. Ze zijn heel snel alweer verdwenen en dat wordt hier verhaald Goed, terug naar de familie Van den Bijlaard. Die komt uit Den Haag en bestaat verder uit echtgenote Anna Hermina Herman en de kinderen Johannes Hendrikus Fransiskus, Maria Johanna en Johannes Gerardus. Ze hebben een ingedeelde bij zich waarvan ik slechts de naam weet, Jacomina Johanna Steenhuizen, maar die ik verder ook nergens terugvind. |
60 |
Willem Brauckman uit Nieuwerbrug bij
Bodegraven met echtgenote en eerst vier maar daarna drie
kinderen. Een geval apart, zie De bedelaarskolonie
en zijn eigen pagina. |
61 |
Abraham Oostmeier, herkomst Amsterdam,
aankomst 18 oktober 1821, tegelijk met Westhoff (hoeve 62)
en Van Laar (hoeve 64). Getrouwd met Anna Catharina Halfers,.maar op de aankomststaat staat bij haar 'niet meegekomen uit hoofde van 16 october bevallen van een zoon'. Die boreling zal door het leven gaan als Hannes. Zijn broertje van twee jaar, Jacob Johannes, is volgens de aankomststaat ook 'te Amsterdam agtergebleven'. Wel meegekomen met Abraham zijn de dochters Catharina Cornelia en Anna Catharina. Moeder Anna Catharina en de twee kleintjes voegen zich later op onbekende datum bij het gezin en op de kolonie worden nog geboren Kornelia en Abraham. Die al even genoemde Hannes Oostmeier zal trouwen met Anna Lawende, een dochter van de Rotterdamse kolonist Cornelis Lawende, en zijn vader opvolgen als kolonist. Hij zal pas in 1914, dus dik in de negentig, overlijden in Rustoord. Dochter Anna Catharina Oostmeijer trouwt met een zoon van proefkolonist Hubrecht de Ruiter en het lijkt er even op dat ze kolonisten zullen worden, maar blijkbaar gaat dat niet door, zie deze pagina. |
62 |
Franciskus Johannis Baptist Westhoff.
Weduwnaar met vijf kinderen, herkomst Amsterdam, aankomst
18 oktober 1821, tegelijk met Oostmeier (hoeve 61) en Van
Laar (hoeve 64). Zoon Petrus Gerardus Westhoff trouwt met
de buurvrouw op hoeve 63. Zie verder over de familie op deze pagina. |
63 |
De weduwe van Louwie Pierre
(die militair geweest zou zijn) heet van zichzelf Neeltje de Wijn. Zij
komt op 12 september 1821 aan uit Texel en ze is dan
ongeveer 32 jaar. Ze heeft twee kinderen, Trijntje Pierre van
acht en Hendrik Pierre
van twee. Zie ook de pagina Texel. Daarnaast heeft ze bij zich de ingedeelde Hendrika of Riekje Troost, waar vermoedelijk iets mee aan de hand is, want ze is al 38 jaar en dat is een beetje oud om als 'armenkind' onder de 'Algemene Armenvoogden Texel' te vallen. Ze overlijdt ook al eind 1822. Voor genealogische
informatie over Riekje Troost zie de stamboom van Erica
Vlaar
Voor die tijd is Neeltje al hertrouwd. Met Petrus Gerardus Westhoff, inderdaad, van de hierboven staande hoeve 62. Ze trouwen 26 oktober 1822, net op tijd, want ze krijgen 2 november een dochtertje dat ze dopen Johanna Westhoff en ze mogen van Texel als kolonisten op deze Texelse hoeve wonen. Petrus is negen jaartjes jonger dan Neeltje, maar hij overlijdt al snel. Daarna staat Neeltje op de kolonie bekend als 'de weduwe Westhoff' en als zodanig wordt ze in 1826 'aangeklaagd van uit 75
roeden lands, bepoot met aardappelen de beste stammen
uitgerooid en in de huishouding opgegeten te hebben, in
plaats van zich te bepalen bij die, welke haar door den
wijkmeester waren aangewezen.'
