Genoeg Gesold

Ik_en...
Ik heb met de nodige moeite de tekst mijn_gereedschapvan het in 1988 uitgekomen Genoeg Gesold in digitale vorm gekregen en druk het hieronder af.
Het is wat gedateerd, maar volgens mij zit het al beter in elkaar dan de eersteling (en ik weet nog dat ik heel veel lol had toen ik het schreef).
Als je links de omslag ziet, begint een nieuw hoofdstuk.










gg













We hadden gewoon niet de zeventien moeten nemen.
   Da's achteraf gepraat en dat is altijd makkelijk, maar toch... We hadden wijzer moeten zijn en de één in plaats van de zeventien moeten nemen.



tram



Er zijn twee manieren om vanaf het station naar de Brederodestraat te reizen. Je kunt met lijn één gaan en dan moet je vanaf de halte een stukje in noordelijke richting lopen of je pakt tram nummer zeventien. Die stopt bij de Jan Pieter Heijestraat, die iedereen voor het gemak de Jan-Piet noemt, en vandaar loop je een paar straten naar het zuiden om thuis te komen.
   En komt het hoe het komt, met die zeventien is altijd wat. Vraag me niet waarom, het is zo. Iedereen die wel eens vanaf het station naar de Brederodestraat is gereisd en daarbij abusievelijk de zeventien heeft genomen, zal u uit eigen ervaring bevestigen: met die zeventien is altijd wat.
   We hadden dus verstandig moeten zijn en in de één moeten stappen, maar ja...



