In De proefkolonie blz 265 en De strafkolonie
blz 21 wordt vermeld dat najaar 1820 drie weesjongens uit Delft de
eerste strafkolonisten worden. Hier aanvullende bijzonderheden,
data en namen van die drie eerstelingen. Een sterretje bij een
naam betekent dat onderaan de pagina aanvullende informatie staat.
September 1820 komt er bij de pc een verzoek binnen of de regenten
van het Gereformeerd Weeshuis te Delft tijdelijk enkele
jongeren tot aan hun 21ste in de kolonie kunnen stallen. De
vraag wordt doorgespeeld aan Johannes van den Bosch, die op dat
moment nog bezig is de net opgerichte kolonie Willemsoord uit de
startblokken te schieten, en die laat vanuit Steenwijk weten dat
het wel kan. Waarop de notulen van de pc van 20 september 1820,
melden:
'Besloten aan de subk. te Delft te schrijven, dat, het voor de plaatsing van kinderen voor zoodanig een korten tijd, en zonder verbintenis om dezelven daarna door anderen te vervangen, in 't algemeen buiten de gewone kontrakten valt, de P.K. thans echter juist gelegenheid ter plaatsing van dezelven hebbende, bereid is die kinderen tegen ƒ60 jaarlijks per hoofd, tot hun 21ste jaar overteneemen.'
Precies een week later wordt het contract getekend en op vrijdag
6 oktober 1820 komen vijf jongens in Willemsoord aan.
Van Hendrik Wetsteen, van wie alleen de vader Jacob bekend is en
die als beroep schoenmaker heeft, en Andries van der Beek, van wie
de regenten als beroep opgeven ´eerst kleedermaker nu werkende in
een sayetfabriek´, wordt verder niet zo veel vernomen. Ze verlaten
na een paar jaar rustig de kolonie. Maar de andere drie lijkt het
er vanaf het begin niet te bevallen.
Drie dagen later al maakt Johannes van den Bosch in een brief
melding van
'de desertie van drie der onlangs van Delft aangekomene jongens.'
De pc vergadert daarover, waarna zij de Delftse regenten
'voorstelt om die 3 knapen onder behoorlijk geleide naar de kol. te rug te voeren, ten einde van daar naar de Ommerschans getransporteerd te worden.'
De president regent van het gereformeerd weeshuis te Delft heeft ze dan inmiddels - 18 oktober - al in de kraag laten vatten en volgens het brievenboek geeft hij
'Berigt de 3 uit de kolonie gedeserteerde jongens onder politiek geleide weder derwaards te zullen doen transporteren, verzoekende de koloniale wetten naar goedvinden aan hun te appliceren.'
Met 'politiek' zal ongetwijfeld 'politie' bedoeld zijn. De brief zelf is er niet, want dit is het gedeelte van het archief dat is leeggeroofd door een onverlaat die de sporen van Willem en Marianne der Nederlanden trachtte te wissen (zie hun verhaal elders op de site), dus we moeten het doen met brievenboekvermeldingen en notulen. Die laatsten berichten van een brief van 30 oktober van Benjamin van den Bosch en die 'meldt nog dat de 3 jongens uit Delft aangekomen zijn en naar de Ommerschans worden getransporteerd'. Het is onbekend welke dag ze precies aankomen, de Star heeft het later over 1 december, maar het brievenboek meldt een brief van 2 november uit de schans met kennisgeving van de 'aankomst der Delftsche weeskinderen en derzelver indeeeling bij den onderopzigter Zijl'.
Met Zijl wordt bedoeld sergeant Ignatius Seil die in het prille
begin toezicht hield op de proefkolonie. Blijkbaar wonen de drie
allereerste strafkolonisten in huis bij deze 44-jarige Luxemburger
met een reputatie van hardhandig optreden.
De oudste stamboeken van de Ommerschans dateren van enkele jaren
later - voor zover ik kan nagaam is invnr 1442 de eerste en is die
aangelegd in 1824 - maar uit brieven valt te achterhalen wie die
drie Delftse wezen zijn: Leendert van der Feijst, Adam van Schie
en Hendrik Willem van Schie. Je zou verwachten dat die laatste
twee familie van elkaar zijn, maar dat is niet zo. In de buurt van
het watertje de Schie zal die naam nu eenmaal tamelijk vaak
voorkomen.