Ze mag haar zegje doen: 'De wed. Westhoff had uit
75 roeden lands de beste aardappelen uitgerooid, doch
met geen ander oogmerk dan dezelve in de huishouding te
gebruiken.'
En voor straf wordt besloten aan haar 'gedurende de aanstaande
winter 1/6 aardappelen minder te doen verstrekken dan
naar gewoonte'.
Had Neeltje door de vroegtijdige geboorte van Johanna al bij de directie een reputatie van onzedelijke vrouw, augustus 1827 wordt dat helemaal erg als ze in ongehuwde staat het leven schenkt aan Jan de Wijn. Anderhalve maand later trouwt ze met Leendert Cornelis Doodhagen, twintig jaar jonger dan zij en zoon van een kolonist uit Zaltbommel (zie hoeve 10). Uit dat huwelijk komen ook weer drie kinderen, maar in 1837 gaat het gezin met ontslag. Dochter Trijntje is inmiddels al de wijde wereld ingetrokken, maar verder neemt Neeltje al die kinderen met al die achternamen mee. Dus in volgorde van oud naar jong Hendrik Pierre, Johanna Westhoff, Jan de Wijn, Adriana Doodhagen, Adrianus Doodhagen en Christiaan Doodhagen. Voot genealogische
informatie over Neeltje de Wijn zie de stamboom van Erica
Vlaar
|
64 |
Willem Winkelhuis, bij aankomst uit
Amsterdam december 1821 ongeveer 51 jaar oud. Echtgenote
is de ongeveer even oude Elizabeth
Ketelaar. Dochter Maria Elisabeth Winkelhuis staat niet op
de aankomststaat van het gezin, dus dan is alleen zoon Willem Hendrik Winkelhuis
nog in huis. Maar met hem is iets ernstig mis. Hij heeft eerder al een half jaar in een 'verbeterhuis' gezeten en op de kolonie wordt gezegd dat hij zijn vader slaat en de hoeve in brand heeft gestoken. Hij gaat uiteindelijk in 1831 naar het Buitengasthuis te Amsterdam. Enkele dagen later overlijdt vader Willem Winkelhuis. In 1835 komt de inmiddels weduwe geworden Maria Elisabeth terug in de kolonie, met drie kinderen met de achternaam De Vos. Ze trouwt met kolonist Verbeek (zie Frederiksoord-2 bij hoeve 33). Daar in huis slijt haar moeder ook de laatste zes jaren van haar leven. Het gezin Winkelhuis komt ook voor op de pagina De Ronde. Voorafgaand aan Winkelhuis heeft er even een andere kolonist op deze hoeve gezeten. Op 18 oktober 1821 arriveert, tegelijk met Oostmeier (hoeve 61) en Westhof (hoeve 62), vanuit Amsterdam Jacobus van Laar, met echtgenote Anna Magdalena Smit en de kinderen Johannes Renier, Jacobus, Anna Magdalena, Wilhelmina, Elizabeth en Hendrik. Maar twaalf dagen later schrijft Visser aan de pc: 'Nog wordt bij deze
gelegenheid ter kennis van de Permanente Kommissie
gebragt, dat de onlangs van Amsterdam aangekomen
kolonist van Laar, zodanig door jichtpijnen als
andersints is verzwakt, dat hij volgens zijne eigene
schriftelijke verklaring - welke hier nevens gaat -
sints twee jaren niet in staat was iets te kunnen
verdienen; zoo als hij dan ook gedurende zijn verblijf
in de kolonien nog niets heeft kunnen verrigten.'
Dan is het een maand stil, maar 3 december meldt Johannes van den Bosch 'Het huisgezin van van
Laar behoort mijnes inziens terug te worden gestuurd.'