tram



We waren chagrijnig de trein uit gevallen, chagrijnig het station doorgehobbeld en chagrijnig naar de halte gelopen. Daar gingen we chagrijnig om ons heen staan kijken.
   Er stond op dat moment geen wagen van lijn één. "De één-en zijn zeker op," kankerde ome Sjoerd bij wijze van grapje. "En ik had nog zo gezegd dat ze d'r zuinig mee moesten doen..." Ome Sjoerd is mijn overbuurman, hij woont op nummer drieënzestig één-hoog, een grote, ietwat te dikke vent van rond de veertig, die vroeger in de bouw heeft gezeten, maar nu van de WAO moet zien rond te komen.
   "'t Houdt ook op met zachtjes regenen," constateerde Jaap Gijssers. Het leek inderdaad of een nieuwe wolkbreuk in aantocht was en daarom stegen we in de zeventien. Al hadden we dus beter moeten weten.
   "Ga maar lekker zitten, ouwetje," zeiden mijn benedenbuurtjes tegen elkaar. We hadden vandaag ook de senioren meegenomen. Alles bij elkaar waren we met een stuk of twintig straatbewoners, grotendeels de bekende kliek van rondom de oneven nummers vijfenzestig en het blok daar tegenover. Bijna allemaal kerels, behalve mijn benedenbuurvrouw, Kitty en tante Bets. Mijn hoogsteigen Jacky was er niet bij want die houdt niet van voetbal. Bovendien had de vroedvrouw haar elke inspanning verboden.
   Jaap Gijssers nam achter mij plaats, ondertussen proberend een kriebelhoestje kwijt te raken. Daar heeft hij de laatste tijd vaak last van. Hij rookt ook te veel, maar dat is misschien te verklaren doordat hij vroeger jarenlang een sigarenzaakje op de Overtoom heeft gedreven.
   "Ze hebben er tóch nog eentje kunnen vinden," wees hij toen hij uitgehoest was. Een paar haltes verder was lijn één gearriveerd. We wilden gaan staan om over te stappen, maar die één reed al weer weg. We bleven dus zitten.
   Vijf minuten later stopte er opnieuw een één en toen die - na snel passagiers ingenomen te hebben - er meteen weer van tussen ging, stonden we met die zeventien nog steeds stil. Daar werd dat chagrijn ook niet beter van.
   "Ga jij eens kijken of die bestuurder nog leeft," bromde ome Sjoerd tegen zijn dochter.
   Kitty, want zo heet de dochter van ome Sjoerd en tante Bets, liep naar voren. Ze is zestien en verreweg het leukste dat er in de Brederodestraat en omgeving rondloopt. Ze verkeert momenteel in de nadagen van haar punk-periode, wat inhoudt dat haar kuif nog recht overeind staat, maar ze er wel gewoon een truitje en een broek onder draagt.
   Ze boog zich de chauffeurscabine in. Daarna wendde ze zich onthutst tot ons: "Hij sláápt!"
   "Dan moet je hem wakker maken," was de logische reactie van haar vader.
   De beheerder van de fietsenstalling in de straat hadden we ook bij ons en die nam deze actie voor zijn rekening. "Laatste ronde!" riep hij door de tram.
   "Wat, wat?" kwam de chauffeur bij bewustzijn.
   "We wilden naar de Jan-Piet," maakte Kitty duidelijk.
   "O ja?" De chauffeur rekte zich eerst uit alvorens antwoord te geven. "Dan moet je míj niet hebben."
   "Wat is dat nou," protesteerde ome Sjoerd, "dit is toch de zeventien?"
   "Dit," verbeterde de bestuurder, "is de wachttram. De halte van de zeventien is verplaatst naar daar." Hij maakte een gebaar naar een tiental meters verderop. Daarvandaan hadden we al eerder trams zien wegrijden en nu stond er één eenzame gele dertigtonner. "D'r staat er net eentje," voegde de chauffeur toe, waarna hij meende voor vandaag genoeg aan zijn voorlichtende taak gedaan te hebben en weer onderuit zakte om de broodnodige rustperiode tussen het zware werk in te lassen. Maar we waren nog niet met hem klaar.
   "Had je dat niet kunnen zeggen toen we instapten?" verweet Jaap Gijssers hem. "In plaats van daar een potje zitten meuren?"
   "Mwaah," weerde de chauffeur af.
   "Ja," kwam ome Sjoerd erbij staan, "in plaats van ons een half uur voor joker in de tram te laten zitten."
   Dat was ongeveer vierentwintigeneenhalve minuut overdreven, maar desondanks begon tante Bets heftig 'zo is het' te knikken en ergens achter mij hoorde ik ook bijval.
   De reservechauffeur voelde zich niet aangesproken. "Bij klachten wende men zich tot de centrale dienstleiding," declameerde hij. "En anders had je de auto moeten nemen."
   Kom nou zeg. Wat is dat nu voor een kul? Hoe kun je nu van de steun een auto hebben rijden? We begonnen te sputteren. Hij zag aankomen dat wij in discussie wilden treden en gebaarde naar de gereedstaande zeventien. "Die wagen gaat zó weg."
   Als er nu ook nog een tram voor onze neus zou wegrijden, dan waren de rapen helemaal gaar, dus we lieten het erbij. We merkten dat Willum ook in slaap gesukkeld was en die moest gewekt voordat we stilletjes naar buiten dromden. Al kon Jaap Gijssers niet nalaten om bij het passeren van de chauffeur nog 'openbaar veevervoerder' tegen hem te mompelen.



