De ondergeteekende had het genoegen om op den 27 aug. ll. de
kolonien der Maatschappij van Weldadigheid te bezoeken, en vond
zich verpligt om aan zijne medeleden uitmakende de subkommissie
alhier verslag te doen van zijn wedervaren, en het is op hun
verzoek dat hij kortelijk zijn gegeven berigt onder de aandacht
der Permanente Kommissie bescheiden en minzaam openlegt.
1o Het veldgewas stond, voor zoo verre zulks nog niet was
ingeoogst, over het algemeen vrij wel: inzonderheid langs de
gewonen weg. Doch het viel onaangenaam in het oog dat de stukken
waarop in 't voorleden jaar aardappelen hadden gestaan
niet halfgenoeg van die aardappelen bij den bouw van dit jaar
gezuiverd waren; waardoor vele stukken aangemengde en dus slechte
teelt opleverden.
2o De gezonde kleur en zigtbare ligchaamswelvaart toonden
genoeg dat de lof der kolonisten over de middelen van voeding met
de waarheid overeenstemde; maar eenparig was aller klagten over de
knevelarijen en duurte in de winkels, hetwelk niet kan
worden weggenomen, zoo lang er kaartjens in betaling worden
gegeven, waardoor de kolonisten tot bepaalde winkels gebonden
zijn.
3: Meer zigtbaar was het ook aan het uiterlijk der
kolonisten dat voor hunne kleeding niet al die zorg wordt
aangewend, als de Permanente Kommissie zeer zeker wenscht, en
waarvoor dit onderwerp niet vatbaar is. De stoffagie niet alleen,
maar ook het maakzel der kleederen kan niet voldoen. Inzonderheid
viel zulks bij de weesen onaangenaam in het oog.
4. De klagten over de kosten der administratie
vermeent de ondergeteekende zich niet te beoordeelen, dan die
kosten zijn niet te min drukkende. Twee bijzonderheden zijn door
de ondergeteekende opgemerkt. Voor eerst de klagt over de
twee stuivers die de kolonisten van ieder gulden moeten laten
vallen; en ten andere, dat acht guldens voor kleedij voor een
huisgezin, dat dagelijks arbeidt, te weinig was: waarbij kwam dat
de kleedingstukken hem te hoog, zoo zij meenden, naar de slechte
kwaliteit werden aangerekend.
5. Verder billijkte men wel de zorg der spaarbank,
maar keurde deszelfs werkzaamheid voor behoeftigen ontijdig: omdat
zij de zuur gewonnen penningen beter meenden te kunnen besteeden,
door b.v. in tijds zich de noodige brandstof, voeder voor de
beesten, kleedingstukken enz. en winkelwaren in 't groot
aanteschaffen. Doch de ondergeteekende zou welligt hierop gegronde
bedenkingen kunnen inbrengen.
6. Daar zij de koeijen altijd op stal moesten
voederen, waartoe zij niet altijd het benoodigde voeder hadden,
bragten de beesten zoo weinig melk op; zelfs bij de naauwkeurigste
oppassing, dat de meeste kolonisten voor het gebruik bij koffij en
thee slechts even genoeg hadden, er niet aan konden denken. Velen
dachten dat de opbrengst der koeijen aanzienelijk zou
vermeerderen, indien zij de vrijheid hadden om hun vee ergens te
laten houden; waartegen over staat het gemis van mist daardoor te
lijden.
7. Uit aller mond werd groote lof en hartelijkheid voor de
Heer Generaal van den Bosch gehoord: de kapitein v.d. Bosch was
bij allen nog in dankbare hoogachting; de oogmerken van de
Permanente Kommissie werden bijzonder door de kolonisten
goedgekeurd en geroemd: maar minder was de lof over de
onderdirekteurs, die van willigkeurigheid werden
beschuldigd: echter betoonde men in de kolonie no.3 gunstige
onderscheiding voor zekeren onderdirecteur Drijber.
Met aanmerkingen van minder belang zal de ondergeteekende de
aandacht der Permanente Kommissie niet langer bezighouden. De
gemaakte zijn voortgekomen niet uit vitzucht, maar uit de
hartelijkste wensch naar volmaking van het weldadigste plan, en
zouden niet zijn voorgedragen zonder speciaal verzoek van de
subkommissie alhier, uit welker naam ik dan deze onderschrijve
Van Tricht, sekretaris
Extrakt uit de notulen van het verhandelde bij de Permanente
Kommissie van Weldadigheid den 22 october 1822.