Hij constateer dat er 'thans meerdere personen' in de
koloniën zijn die 'door ligchaamsgebreken buiten staat
zijn de kost te verdienen' en volgens hem spoort dat
anderen aan tot ledigheid (zie boek blz. 319, ook voor de
maatregelen die hij dan neemt).Maar als het lot van Jacobus van Laar bezegeld lijkt: 'En dat de kolonist van
Laar uit Amsterdam steeds van een ziekelijk gestel is;
verklarende hij egter in geen twee jaren zoo gezond te
zijn geweest als gedurende de tijd dat hij zich in de
kolonie bevindt; waardoor hij dan nu ook zijne voeding
door fabriekmatigen arbeid kan verdienen, en verzoekt
hier te mogen blijven;'
Te laat. Op 12 december aanvaardt het gezin de terugreis. |
65 |
Heere Jaakes Kuiper komt in de kolonie
dankzij de contribuanten uit Leeuwarden. Hij arriveert met
vrouw en vier kinderen op 18 augustus 1821. Zijn
echtgenote staat op het aankomstoverzicht als Rompkje Douwes en de
kinderen als Janke, Wietske, Jacob en Douwe, Na drie jaar, op 20 oktober 1824, mag hij met vrouw en inmiddels vijf kinderen (Trijntje is er in Wilhelminaoord bijgekomen) de boerderij nummer 14 bij de Ommerschans als vrijboer betrekken. Blijbaar doet hij dat heel goed, want jaren later wonen ze er nog. Er komen nog drie kinderen bij: Hiltje, Hendrika en Rompje, en alles lijkt een en al rust. Maar vanaf 1839 beginnen er allemaal dingen te veranderen. Eerst gaat Janke op 24 april van dat jaar met ontslag. Een week later, op 1 mei, gaat Trijntje weg om een dienstje te aanvaarden, maar die keert na anderhalve maand, 15 juni, terug op het nest. Diezelfde dag, dus 15 juni, vertrekt Jacob de grote maatschappij in. In 1840 zijn er twee van zulke mutaties. De eerste is dat Wietske in februari met ontslag gaat, maar de tweede is dat Janke op 24 augustus terugkeert. Mét kind. En met een onduidelijk geschreven aantekening ´verlaten vrouw van F. Naerebout´. Maar voor het goed weergeven van die laatste naam durf ik mijn hand niet in het vuur te steken. Het is wel dezelfde achternaam als van haar kind, dat als voornaam Rompje draagt en zou zijn geboren op 19 juni 1840. En tenslotte 1841. Eerst gaat op 8 mei Janke met ontslag. Of dat vrijwillig is of niet wordt in het stamboek niet vermeld. En dan wordt op 23 december 1841 Heere Jaakes Kuiper met zijn hele gezin ontslagen. En ook hier weet ik niet of het vrijwillig was of niet. Naar schatting is hij dan een jaartje of 53. |
66 |
Berend Goossens is gezonden door de
subcommissie van weldadigheid Meppel. Aankomst 17 augustus
1821. Zijn precieze herkomst is onduidelijk, mogelijk is
hij geboren te Neuenhaus in Duitsland. Hij is getrouwd met
de geboren en getogen Meppelse Margje Egberts Tuin. Die moet in 1839 nog eens voor de Raad van Politie en Tucht verschijnen omdat ze de sleutel van de achter hun huis gebouwde 'katoenfabriek' aan haar kinderen had gegeven en er toen enkele jongens baldadigheid in die fabriek gepleegd hadden. Het echtpaar heeft vier kinderen, waarvan er eentje op de kolonie blijft. Dochter Jansje of Jennetje trouwt met Hendrik Zwier, een zoon van de Enkhuizense kolonist Albert Zwier (zie hierboven hoeve 32). Haar verdere geschiedenis staat op de pagina Zwier. |
67 |
Walther, schijnt
volgens de kolonistendatabase F.K. Walther te heten en
huisverzorger te zijn. Is volgens die kolonistendatabase
op 5 april 1823 ontslagen, maar ik kan daar niets over
vinden. Wel weet ik dat volgens de aankomststaat in invnr
1343 hier zes kinderen uit Weesperkarspel zijn
ondergebracht, zie
hier. |
68 |
Adriaan Boddendijk komt meestal voor als Adriaan van Ommen-Boddendijk.
Plaats van herkomst Coevorden, aankomst 14 augustus 1821.