tram



Dat sloeg niet eens zozeer op de bestuurder in kwestie, als wel op het halve etmaal dat we in die publieke voorziening doorgebracht hadden. We waren deze zaterdag naar Schaverhorn geweest. Daar hadden we nog nooit van gehoord, maar bij navraag op het station was gebleken dat het echt bestond en zelfs bereikbaar met het openbaar vervoer. Dat laatste was betrekkelijk. Zacht gezegd. Heel zacht gezegd.
   We hadden eerst een half weekinkomen uitgegeven aan een trein die ons tot buiten de bebouwde kom bracht. Daar ben je als openbaar-vervoergebruiker helemaal aan de wilde beesten overgeleverd. Op de ritinformatie bij de haltepalen zijn ze aan het bezuinigen geslagen, maar in een hokje troffen we een daar gestationeerde streekvervoerder aan wie we de weg konden vragen. "Schaverhorn? Oei-oei-oei," zei die.
   Daarna ging hij uitpluizen hoe - met behulp van de lijnen die nog wel bestonden - zo dicht mogelijk bij onze bestemming te geraken. Hoe het precies ging zou ik niet eens kunnen navertellen, maar ik weet wel dat we een stuk of drie streekbussen van binnen zagen en dat ons langzamerhand kapitalen aan strippen de zak uit vlogen.
   Uiteindelijk stonden we op een halte bij een kerkje te wachten op de drieëntwintig, waarvan we - hadden we begrepen - de S-route moesten hebben. Er werd gemord, want de wedstrijd moest onderhand ruimschoots begonnen zijn. "Als Kuyper nog eens wat weet..." verwoordde Jaap Gijssers ons ongenoegen.
   Hij had er daarmee aan herinnerd dat we dit uitstapje niet helemaal uit vrije wil maakten. Er was een 'dringend beroep' op ons gedaan. Dat was gebeurd door Henk Kuyper, voorzitter annex secretaris - in moeilijke tijden annex penningmeester - van onze buurtvoetbal-vereniging SVW. De club verkeerde 'in nood'. Bij het komende 'vierpuntenduel' tegen de andere degradatie-kandidaat in Schaverhorn moest SVW minimaal gelijk spelen om ook volgend seizoen in de derde klasse afdeling West te mogen uitkomen. Kuyper rekende daarom op 'het publiek als twaalfde man'. Meerijden met de spelers kon niet, want 'met het oog op het belang van de wedstrijd' had 'de selectie' zich vrijdagavond teruggetrokken voor een 'trainingssessie' ("Hóe heet dat café?" had Gijssers gevraagd), zodat ze 'optimaal voorbereid' zaterdagmorgen al naar Schaverhorn konden reizen om 'te acclimatiseren'. Aan zijn woord-gebruik te merken had Kuyper liever een eredivisie-vereniging onder zijn hoede gehad.
   Het is en blijft echter onze buurtclub en zo kwam het dat we op een halte naast een kerkje stonden te kijken hoe uit de verte bus drieëntwintig op ons afreed.
   "Het terrein van de FC Schaverhorn, en snel," maande ome Sjoerd de chauffeur toen we instapten. Die dacht er anders over.
   Door het lange wachten waren de overstaprechten van onze kaartjes verlopen en als we mee wilden, dienden we ze nog een keer te laten afstempelen. We protesteerden furieus, want het is toch een soort van geld, die strippen. Maar of hij nu aardigheid had in stempelen, of aandelen bij het streekvervoer had, stempelen moest hij en stempelen zou hij.
   "Uitstappen voor de FC Schaverhorn," annonceerde hij een paar haltes verder.
   "Waar dan?" vroeg een straatgenoot zich af.
   "Daar," wees de chauffeur. Het enige dat we zagen was een lange polderweg met in de verte een paar bosjes. "Bij die bosjes," verduidelijkte hij. "Breng je ons niet even?" verbaasde ome Sjoerd zich. De chauffeur schudde gedecideerd van 'nee'.
   "Ik heb nu de V-route, dan sla ik hier linksaf. Rechtdoor ga ik tijdens de S-route, maar dat is alleen vóór en ná wedstrijden bij de FC Schaverhorn. En momenteel," hij tikte op zijn horloge, "is het niet vóór of ná, maar tijdens..."
   Zodat we - als we nog íets van de wedstrijd wilden meemaken - gedwongen waren die hele polderweg af te sjouwen tot bij de bosjes. Toen was het ook zachtjes gaan motregenen. Tussen twee shagjes door had Jaap Gijssers de vervoersproblematiek der lagerbetaalden in nogal krachtige bewoordingen geanalyseerd en iedereen had welgemoed met hem meegekankerd. Om begrij-pelijke redenen komen we er niet zo vaak uit en we hadden niet geweten dat het de laatste tijd zo erg geworden was. Ze breken in hoog tempo alles af wat nog iets is. Met één uitzondering: de zeventien. Dat is nooit iets geweest.