Leendert en Adam zijn allebei deze zomer zeventien geworden,
Hendrik Willem van Schie is een jaartje ouder en hem wil ik in dit
stukje vooral gaan volgen. In de kolonie-administratie staat hij
als Hendrik van Schie, maar voluit is hij in 1802 geboren als
Hendrik Willem van Schie, zoon van de dan 48-jarige Cornelis
Roeland van Schie. In augustus 1820, Hendrik Willem is dan
achttien jaar, overlijdt zijn vader. Zijn moeder leeft nog, maar
blijkbaar is er geen geld om in het levensonderhoud van haar zoon
te voorzien, zodat hij onder beheer van de regenten van het Delfts
weeshuis komt en oktober 1820 de route
Delft-Willemsoord-Delft-Willemsoord-Ommerschans aflegt.
Het is daar nog rustig. De komende maanden druppelen diverse
weeskinderen binnen die op de kolonie iets hebben gedaan wat niet
mocht en er vormt zich een verzameling jongeren die op het land
rondom de schans werkt en door sergeant Seil in de gaten gehouden
moet worden. Dat lukt slechts tot op zekere hoogte. Van een daar
vastgehouden meisje wordt gemeld dat zij 'zich aan meer dan eene
ondeugd schuldig gemaakt' zou hebben..
Op het eind van het jaar verkrijgt de Maatschappij de rechtsmiddelen om ook koloniale gezinnen naar de strafkolonie te sturen. Het eerste gezin dat in april 1821 die twijfelachtige eer geniet is dat van de oude Johannes Bosch (Proefkolonie blz. 281). En op 18 november 1821 meldt de directeur de volgende:
'Wijders heb ik te rapporteren dat de kol. J. de Wolff uit kolonie no.3, twee der aan hem van wegen de Maatschappij toevertrouwde schapen, zonder voorkennis van den Ond. Direkteur hebbende geslacht, dezelve voor de Raad van Policie te Steenwijk is gebragt, door haar naar de Ommerschans is verwezen, en ten gevolge daar van den 15. dezer met zijn huisgezin is getransporteerd.'
J. de Wolff komt vaker voor als Pieter Wolf en het vaakst als Petrus Josephus Wolfs*. Hij is de eerste kolonist uit Zutphen. Met vrouw en vijf kinderen, en een 6de op komst, was hij juni 1820 in Willemsoord aangekomen. De subcommissie van weldadigheid Zutphen publiceert een krantenberichtje om te laten zien hoe blij het gezin daar mee is:
'Verleden vrijdag morgen, den 23sten dezer, is door de alhier gevestigde sub-commissie der maatschappij van Weldadigheid, naar Amsterdam, per schip, afgezonden, het huisgezin van Pieter Wolf, bestaande uit man, eene hoogzwangere vrouw en vijf kinderen, ten einde van daar verder te worden overgebragt naar Frederiksoord, in welke kolonie hetzelve door de permanente Commissie was opgenomen. Het is moeijelijk, zich een denkbeeld te vormen van de vreugde, met welke deze lieden bezield schenen, bij het vooruitzigt op hunne aanstaande loonsverbetering (..)'
Het is nogal een omweg, van Zutphen naar de kolonie over
Amsterdam, maar het kan helemaal over het water en dat is gezien
de kwaliteit van het Nederlandse wegennet wel zo prettig. In
tegenstelling tot wat het krantenbericht meldt gaan ze niet naar
Frederiksoord maar naar Willemsoord en daar is de directie over
het algemeen best tevreden over het gezin. Zie ook de lovende
woorden als ze vrijgelaten worden in het plaatje verderop de
pagina. Maar dat met die schapen kan echt niet.
Ook mee naar de Ommerschans waar zij Hendrik en de nodige andere
leeftijdsgenoten zal treffen gaat de oudste dochter, Dora Wolfs,
of Theodora Catharina Wolfs, nu 19 jaar.
In een verslag over de strafkolonie op de Ommerschans noemt de
Maatschappij ook 'een paar jongelingen van Delft, die zich thans
rees merkelijk beteren'. Samen met een andere veroordeelde heeft
Hendrik een niet onaantrekkelijk baantje: 'zij waaren voerlieden
of geemploieerd bij den wagens der Maadschappij'. Maar de
schilderachtige onderdirecteur van de Ommerschans, luitenant
Fenner, beschrijft in zijn gebrekkige Nederlands dat zij van hun
positie als paard- en wagenrijders misbruik maken en in juni 1822
een diefstal plegen: 'zij hadden brood van der Maadschappij, dat
voor de paarde bestemd waar, ontvreemd, en an eenen vreemden
daghuurder in dienst der Maadschappij verkogt.'