Dan in gezelschap van een echtgenote die van voren Jantjen
of Jantien heet en van achteren Nevels. Maar die
echtgenote komt na korte tijd nergens meer voor,
vermoedelijk is zij snel overleden. Hun huwelijk is te vinden
in de parenteel van Geert
Hengelaers
Adriaan blijft achter met de tienjarige dochter Jantjen en de zevenjarige zoon Adrianus. Ergens in of rond 1824 hertrouwt Adriaan. Op 14 juli 1824 eapporteert Visser aan de pc: 'het verlangen van de
kolonist Bodendijk en de kolonisten wed. Hoedenmaker
tot het aangaan van een wettig huwelijk.'
Zijn nieuwe bruid heet Anna
Wederer. Zij was midden juli 1822 op reis gegaan
naar de kolonie, samen met echtgenoot Hendrik Hoedemaker,
die te Almelo is geboren (zie de gezinsreconstructie
Almelo) maar vanuit de subcommissie
Amsterdam naar de kolonie was gestuurd. Maar daarna wordt
gemeld'dat Hendrik Hoedemaker
op zijne rijze herwaards, net ver van Amsterdam is
gevallen van het schip in zee, en aan de gevolgen daar
van, na dadelijk bij zijne aankomst te Steenwijk alle
medicinale hulp van dr. Schuurman te hebben ontvangen,
nog dienzelfde avond is overleden'.
Het is niet helemaal duidelijk hoeveel kinderen de weduwe bij zich had. Zeker zijn Jan Hendrik Hoedemaker, geboren 1807, Johannes Hoedemaker, geboren 1811, en Margaretha Hoedemaker, geboren 1813. Daarnaast is er sprake van een in 1818 geboren Gerrit Hoedemaker, maar die staat niet op de aankomststaat, waar wel weer staat Hendrik Hensen als 'aangenomen kind'. Maar die laatste uitdrukking wordt wel vaker gebruikt als men alleen maar bedoelt 'ingedeelde' en in latere stamboeken staat Hendrik Henze als ingedeelde. En als kolonist. Want hij trouwt een dochter van Johannes Adamus Hoffman (zie bij Frederiksoord-2 hoeve 39) en wordt als kolonist geplaatst. Hij en Magdalena Elisabeth Hoffman krijgen 16 (!) kinderen. Zie voor Hendrik Henze de stamboom Heydenrijk
Anyway, de gezinnen Van Ommen-Boddendijk en Hoedemaker worden in 1824 samengevoegd en Adriaan en Anna kijgen er nog bij Jan Hendrik van Ommen-Boddendijk Boddendijk wordt genoemd als vrijboer in het vrijboerenreglement 1830. Een kind van Adriaan kwam
ik tegen in de Parenteel van Antonius de
Beer
|
70 |
Van Pieter Mook en gezin
maar eens een plaatje. Fragment van de 'Nominative Staat
van het Huisgezin Aangekomen den 2 September 1821 met
vermelding waat hetzelven gevestigd is' |
73 |
Arie van den Brink komt uit Den Haag.
Volgens de aankomststaat (zie een voorbeeld hierboven) van
21 juni ror en met 5 juli 1822, een blijkbaar zo drukke
periode dat er geen dagelijkse aankomststaat van af kon,
in gezelschap van echtgenote Katharina Weedepoel en de kinderen Johannes van den Brink
(8), Adrianus van den Brink
(14) en Willemina Anna Berdina van den Brink (18).