tram



We waren intussen naar de andere tram gelopen en namen ondanks de regen de tijd om voorop te kijken. "'t Staat erop," mompelde tante Bets, toen we het grote cijfer 17 en de verlichte aanduiding van de eindbestemming in ogenschouw hadden genomen.
   Jaap Gijssers ging als eerste zitten, moest zien een nieuwe hoestbui te overleven, schraapte de keel en informeerde op luide toon: "Kan dat wel uit? Al die elektra voor zo weinig mensen?" Ik keek de tram in. Hij had gelijk, behalve wij zaten er maar een stuk of drie mensen. Blijkbaar was de reputatie van lijn zeventien onderhand genoegzaam bekend.
   Daarna gingen minuten voorbij. Trams kwamen aan en trams reden weer weg en wij stonden als enige stil. De beheerder van de fietsenstalling was naar de bestuurder toegelopen om te vragen of hij misschien in overweging zou willen nemen om eventueel in de loop van de dag wellicht een stukje te gaan rijden. De man had zich in zijn stoel omgedraaid en zwaaide met een papiertje vol getallen, zo te zien een voorgedrukt lijstje met de dienstregeling.
   "Dit," zei hij, "dit zijn de nieuwe roosters. Ik zou daar uren over kunnen praten..." Hij staarde even naar het papiertje in zijn hand, blijkbaar overwegend of hij dat zou doen of niet. "Tsjonge, wat zou ík lang over die roosters kunnen praten..." vervolgde hij, maar besloot toen dat dat voor een andere keer was. "Eigenlijk had ik al weg moeten zijn," vertelde hij.
   "Aha," zei de fietsenbeheerder.
   "Maar er vallen een paar ritten uit."
   "..."
   "Want er is een stremming geweest."
   "Zozo," zei de beheerder van de fietsenstalling. Uitein-delijk werd hem en ons duidelijk dat we nog twaalf minuten moesten wachten eer de gewijzigde dienst-regeling voorzag in het vertrek van de zeventien. "Tis toch wat ouwetje," mopperden mijn benedenbuurtjes. "Betaal je je goeie geld om stil te staan."
   "Waar zijn ze mee bezig?" filosofeerde een straat-genoot.
   "Waar zijn ze NIET mee bezig," overtroefde een ander hem.
   "Zijn we d'r?" schrok Willum wakker.
   "May I ask you a question, please?" Een nieuw ingestapte passagier, een man van een jaar of vijftig met een fototoestel om de nek, had tante Bets uitgekozen om te vragen of hij iets mocht vragen. Daarvoor moet je dus niet bij tante Bets zijn. Haar beheersing van het Nederlands is al een tikje problematisch, laat staan dat ze met buitenlands uit de voeten kan. "Huh?" zei ze. Tante Bets is de vrouw van ome Sjoerd, en de moeder van Kitty, en je kunt haar in grote lijnen net zo beschrijven als haar man. Niet dat ze in de bouw heeft gezeten natuurlijk, maar wel dat ze op Brederodestraat drieënzestig-één woont, rond de veertig is, nogal fors geschapen en in gezinsverband van de WAO moet rondkomen.
   Gelukkig heeft Jaap Gijssers vele jaren een sigarenzaakje op de Overtoom gedreven en dan leer je je in alle talen redden.
   "Yez," zei hij. "Go ahead and ask."
   Het bleek een toerist te zijn. Van over de oceaan, zo te horen. Hij kwam op de proppen met het bekende plattegrondje van de VVV en de vraag of this tram hem zou kunnen brengen naar the hotel waar de tourist information voor hem gebookt had en waar zijn luggage al moest staan. Het was weer die tijd van het jaar aan het worden. Achterin de tram zag ik nog twee gebronsde figuren met rugzakken staan.
   Jaap Gijssers zette het chagrijn van zich af om de man te helpen. 'Yez', de tram zou tot bijna op de stoep van het bedoelde hotel komen. Maar hij knoopte er voor de volgende keer alvast een waarschuwing aan vast. "Next time you better take the one. You must never again take the seventeen," drukte hij de toerist op het hart. "With the seventeen there is always what."



tram


Na een zeer stief dozijntje minuten - we werden bekans onpasselijk van de lijnen één die verderop wegreden - rinkelde de chaffeur zijn bel, opende even de deuren om nog vier mannen binnen te laten en trok toen langzaam op.
   "Hèhè," zei ome Sjoerd op een manier dat het door de hele tram te horen was. Omdat niemand reageerde, wendde hij zich tot een van de pas ingestapte passagiers die in het middenstuk een staanplaats had gekozen.
   "Schandalig toch, dat je zo lang moet wachten eer dat ding überhaupt een keer gaat rijden," oordeelde ome Sjoerd in half-vragende vorm.
   "Ja," gaf de man ome Sjoerd gelijk. Om te vervolgen: "Mag ik dan nu uw plaatsbewijs even zien?"