Art. 18 Ingekomen missive der subkommissie te Enkhuizen.
Geeft op eenige door haren sekretaris bij het bezoeken der
kolonien gemaakte aanmerkingen, zoo omtrent de kolonien in 't
gemeen, als wegens den toestand van hare bestedelingen.
Besloten dien Heer vriendelijk te bedanken voor zijnen ijver, doch
tevens leedwezen te betuigen dat hij zich niet heeft aangemeld bij
de 2 leden der Permanente Kommissie, die juist toen in de
kolonien waren, en hem dan op vele punten hadden kunnen
inlichten, waartoe thans dient.
A. dat de veelvuldige opslag van aardappelen niet alleen in de kolonien maar overal veroorzaakt is door den buitengemenen zagten winter van 1822.
B. dat het uitgeven der kaartjes de kolonisten niet aan bepaalde winkels verbindt, maar dat zij hunne kaartjes tegen geld verwisselen en in winkels buiten de kolonien koopen kunnen, onder enkel beding van 't gekochte aan den wijkmeester te vertoonen; dat alle verkoop in de koloniale winkels geschiedt volgens tarieven door den Direkteur bepaald en overeenstemmende met de prijzen te Steenwijk; en dat de kolonisten zich kunnen beklagen zoodra er meer van hen wordt gevraagd.
C. dat stoffagie en maaksel van kleeding de Permanente Kommissie voorkomt doelmatig en goed te zijn.
D. dat, indien men bedenkt dat onder het artikel Administratie landbouwkundige gereedschappen, onderhoud van mest-putten en dergelijken begrepen zijn, die som zeker niet groot genoemd kan worden, en dat de ondervinding geleerd heeft, dat de huisgezinnen die zindelijk en ordelijk zijn bij lang na geen ƒ 8- 's maands aan kleeding gebruiken.
E. dat er geene gelden voor de spaarbank worden ingehouden dan alleen voor de weezen.
F. dat het met de wijze van landbouw overeenkomt de koeijen op stal te voeden en dat de Permanente Kommissie kan verzekeren dat, even als in Engeland en Duitschland men zoo ook in de kolonien zich daarbij zeer wel bevindt en het voorgeven dat daarom niet gekarnd zou kunnen worden, genoegzaam wordt wederlegd door de kwantiteit van boter, die vele huisgezinnen maken.
G. dat het der Permanente Kommissie aangenaam zoude zijn
te vernemen welke onder Direkteurs van willekeurigheid wierden
beschuldigd, dewijl er haar aan gelegen ligt daaromtrent onderzoek
te doen; en te meer, daar de Permanente Kommissie vertrouwt dat
hij - schrijver - te wijs is om op bloote praatjes van kolonisten
aantegaan.
Wanneer eenstemmigheid tot bereiking van een bepaald doel de
noodige veerkracht geeft aan de stemming der ziel, en haar tot
geestdrift voor de belangen der geliefkoosde zaak;
Wanneer onderlinge, algemeene belangstelling elk individueel
doorstroomt en zich gaarne tot vereeniging en medewerking
aansluit;
Wanneer de wil om nuttig te wezen, en het zijne (het zij groot of
gering) daartoe bijdraagt en elke poging doorstaat; dan voorzeker
kan en zal het niet missen of elke onderneming moet die hoogte van
volkomenheid bereiken waar voor zij vatbaar is.
Maar -
Wanneer die wil miskend, dat doel voorbij gezien wordt;
Wanneer men in elke opmerking ter teregtwijzing alleen een geest
van berisping vermoedt;
Wanneer men uit de hoogte nederziet; of die welke hoe zeer
gelijk in regten echter als ongelijk in betrekkingen acht,
en beschouwd als op eene verren afstand, of op eenen (schijnbaar)
lageren trap geplaatst;
Wanneer men door magtspreuken wil bedwingen, of door daarheen
geworpene gezegdens meent te overtuigen, of billijke opmerkingen
smooren;
Wanneer eene gezogte autoriteit, mistrouwen koesterende, bewijzen
vraagt, als of de regter spreekt, en dus eenen verre afstand
voorwendt, om gezag te toonen,
dan verzeilt stellig het schip op de klippen van hoogmoed, dat
bij behouden varen, rijkdom en geluk zou invoeren; dan wordt de
geestdrift tot behouden en redden onderdrukt, de medewerking
geschorst; en niet zelden houdt de deelneming geheel en al op.