Niet op de aankomststaat maar wel in latere stamboeken is
er ook nog Johanna Maria
van den Brink, geboren in 1819. Ze komen uit Den
Haag. Arie van den Brink komt in De strafkolonie pagina 37 voor als de timmerman van Wilhelminaoord die maar geen verlof kan krijgen. Zie voor dat laatste bijvoorbeeld de zitting van de Kleine Raad van 27 mei 1826, puntje 14-16, en de zitting van de Kleine Raad van 1 juli 1826, puntje 13. De dochters Van den Brink vertrekken na verloop van tijd, de jongens blijven. Adrianus van den Brink behoort eerst in 1830 tot de kolonistenzoons die vrijwillig met de Drentse Schutterij op pad gaan om de Belgische opstand de kop in te drukken (denken ze) en huwt in 1837 Maria Catharina Hazeloop, wat dus zijn buurmeisje is (zie hoeve 75). Hij volgt dan die buren als kolonist op. Johannes van den Brink huwt in 1843 kolonistendochter Geertruijda Kremer en hij volgt zijn ouders op als kolonist. Volgens diezelfde aankomststaat hebben ze twee ingedeelde wezen bij zich. Petronella Cornelia Begeri of Begerie is ongeveer 16 jaar. Zij wordt op een gegeven moment overgeplaatst naar de weduwe van Driel op hoeve 8 (zie boven), vanwaar zij na zes jaar op de kolonie zal vertrekken. Jacques Bartholomij is negen jaar en gaat op een gegeven moment over naar hoeve 76, zie aldaar. |
74 |
Frederik Farenkamp (soms Fahrenkamp) komt
juni 1821 vanuit Den Haag. Zie de pagina
Farenkamp. Een dochter trouwt met Cornelis van den Berg jr en wordt kolonistenvrouw, zie hierboven bij hoeve nummer 6. Een andere dochter trouwt een zoon van de Workumse kolonist Duijker. Farenkamp wordt heel
eventjes genoemd op de Amersfoortse pagina
|
75 |
Johannes Gerhardus Hazeloop komt juni 1822
uit Den Haag. Het is onduidelijk of zijn vrouw is
meegekomen, want ze staat niet in de stamboeken. Zoniet,
dan was hij alleen met zeven kinderen. Een zoon wordt genoemd bij Willemsoord hoeve nummer 79 Zie voor dochter Maria Catharina hierboven bij de buren op hoeve 73. Een zoon wordt wijkmeester te Willemsoord en is in actie te zien bij de jacht op de minnaar van Jeltje Klazes Riemersma Een kleinzoon van Johannes Gerhardus (en zoon van de wijkmeester) trouwt met een kleindochter van proefkolonist Van Haften. |
76 | Het is een gedoe met al die
kolonisten die Smit heten. Klaas Smit uit Texel is
terechtgekomen in kolonie nr 6 volgens de aankomststaat die is afgedrukt
op de Texelse pagina. Dit is ook niet Abraham Smit
uit Groningen, want die woont in Frederiksoord, zie ook zijn
file. Dankzij een tip van nazaat Gea Straat-Kammenga
denk ik nu te weten dat het is Johannes Hendrik Smit,
die ook wel voorkomt als Jan Harms Smit. Hij is een jongere broer van de hiervoor genoemde Abraham Smit. Hij komt aan op 30 juni 1822 en daar is een aankomststaat van in invnr 1370: Na de hernummeringen en herindelingen en verhuizingen van 1825 staat hij bij hoeve 103 van Frederiksoord, invnr 1346, zie hier en vul rechtsonder het paginanummer 37 in. Die gegevens neem ik over: ● Jan Hendrik Smit is geboren 24 mei 1777. Hij komt met zijn gezin uit Bonda - het tegenwoordige Bunde, net over de grens bij Nieuweschans - en is blijkbaar op eigen initiatief hiernaartoe gekomen - op aanraden van zijn broer? - en toen als huisverzorger aangesteld. Zijn echtgenote is ● Marieke Groenewolt, geboren 7 september 1771 (volgens de kolonistendatabase 1778). Ze hebben twee kinderen bij zich: ● Harm Smit, geboren 14 december 1806, en ● Elisabeth Smit, geboren 18 oktober 1808. Zij deserteert van de kolonie op 8 juni 1826. Op genoemde hoeve 103 hebben ze, zoals het huisverzorgers betaamt, een hele kluit wezen in huis. Allemaal uit Den Haag en ik doe ze maar eens zo volledig mogelijk: ● Wilhelmina Berendina Fulling, geboren 15 