tram

"Ach nee, hè?" kreunden een paar straatgenoten.
   Het hadden van die keurige mannen geleken. Vier waren het en ze hadden zich over de hele tram verspreid. Chouaib is de jongste van ons gezelschap en die maakte een fraaie duik naar een automaat en wist te stempelen voordat een controleur bij hem was. Chouaib is dertien jaar en de oudste van Achmed, onze straat-Turk. Zijn vader interesseert zich alleen voor voetbal als Feherecerebebance (ofzoiets) meedoet en hij was er dus niet bij.
   "Dat gaat zomaar niet," zei die controleur tegen Chouaib, terwijl hij heel diep stond na te denken volgens welk artikel in het reglement het ook alweer niet zomaar ging. Uiteindelijk liet hij het erbij zitten, want in de rest van de tram was de buit vet genoeg.
   "Kennen jullie wel?" wendde mijn benedenbuurvrouw zich gekrenkt tot de controleurs.
   "Dat kan er ook nog wel bij, ouwetje," stelde haar man vast.
   Alleen tante Bets had geen problemen. Die heeft altijd een stapeltje strippenkaarten bij zich voor haar hele gezin. Waar ze het van doet, mag Joost weten.
   De rest zat met gebakken peren. We hebben het niet breed - we hebben het helemaal niet breed en vooral rond deze tijd niet. We trekken bijna allemaal van de sociale dienst en leefden op dat moment net halverwege twee betaaldata van dat instituut. Een hele maand kun je van zo'n bijstand natuurlijk nooit in leven blijven - hooguit twee weken, misschien drie als je zuinig doet. Vanaf halverwege ligt de hond in de pot en eigenlijk hadden we dan ook beter thuis kunnen blijven vandaag. Na alle onkosten bij het streekvervoer hadden we het laatste stukje naar huis noodgedwongen beschouwd als 'service' van het vervoerbedrijf. Het vervoerbedrijf was het daar niet mee eens.
   "Ik moet hem toch ergens hebben," mompelde de beheerder van de fietsenstalling, voor de vijfde keer al zijn zakken bekloppend.
   "Rustig maar," suste de controleur die erbij stond, "ik wacht wel."
   "Weet je wat?" zei Jaap Gijssers tegen een andere controleur, die met het bonnenboekje in de aanslag voor hem was komen staan. "Stuur maar een rekening."
  "Daarnet had ik hem nog," zei de beheerder van de fietsenstalling, die langzamerhand moeie handen kreeg van het afvoelen van zijn zakken.
   "Tsssh," was het enige dat de controleur wist te zeggen.
   "Ik heet Hoogkamp," zei Jaap Gijssers. De mensen in zijn buurt knikten om te beamen dat Jaap Gijssers Hoogkamp heette. De chauffeur gooide roet in het eten. "Hé," zei hij, zich half in zijn stoel omdraaiend, "dat is toevallig. Ik ook. Ben jij familie van de Hoogkamps op de Hoofdweg?"
   "Eeh... ik... eh..." zei Jaap Gijssers, maar hij hing al. Af en toe kan hij bepaald gewiekst zijn, maar echt liegen is weer wat anders. Daarbij speelde natuurlijk ook dat hij zelf wel wist dat hij fout zat. Er zijn gewoon regels. Zíj brengen ons naar de Jan-Piet en wíj betalen daarvoor. Dat zijn de regels. Ik zeg niet dat ze eerlijk zijn (helemaal niet), maar zo zijn ze, de regels. En als er geen regels zijn wordt het een rotsooitje, dus moeten er regels zijn. Schijnt het.
   "Goed," zei de controleur tegen Gijssers, "we proberen het nog een keer. Uw naam was...?"
   Ikzelf kan het ook niet. Met bloedend hart had ik inmiddels het geld afgedragen waarvan Jacky, ik en onze ongeborene de komende anderhalve week hadden moeten eten.
   "Zou ik hem dan toch verloren zijn?" vroeg de beheerder van de fietsenstalling zich hardop af, met knap gespeelde wanhoop in de stem.
   "Tsjonge," zei zijn controleur, op het proces-verbaal alvast tijd en plaats invullend. "Wat ongelukkig nou, hè?"
   De tram was voor de afwisseling stil gaan staan. De bestuurder wachtte tot zijn controlerende collega's alle inzittenden 'afgewerkt' hadden en pas toen reed hij langzaam naar de eerste halte. De controleurs, waar je bij wijze van spreken de briefjes bankpapier uit zag bulken, verlieten daar de tram.
   "Iedereen nog een prettig weekend," wensten ze de achterblijvers.
   "Waarvan?" vroeg de fietsenbeheerder terwijl hij zijn geplunderde portemonnaie weer opborg. En daarna luider naar de chauffeur: "Zouden we dan nu een keer naar de Jan-Piet gebracht kunnen worden?!?"