Het leidt tot een conflict tussen Fenner en zijn directe baas, de
inmiddels benoemde adjunct-directeur van de schans. Fenner wil dat
de jongens gestraft worden, zowel 'tot nut en waarschouwing der
bijden jongelingen' als ook ten voorbeeld van de andere
strafkolonisten, 'daar de geheele kollonie reeds kennis darvan
heefd'. Maar de adjunctdirecteur wil het met de mantel der liefde
bedekken. Hij heeft blijkbaar een positieve indruk van Hendrik
want 'darnevens recommendeerte ZWEdGest. den andern wees H. van
Schie, als een wel oppassende jonge an ZWEdGest. den Heer
Generaal, dardoor hij uit der strafkollonie ontslagen wierde'.
'ZWEdGest' is in dit citaat de adjunctdirecteur en 'ZWEdGest. den
Heer Generaal' is Johannes van den Bosch.
De aanbeveling tot vrijlating wordt opgevolgd. In die zomer van
1822 is op het middenplein van de schans een gigantisch gebouw
opgetrokken, de bedelaarskolonie. De strafkolonisten komen in de
huisjes op de wal, maar in september/oktober zullen de eerste
transporten bedelaars arriveren en dan wordt het een gekkenhuis en
men wil voor die tijd blijkbaar ruimen. Op 14 augustus 1822 worden
voor het eerst strafkolonisten teruggeplaatst naar de vrije
koloniën.
Er zijn er nog een paar die op vrije voeten komen. Niet de
tegelijk met Willem Hendrik opgesloten andere Delftse wezen, maar
wel:
- Gerrit Molen, een bestedeling uit Hoogeveen, die ook een
desertiepoging had ondernomen, maar die - 'ofschoon weinig
vlugheid van geest en handen bezittende'- volgens de directie
inmiddels 'toch het ruwe werk wél geleerd' heeft.
- Elisabeth Leefman, die ooit vanuit Den Haag bij de 'swaar
gebroken' proefkolonist Rigagneau* was ingedeeld (Proefkolonie
blz. 85) en die ‘uithoofde van haar gedrag met een gehuwd man
buiten de kolonie no.1' naar de strafkolonie was gestuurd, komt nu
vrij als 'werkzaam en goed van gedrag'.
- Geesje Nieuwenhuis*, dochter van kolonist Nieuwenhuis uit
Groningen, sinds een klein jaar vast. Zij 'wenscht bij hare ouders
terug te keeren', en dat gebeurt nu.
- Eeltje de Haan, dochter van proefkolonist de Haan* uit Sneek,
mag gaan omdat er een dienstje voor haar geregeld is.
En daarnaast zijn er ook twee gezinnen die naar de vrije koloniën
terug mogen. Johannes Kniessenburg, een half jaar geleden wegens
dronkenschap met zijn gezin in de strafkolonie terechtgekomen.
En......
De twee gezinnen en vijf jongeren maken de terugreis zonder
begeleiding, maar met reisgeld dat ze aan jenever opmaken, en het
wordt een dolle rit, maar die beschrijf ik nog wel eens in een
ander verhaal.
Hendrik Willem van Schie is inmiddels van halfwees geheel wees
geworden, want zijn moeder is in juni overleden. Hij wordt
ondergebracht in een huishouding van Hoogeveeners.
Hoogeveen had in midden 1820 naar Willemsoord onder andere afgevaardigd zes wezen die verzorgd zouden worden door Frederik Koster en een huishoudster. Frederik Koster* was bij aankomst al 68 jaar en hij overlijdt in mei 1820 op zijn 70ste. Daarna rustte alles op de schouders van de huishoudster, Trientje Roelofs weduwe Flap*, ook al ver in de zestig. De directie is niet gelukkig met haar en noemt haar
'een aller ongeschikst voorwerp voor hare bestemming, als zijnde door hare jaren niet in staat werk van eenig aanbelang te verrigten, van het eigentlijke vrouwelijke huiswerk als stoppen, naijen enz. kan zij niets immers doet zij niets, waardoor de kinderen altijd met onrijne gescheurde kleding gaan'.