Zie daar Mijne Heeren! de grieven geschetst, die bij het leezen
uwer laatste missive de dato 24 octob. ons gevoel pijnigend trof.
Nimmer hadden wij durven, veel min kunnen denken zulke vermoedens
bij UEd te zullen ontwaren, als wij, tot ons leedwezen, al te
duidelijk ontdekten, zelfs door den schors der welleevendheid
heen, waar in dezelve was omkleed.
Wij, die het zuiverste doel, niet van berisping, maar van ware
overtuiging koesterden, dat de misbruiken die er plaats hadden, en
onzes inziens wezentlijk nadeelig zijn, niet alleen, als zoodanig,
in derzelver geheelen omvang en schadelijke strekking, door UWEd
gekend worden.
Wij - die het ons ten plicht achten, om die misbruiken onder uwe
aandacht te brengen, ten einde uw welwillend poogen te
ondersteunen, en het hooge doel meer en meer te volmaken.
Wij ontwaarden die miskenning onzer zuivere bedoelingen met eene
gewaarwording die ons gevoel grievend
pijnigde:
Ons, die hoewel alleen eene kleine, misschien onwerkzame, weinig
beteekende sub-kommissie op een veraf gelegene plaats uitmakende,
nochthans vermenen met UWEd gelijke regten te hebben, als leden op
de geheele Maatschappij, en het weltreffen van heer doel;
maar die het daar en boven zich ten pligt rekenen als
vertegenwoordigende eene afdeeling der Maatschappij, om de
misbruiken enz, die ter onzer kennisse komen, en die ons in het
onderhavig geval, door onzen gedachten, en voor de groote zaak
zeer ingenoomen secretaris T. van Tricht zijn medegedeeld, ter
kennisse te moeten brengen van dat gedeelte onzer Maatschappij, t
welk aan haar hoofd geplaatst, de uitvoerende magt is opgedragen,
en dus alleen in staat is, de zelve te kunnen verbeteren:
Eene wijze van handelen, die noch wantrouwen, noch terugstooting;
veel min belediging verdiend.
Zoo evenwel vooringenomenheid met eigen handelen en eigen (beter?)
weten de rigtsnoer moet weze van beoordeelen en handelen, wordt
voorzeker alle medewerking overtollig, het bestuur oppermachtig;
en wij individuele leden zullen voortaan alleen de eer hebben geld
te geven, om dat bestuur N.B. in stand te houden, terwijl elke
sub-kommissie het geluk zal hebben, als hare eenige werkzaamheid,
om, als onderdanige dienaren der Permanente Kommissie geld te
bedelen, te ontvangen en te remitteren.
Waarlijk een eer, die hoewaardig ook misschien door zommige
geacht, en hoe wezentlijk nuttig ook het doel zelve moge zijn, in
t vervolg miskend, en niet verlangt zal worden door de
subkommissie van Enkhuizen
C. Stant voorzitter
N.B. er ligt bij den Hr. F. de West, onzen thesaurier, disponibel
de som van ƒ300,-
Wij mogen voor UWelEd niet verbergen de bevreemding, met welke
wij Uwe missive van 21 dezer, in antwoord op de onze van 24
october ll gelezen hebben.
Na herhaling der laatste, vinden wij geene de minste reden om
daarvan iets terug te nemen, noch eenigen grond voor de hooge
gevoeligheid, waarvan UWelEd antwoord den toon voert; en wij
betuigen, indien alsnog de klaagbrief, die tot ons schrijven gaf,
te beantwoorden was, niet te weten, boe dit anders zou moeten
worden ingerigt.
Hulde doende aan de goeden wil in derzelver van de Heer van
Tricht, hebben wij daarbij alleen de door Zijn Ew opgegeven
bezwaren ad rigars(?) beantwoord, en, zoo wij meenen, voldoende
opgelost, ons alleen beklagende, dat Zijn Ew., in loco zijnde,
zich ter bekoming van de noodige ophelderingen niet aan één onzer
beide leden, destijds aldaar tegenwoordig, had geadresseerd, in
het vertrouwen dat Zijn Ew. toch niet op de bloote praatjes van
kolonisten zoude willen afgaan.