tram


Daarna ging het drie haltes goed. Niet dat we opschoten (dat zou natuurlijk ook veel te veel gevraagd zijn), maar we tramden met een aanvaardbaar gangetje van het ene stoplicht naar het andere. Bij de vierde halte ging de kat de gordijnen weer in. Ome Sjoerd kwam in actie. "Wacht even," zei hij. "Die mevrouw moet ook mee."
   Hij was opgestaan, had op het knopje van de deur gedrukt en zich daarna geposteerd op de onderste tree van het trapje. Dat is een 'denkende trede' en zolang er gewicht op drukt, gaan de automatische deuren niet dicht. Met die honderdtachtig pond van ome Sjoerd er bovenop liet dat deurtje het wel uit zijn hoofd om dicht te gaan.
   Pas nu zagen we waarom die actie nodig was. Op de stoep, van de tramhalte gescheiden door een constante verkeersstroom, stond een oudere dame met twee grote boodschappentassen. Zo te zien wou ze graag met de zeventien mee, maar kon ze er niet komen vanwege het verkeer. Ome Sjoerd gebaarde naar haar dat ze moest oppassen met oversteken en dat hij de tram wel zolang voor haar zou vasthouden.
   De chauffeur was er minder van gecharmeerd. Hij keek in zijn spiegeltje wat er aan de hand was en greep de microfoon. "Wil die meneer daar van de treeplank afgaan? Dan kunnen we weer verder," riep hij om.
   Dat helpt dus niet. Ome Sjoerd stond op de treeplank of hij er van z'n leven niet meer vanaf zou gaan. "Die mevrouw moet ook mee," zei hij slechts.
   "D'r gaan nog meer trams vandaag. Die mevrouw kan de volgende pakken," meldde de chauffeur.
   Belachelijk argument. Wie de frequentie kent waarmee lijn zeventien rijdt (en dat moest hij als betrokkene toch weten), zou zich wel tien keer bedenken voor die op zo'n halte wortel ging schieten. Dan heb ik het alleen nog maar over de trams die van het station in de richting van de Jan-Piet gaan. Andersom schijnt er helemaal geen dienstregeling te zijn en vertrekken ze alleen als er toch niet genoeg chauffeurs in het wachthok overblijven om te klaverjassen. Zo op het eind van de zaterdagmiddag kun je het helemaal schudden, dus wat ons betreft was het een halszaak geworden: die mevrouw MOEST mee.
   De dame zelf begon aarzelende pogingen te doen de rijweg te betreden.
   "Kom nou mensen," probeerde de chauffeur weer. "We zijn al wat laat en zo loop ik steeds meer vertraging op."
   Ik voelde het chagrijn naar mijn stembanden omhoogborrelen, maar Jaap Gijssers was net even eerder. "Wat krijgen we nou? Eerst een uur op het station blijven staan, dan drie kwartier controleren en nou mopperen als we nog iemand mee willen nemen?" Het klokje van Jaap Gijssers is misschien niet helemaal correct, maar dat heb je als we in de contramine zijn.
   "Laat dat mensje even mee," pleitte mijn benedenbuurvrouw. Als het vervoerbedrijf zelf niet klant-vriendelijk was, dan deden wij het voor ze. Maar de bestuurder bleef ongevoelig en wendde zich weer tot ome Sjoerd. "Ja, meneer, óf u komt naar binnen óf u gaat naar buiten, maar u kunt daar niet blijven staan!"
   Zonder zich verder te bewegen, draaide ome Sjoerd zijn hoofd. Ik zag een beginnend glimlachje rond zijn lippen, alsof hij op deze opmerking gewacht had. Ik wist uit ervaring dat er nu iets zou komen dat op een kwinkslag leek.
   "Waarom kan dat niet?" vroeg ome Sjoerd. "Sta ik soms buitenspel?" Hij grijnsde over zijn hele gezicht. De chauffeur begreep er niets van, de rest van de tram ook niet, maar wij hadden door wat ome Sjoerd bedoelde en gaven allemaal een zwak lachje af. Bij ome Sjoerds grapjes honoreren wij vooral de goede bedoelingen.