maart 1810. Zij is op 31 juli 1822 in de kolonie aangekomen en heeft eerst bij een ander gezin gezeten voor ze bij de Smits terechtkwam. Als de familie Smit op 27 oktober 1826 vertrekt, wordt zij ondergebracht bij de wezen in Veenhuizen. Op bijzonder contract en dus staat ze niet in de database wezenregisters. Ze wordt geregisteerd als PK33 en moet 'ergens' in invnr 1571, zie hier, staan. Volgens het boek met op contract geplaatsten, invnr 1389, zie hier en vul rechtsonder het paginanummer 211 in, gaat ze op 25 maart 1831 met ontslag. ● Johannes Cornelis van Tuijll, geboren 7 september 1810. Hij is op 21 juni 1822 in de kolonie aangekomen en meteen bij J.H. Smit en familie ondergebracht. Op 20 augustus 1826 loopt hij weg en op 3 september is hij terug. Hij verschijnt voor de tuchtraad van 16 september 1826, zie hier, waarbij Van Tuijll laat weten dat hij bij Smit niet goed behandeld wordt. De permanente commissie stuurt hem naar de strafkolonie, waar hij volgens het register van strafkolonisten, invnr 1442 folio 1, op 8 oktober 1826 aankomt. Volgens het daaropvolgende register, invnr 1580 folio 7, wordt hij op 1 december 1827 vrijgelaten en de wijde wereld ingestuurd. ● Johannes Alexander Bronkhorst, volgens de niet geheel betrouwbare kolonieadministratie geboren 2 augustus 1808 (maar in genealogiën komt hij vaak voor als Alexander Johannes en is hij geboren 10 april 1807). Net als Van Tuijl sinds 21 juni 1822 in de kolonie. Na enkele andere gezinnen bij Smit terechtgekomen en vandaar op 1 augustus 1825 weggelopen. Hij keert op 27 maart 1826 terug en verschijnt vreemd genoeg NIET voor een tuchtraad. Hij wordt alleen op 24 april 1826 overgeplaatst naar hoeve 83 bij het gezin van kolonist Cornelis van den Berg. Daarna wordt hij op 12 februari 1827 overgeplaatst naar Wilhelminaoord hoeve 11 bij het gezin van de kolonist Abraham Koenrades. Op 4 augustus 1827 gaat hij naar hoeve 12 bij het gezin van kolonis Hendrik Lagerweij en vandaar loopt hij op 14 juli 1828 - twee dagen voor de dood van Lagerweij - weg om nooit meer in de kolonie terug te keren. ● Appolonia Bouwman, geboren 12 augustus 1812. Net als de twee bovenstaanden sinds 21 juni 1822 in de kolonie. Als de familie Smit op 27 oktober 1826 vertrekt, wordt zij ondergebracht bij de wezen in Veenhuizen. Op bijzonder contract en dus staat ze niet in de database wezenregisters. Ze wordt geregisteerd als PK32 en moet 'ergens' in invnr 1571, zie hier, staan. Volgens het boek met op contract geplaatsten, invnr 1389, zie hier en vul rechtsonder het paginanummer 212 in, gaat ze op 20 december 1832 met ontslag. ● Jacques Bartholomij, geboren 31 december 1812. Komt van hoeve 73. Als de familie Smit op 27 oktober 1826 vertrekt, wordt hij ondergebracht bij de wezen in Veenhuizen. Op bijzonder contract en dus staat hij niet in de database wezenregisters. Hij wordt geregisteerd als PK30 en moet 'ergens' in invnr 1571, zie hier, staan. Volgens dat register deserteert hij uit het wezengesticht op 28 juni 1827 en komt hij nooit meer terug. ● Frans van der Spek, geboren 30 september 1814. In de kolonie sinds 16 juni 1824. Als de familie Smit op 27 oktober 1826 vertrekt, wordt hij ondergebracht bij de wezen in Veenhuizen. Op bijzonder contract en dus staat hij niet in de database wezenregisters. Hij wordt geregisteerd als PK31 en staat 'ergens' in invnr 1571 en ook ergens tussen de bijzondere contracten in invnr 1410.. Blijkbaar is hij gehuisvest in het derde gesticht, want hij begint na enkele jaren de tuchtraad van dat etablissement te frequenteren. De zitting van 30 september 1829 is niet bewaard gebleven, maar er is wel het verslag van de zitting van 20 oktober 1829 en een jaartje later het zittingsverslag van 20 november 1830. Bij de zitting van 15 januari 1831 heeft men er genoeg van en vraagt men de permanente commissie om Frans naar de strafkolonie op de Ommerschans te sturen. Dat doet de permanente commissie. Volgens het register van strafkolonisten met invnr 1580, folio 13, komt hij daar op 21 februari 1831 aan. Uit het vervolgregister, invnr 1584, folio 9, blijkt dat hij het blijft proberen. 