In het midden latend hoeveel daar van waar is, Willem Hendrik
van Schie komt daar in huis. Ze wonen Willemsoord hoeve 55.
Plattegronden zijn er niet, dus het valt niet na te gaan hoever
dat verwijderd is van hoeve nummer 139 waarnaartoe de familie
Wolfs is teruggekeerd. Wel valt met zekerheid te zeggen dat Willem
Hendrik en Dora dat najaar van 1822 contact met elkaar hebben. Als
we tenminste vanaf de geboorte van hun zoon gaan terugrekenen...
Begin 1823 zoekt en vindt Hendrik werk buiten de kolonie. Hij
verhuurt zich aan een boer uit de omgeving en gaat 9 februari weg
uit Willemsoord. Of hij vindt onderdak bij die boer of hij bouwt
een illegaal huisje in de gemeente Steenwijkerwold. Op 5 maart
krijgt hij formeel ontslag van de kolonie, naar ik aanneem met
medeweten en toestemming van de Delftse regenten. Hij is dan net
21 geworden.
Na enkele maanden volgt de dan hoogzwangere Dora Wolfs. Op 11 juli
1823 schenkt ze het leven aan een zoon die Hendrik wordt genoemd
en die door Hendrik wordt gewettigd als hij en Dora een maand
later trouwen. Het is een gemengd huwelijk, Willem Hendrik is
hervormd en Dora rooms-katholiek. De uitkomst is dat het zoontje
katholiek gedoopt wordt. Hun vestigingsplaats is Steenwijkerwold
en daar volgt in 1826 nog een kind, maar vermoedelijk overlijdt
die al snel.
Dat is ook het jaar dat het niet meer zo best gaat. Alleen 's
zomers valt er bij boeren in de omtrek werk te vinden, 's winters
is het armoe. Ze nemen hun intrek bij Dora's ouders, maar daar
wordt ook niet genoeg verdiend om die extra monden goed te kunnen
voeden. In december van dat jaar vraagt Delft of er geen hoeve
over is waar Hendrik en zijn gezin als kolonisten gevestigd kunnen
worden, maar dat gaat niet door.
Het gezin trekt dan naar het Westen, maar helaas wordt het geen
geval van ´ze leefden nog lang en gelukkig´. Hendrik overlijdt in
Den Haag in 1832, dus op 30-jarige leeftijd, en vermoedelijk leeft
Dora ook niet heel lang, want in augustus 1837 komt hun zoon
Hendrik, dan net veertien geworden, bij zijn grootouders wonen.
Hij blijft acht jaar bij de familie Wolfs in huis, dan trouwt hij
met een dochter van kolonist Feskens* en wordt hij zelf kolonist.
Via zijn oudste dochter raakt hij geparenteerd aan andere
kolonistengeslachten, van Ham en Deems, en hij blijft zijn hele
leven kolonist, zodat de naam, zij het als ´Verschie´, toch
voortleeft op de kolonie.
Leendert van der Feijst en Adam van Schie blijven langer in de strafkolonie. Voor Leendert van der Feijst komt de bevrijding in augustus 1824 na een briefje uit Delft:
'Aan den jongeling Leendert van der Feijst, van wege de Maatschappij van Weldadigheid in de Ommerschans geplaatst, wordt van wegen HH Regenten van het Weeshuis der Hervormden, zijn verzocht ontslag uit voorm. gesticht toegestaan, als den vollen ouderdom van 21 jaar bereikt hebbende.'
Adam van Schie was voorjaar 1823 opgeroepen voor de militaire dienst, maar volgens de directie van de koloniën teruggekeerd
'als zijnde voor den dienst der Nationale Militie te klein bevonden'.
Of hij was in een jaar tijd sterk gegroeid of een ander legeronderdeel wilde hem wel hebben, want het stamboek meldt dat hij april 1824 'als militair' van de Ommerschans is vertrokken. Dat wisten ze in Delft niet en hun briefje van september 1824 komt daardoor als mosterd na de maaltijd. Dat bevat namelijk het verzoek
'Adam van Schie definitief te ontslaan, en hierdoor het kontrakt do 27 sept. 1820 voor vervallen te houden'.
Nadere informatie over betrokkenen |