Dit alles schreven wij uit innige overtuiging der waarheid, en
zonder eenigen wil, om te beleedigen, of een suprematie
aantenemen, die de subkommissie van Enkhuizen moeite zoude hebben
uit den geheelen loop onzer korrespondentie aantewijzen, dat wij
integendeel altoos menende meeste condescondencie betoond te
hebben jegens eene subkommissie, welker ijver en goede wil wij
wisten te onderscheiden.
Vergelijken wij nu hiermede den fieren, ja bitsen toon, waarin UL
antwoord is gekoncipieerd, dan zouden wij alle reden hebben, om
ons te beklagen, indien wij niet geneigd waren te gelooven, dat
dit opstel aan eene al te driftige pen is ontsnapt, en door UWEd
zelver, bij nader inzien, zal worden afgekeurd.
Immer zal men ons bereid vinden, om op alle gegronde bedenkingen,
welke de subkommissien het regt hebben van voortedragen, zoo die
wij bij alle gelegendheden hebben geprovoceerd, bescheidenlijk te
antwoorden; doch daarentegen zullen ons de subkommissien nooit de
bevoegdheid kunnen ontzeggen, van een dernière analyse te
beoordeelen, wat waar en goed is, en waarin het doorzigt of de
religie der klagers moge zijn vervat geworden, dewijl het toch
niemand mogelijk is, de zaken, bij een kort oppervlakkig aanzien,
of uit gebrekkige, vaak partijdige, mondelijke berigten van
onkundigen, zoo juist te beoordeelen, als ons, die aan het hoofd
geplaatst, met den geheelen omvang der zaken van nabij bekend
zijn.
Vertrouwende dat UWEd in deze nodige explicatie wel zult willen
berusten en dat alle verkeerde impressiën daardoor zullen zijn
weggenomen, zullen wij zoo vrij zijn van over de disponibel
gestelde som van ƒ300:- dienst 1822 te disponeren, en eindigen
dezen met de verzekering onzer achting.
Op last van de subkommissie alhier zend ik UEd bij deze toe de
verantwoording van den penningmr dezer subkommissie, als mede den
staat der leden van de Maatschappij alhier.
De subkommissie heeft uw schrijven met wederwil gelezen, en
gevoelende dat Gijl. onvatbaar zijt voor welgemeende bedenkingen,
wil zij niet verder met U over de bewuste zaak in eenige
onderhandeling treden, ofschoon zij, door al het geen Gijl. hebt
ingebragt, niet van hare meening in den laatsten brief uitgedrukt
kan afgaan.
Dan gij ziet reeds het aantal der leden in 't voorleden jaar
grootendeels verminderd, en door een en ander zal welligt in 't
volgende jaar niet meer noodig zijn dat ik mij onderschrijve
De sekretaris van de subkommissie te Enkh.
O. van Tricht
Om aan ZKH Prins Fred. toetezenden de gehoudene korrespondentie met de subkomm. Enkhuizen, aangaande derzelver gevoeligheid wegens de wijze van beantwoording van de P.K. harer indertijd gemaakte aanmerkingen op de koloniale inrigting; met verzoek om Hoogstdeszelfs gevoelen te weten, wat tot behoud dezer subkomm. te doen zij.
Wij veroorloven ons, Uwe K.H. bij dezen bekend te maken met een
voor de Perm. Komm. zeer onaangenaam en voor het belang der
Maatsch. in deszelfs gevolgen welligt nadeelig voorval met de
subkommissie van Weldadigheid te Enkhuizen, zijnde eene hooge
gevoeligheid dier kommissie over de wijze waarop eenige door haar
in der tijd gemaakte aanmerkingen op de koloniale inrigtingen van
onzen't wege zijn beantwoord geworden; waaromtrent wij de
vrijheid gebruiken Uwer K.H. ter volkomene inlichting in deze
zaak, de gehoudene korrespondentie in originali aantebieden ons
daartoe refererende met verzoek van retour na het nodig gebruik.
Daar wij nu in de stellige overtuiging verkeeren van nimmer eenig
doel ter beleediging van deze andrs zeer geëerde subkomm. te
hebben gehad, maar in tegedeel gemoedelijk vermeenden de
aanmerkingen der subkomm. omstandig en naar waarheid te hebben
wederlegd en uit den weg geruimd, en daarna al het onze te hebben
gedaan om dezelve van haar verkeerd gevoelen ten onzen opzigte
terug te brengen, zonder dat, blijkens het laatste schrijven der
subk. Enkhuizen in dato 26 febr. ll., deze onzer pogingen van
eene gewenschte uitwerking zijn geweest.