'Spek gedeserteerd 30 october 1833, terug 22 jan 1834.' Desondanks wordt hij op 10 april 1834 uit de strafkolonie vrijgelaten en keert hij terug naar het derde gesticht te Veenhuizen. Volgens het boek met op contract geplaatsten, invnr 1389, zie hier en vul rechtsonder het paginanummer 170 in, probeert hij het daar nog een keer. Gedeserteerd 8 juni 1834, terug 16 augustus 1834. Uiteindelijk komt hij los van de kolonie als hij 30 juli 1836 in militaire dienst gaat. Dat is later dan de gebruikelijke dienstplichtleeftijd van negentien jaar, dus waarschijnlijk heeft hij er wat lang over gedaan om de vereiste lengte (1.57 meter) te bereiken. Zoals hiervoor gemeld verlaten op 27 oktober 1826 Jan Hendrik Smit, Marieke Groenewolt en Harm Smit met ontslag de kolonie. De reden is te lezen op het derde kantje van deze brief van de directeur der koloniën aan de permanente commissie van een dag ervoor, dus 26 oktober 1826. Ik citeer: 'Ten slotte heb ik de eer ter kennis van de Perman. Kommissie te brengen dat de huisverzorgers Smit van kol. N1 hoeve N103 en Koops kol. N2 hoeve N6 ten gevolge misbruik van sterken drank op speciale last van ZHEd Gestr, den Heer 2e asso uit de kolonie zijn ontslagen, terwijl de bij hun gevestigde weezen naar Veenhuizen worden overgebragt, van welk een en ander op de gewone mutatiestaat nader melding zal worden gemaakt.' NB: De Hoog Edel Gestrenge Heer 2e Assessor = Johannes van den Bosch die in Huis Westerbeek vlakbij de kolonie woont. |
78 |
Johannes Jacobus
Montanus arriveert 5 juli 1822 vanuit Utrecht,
met echtgenote Johanna
Maria Hoogewegh en vier kinderen (plus ene Antoinetta Cornelia Hoogewegh
met de aantekening 'vrouws zuster'), één dochter Antoinetta Cornelia Montanus
en drie zoons:Johannes
Jacobus, Evert
Willem en Hendrik. Johannes Jacobus was voormalig advocaat met wiens praktijk in Utrecht iets ernstig mis gegaan was. Kort na hun aankomst reageert de directeur op een brief van de landelijke leiding waarin zij 'haar verlangen ter kennis
gaf om reden daar bij vermeld dat gen. persoon in eene
administratieve betrekking wierdt geemploijeerd'.
Maar de directeur noemt hem op 16 juli 1822 'een
mediocre adsistent en nimmer een boekhouder'.Normaliter komen gezinnen helemaal berooid aan in de kolonie, dus er klinkt een beetje verbazing door als de directeur daarbij ook meldt 'dienende tot
verdere inligting aangaande dit huisgezin, dat het van
alle huisraad is voorzien, onder andere een grote
spiegel met vergulde randen, engelsche lamp, verguld
thee servies etc., dat de vrouw bij hare aankomst zich
beklaagd over een steenen vloer, dat zij daar op geen
tapijten kon leggen, dat zij hier geen patent olij
kunnen bekomen, zich met kaarsen zouden behelpen enz.'
Na nog wat heen en weer geschrijf constateert de subcommissie van weldadigheid Utrecht eind september 1822: 'gezien hebbende, dat het
huisgezin van J.J. Montanus voor den kolonialen stand
ongeschikt is, geeft volgaarne derzelver toestemming tot
zijn ontslag uit de kolonien, zullende zij eerstdaags
aan UWelEds eene nieuwe voordragt doen. Enkel verzoekt
zij UWelEds te willen toestaan, dat hijzelf om zijn
ontslag moge verzoeken, ten einde hij niet schijne om
wangedrag gedemitteerd te zijn, hetgeen hem door een
brief van den Heer Fullingh zal te kennen gegeven
worden.'
Blijkbaar vraagt Montanus daarna inderdaad ontslag, maar op 30 oktober besluit de landelijke leiding 'Dat aan Montanus zeker huisje in de Vierde parten kan worden verhuurd'. Daar wordt dan net kolonie 6 aangelegd en daar zal hij een winkel gaan drijven. Dat blijft hij tot zijn dood doen, eerst op eigen risico, later in dienst van de Maatschappij. Die al even genoemde Antoinetta Cornelia trouwt op de kolonie, eerst met een boekhouder, later met een winkelier. Als ze nog in de winkel werkt, treedt ze op als getuige in de rechtzaak tegen Johannes Hermanus Kniessenburg, zie op deze pagina. |
79 |
De weduwe Hendrikje Douwes, van Texel,
aankomst 6 juli 1822, met zes kinderen. Twee daarvan zijn
van haarzelf, uit twee huwelijken: Lammert Mooij en Jan Pieterszn Bakker.
De anderen zijn ingedeelden: Aaltje Abbenes, Vrouwtje Slot (familie van de ook uit
Texel afkomstige Gerrit Slot op hoeve 83?), Kornelis Koger en Jan Vlaming. Zie over Hendrikje Douwes verder de pagina Texel. |
80 |
Pieter Corba, alle verwijzingen staan bij
elkaar op de aan hem gewijde pagina |
81 |
Tiebes, bedoeld wordt de weduwe Trijntje Tjebbes, van
Texel, aankomst 6 juli 1822, aangevuld met de weduwe Reinoutje Bakker.
Verder bestaat het huishouden uit drie kinderen van
Trijntje en wijlen haar man Jan Bakker, te weten Jacob Jans Bakker, Klaas Jansz Bakker en
Martje Jansz Bakker
en verder Bregtje de
Jong, uit het eerste huwelijk van Reinoudje
Bakker, en Cornelis
Reijert van Loenen, uit het tweede huwelijk van
Reinoudje Bakker. Zie over de escapades van beide weduwen de pagina Texel. Reinoudje Bakker speelt ook nog een (leuke) rol in de tearjerker van de kindjes Alles. |
82 |
Maartje Verberne is weduwe van ene
Kleberg. Ze komt van Texel, is ongeveer 32 jaar en ze
heeft bij aankomst juli 1822 bij zich: ● Ernst Kleberg, ook gesignaleerd als Evert Ernst Kleberg, geboren volgens de kolonieadministratie 8 juni 1818; hij zal uiteindelijk op 24 maart 1838 van de kolonie deserteren. ● Maarten Verberne, volgens de kolonieadministratie geboren 13 november 1821, wat gezien zijn achternaam ruim ná het overlijden van echtgenoot Kleberg zal zijn. Hij verlaat 30 april 1853 de kolonie. Verder is bij hen ingedeeld Simon Ran, zie over zijn 'groene wonden' de Texelse pagina In 1827 trouwt Maartje met de ingedeelde David Schouten, zie daarover deze pagina. Na hun huwelijk betrekken zij een van de Texelse hoeves en blijven zij tot hun dood op de kolonie. De enige dochter uit dit huwelijk, Margaretha Maria Schouten, trouwt met Hendrik Antonius Kemper, zoon van kolonist H.W.A. Kemper uit Amsterdam, en ook zij blijven altijd op de kolonie. Deze en meer Texelse weduwen op de pagina Texel |
83 |
Gerrit Slot komt van Texel en arriveert
juli 1822. Met vrouw Neeltje
Burger en vijf kinderen, plus de ingedeelde Marijtje de Jong Zie ook de pagina Texel. Het gezin Slot zal in 1830 weer van de kolonie weggaan. |
85 |
Hendrik Hendriks uit Leiden, aankomst 8
juli 1822, met echtgenote Margje Jacobs en 'hunne kinderen' Harmkje, Roelofje, Geertje, Hendrik, Jacob en Grietje, althans
volgens de aankomststaat. Staat in de database op www.drenlias als Hendriksen. Verdere bijzonderheden niet bekend. |