Zoo meenen wij, niet wetende wat hier van onze zijde meerder zou
kunnen verrigt worden nogthans, om het belang onzer Maatschappij
hier in niet te moeten berusten, maar verzoeken eerbiediglijk Uwe
K.H. Hoogstdeszelfs gevoelen, na lekture der bijgevoegde stukken
te mogen vernemen, wat er tot behoud van deze voor de Maatsch.
niet onbelangrijke subk. naar Hoogstdeszelfs beter en onzijdig
oordeel, het zij dan van onze zijde, of wel door de vermogende
tusschenkomst van Uwe K.H., zoude kunnen worden aangewend;
waarbij wij tevens Uwe K.H. in bedenking geven of ook eenig
schrijven van Hoogstdezelve aan deze subkomm. dienstbaar zoude
kunnen zijn, om dezelve van hare verkeerde opvatting terug te
brengen, terwijl wij Uwe K.H. hierbij de verzekering aanbieden
van ons steeds bereidwaardig te zullen toonen om van ozne zijde
dat gene te doen, 't welk Uwe K.H. oordeelen mogt in dezen noodig
te zijn.
Met leedwezen, ja zelfs met de grootste bevreemding ontwaar ik
de brieven dezer subkommissie dat zij het als het ware op toelegd
om aan de missives der Permanente Kommissie eene verkeerde en
wedersprekende uitlegging te geven en om het doel van hare
instelling te verontachtzamen.
Daar ik in het gevoelen der Permanente Kommissie volkomen deel,
zoo heb ik mij ook gehaast om dadelijk aan de subkommissie
Enkhuizen eenen brief te ontwerpen en haar daarin voortestellen,
om nog eens met aandacht de gansche over deze zaak gehouden
korrespondentie te doorlezen en in rijpelijke overweging te nemen.
Tevens geef ik aan de Permanente Kommissie in bedenking om, bij
aldien deze subkommissie bij hare gevoelens zoude blijven
volharden, alsdan de gansche met dezelve gehouden
korrespondentie aangaande dit onderwerp in een der eerstkomende
nummers van de Star te plaatsen, om op deze wijze het gedrag
derzelve, zoo veel mogelijk aan alle leden der Maatschappij van
Weldadigheid bekend te maken en om daardoor een nadeel
voortekomen hetwelk anders aan de Maatschappij onvermijdelijk
zoude kunnen worden berokkend.
Wij hebben het bijzonder genoegen gehad te ontvangen Uwer K.H.
geëerde missive van den 15 dezer maand, ten geleide van de
gelezene korrespondentie tusschen ons en de subkommissie te
Enkhuizen, nevens eenen brief van Hoogstdenzelven aan deze subk.
waaruit wij met geen minder genoegen ontwaarden dat Uwe K.H. in
onze gevoelens deelende, onze handelwijze ten aanzien van deze
subkomm. heeft gelieven goedtekeuren.
Daar wij in plaats van eenige bedenkingen te hebben op den zoo
gepasten inhoud van Uwer K.H. missive aan de subk. Enkhuizen,
integendeel van dezelve eene gewenschte uitwerking bij haar
verwachten; zoo hebben wij ons gehaast dezelve te expediëren, met
dankbetuiging aan Uwe K.H. van zich ter bemiddeling dezer zaak wel
te hebben willen verledigen.
De geeerde missive van Uwe Koninklijke Hoogheid dd. 15 april d.s.
heeft de leden der subkommisie van Weldadigheid te Enkhuizen zeer
gevoelig getroffen -
Doch het stelt hen van de andere zijde gerust, dat zij, in het
onaangename different met de Permanente Kommissie, naar hun beste
weten en ter bevordering van de meesten bloei der algeheele
Maatschappij van Weldadigheid hebben zoeken te handelen; en nog
meer, dat bij hen nimmer het voornemen is geuit, om hunne
medewerking tot het gezegende doel dier Maatschappij en de daartoe
noodige communicatie met de voornoemde Permanente Kommissie te
staken of te verbreken.
De subkommissie te Enkhuizen is daarom nog evenzeer gezind, als
zij zich te voren altijd gaarne betoond heeft, om, zoo lang zij
bestaat, ook bij verschil van opiniën, zoo veel in haar is, toe te
brengen tot het loffelijk doel der Maatschappij, en dat alzoo aan
de weldadige intentie van Uwe Koninklijke Hoogheid voldaan worden.