tram


Toen we eerder vanmiddag het terrein van de FC Schaverhorn bereikt hadden, waren we drijfnat en was de eerste helft net afgelopen. De stand, werd ons desgevraagd meegedeeld, was 0-0. Dat zag er dan tenminste een keertje goed uit.
   In afwachting van de tweede helft beklommen we met het legioen de tribune. Een overkapping had er niet afgekund, dus we stonden gewoon de hele rust in de regen. Wat we daarna zagen benam ons de adem.
   "Niet te geloven," stamelden ontdane straatgenoten. We hadden tot nu toe gedacht dat het 'Schaver' sloeg op de gelijknamige polder, maar dat bleek een misvatting.
   Elf tussen de mestoverschotten vandaan geplukte boerenknullen liepen daar een potje te rauzen dat het niet mooi meer was. Het speelveld was ook niet bijster - rond de middencirkel meenden we nog afdrukken van een melktank te zien - maar het was toch vooral de schonkige traptechniek van de tegenpartij waardoor de echt niet kinderachtige selectie van ons buurtteam opvallend vaak kermend tegen de grond sloeg. Halverwege waren ze er zelfs in geslaagd ("Ein böses Faul," zou de Duitse tv zeggen; "Nou- nou- nou," klaagden mijn benedenbuurtjes) onze gevreesde voorschopper Berend voor vijf minuten tegen de vlakte te krijgen. Iets waartoe we eigenlijk alleen een anti-tankkanon in staat hadden geacht.
   "Smeerlappen," had Kitty boos geroepen. Ze heeft een paar weken verkering met Berend gehad en al is dat al een hele tijd uit, het is toch nooit leuk om te zien dat je ex-verkering van de wereld geschopt wordt.
   Het kenmerk van de ware grote voetballer is dat hij net opgesprongen is wanneer de tegenstander probeert hem een botbreuk aan te doen. Maar SVW telt weinig echt grote voetballers en tien minuten voor tijd liep het hele elftal te hinken en te trekkebenen. In die situatie had de FC Schaverhorn het enige en beslissende doelpunt van de wedstrijd gemaakt.
   Eerlijk gezegd vond ik dat we er een beetje te ver van af stonden om het goed te kunnen zien, maar dat doelpunt, dát doelpunt, volgens de kenners - ome Sjoerd, Jaap Gijssers - dat doelpunt was hart-stik-ke bui-ten-spel... Dat doelpunt was wel zo ver-schrik-ke-lijk buitenspel... En dat hadden ze niet één keer gezegd, nee, dat hadden ze - globaal - tussen de vijftig en de zeventig keer gezegd. Niet alleen tijdens de resterende vijf minuten wedstrijd, waarin verder niets noemenswaardigs gebeurde, maar ook tijdens de terugtocht. Die begon even goed, want nadat Jaap Gijssers de omstanders had meegedeeld dat we hoopten nooit van ons leven meer in Schaverhorn te hoeven komen, bleek de drieëntwintig nu de S-route te rijden en voor de poort op ons te wachten. Alleen wilde dezelfde fanaat ons weer allemaal per se stempelen. Daarna had de thuisreis hetzelfde rampzalige verloop als de heenweg. De tifosi waren zo langzamerhand ook behoorlijk doorweekt en al met al waren we met elke kilometer die ons van Schaverhorn scheidde een stukje chagrijniger geworden. Ga je een keertje uit...



tram


"Zo, geef maar aan, wijffie," zei ome Sjoerd. De dame met de boodschappentassen was ten langen leste gearriveerd en ome Sjoerd had een van haar tassen aangepakt en binnengezet, zodat ze makkelijker kon instappen. De chauffeur had de laatste minuut wijselijk zijn mond gehouden, maar als gezegd, we hádden een slecht humeur en louter om te pesten stapte ome Sjoerd in zijn volle glorie geheel uit de tram en riep met die oorverdovende stem van hem over straat: "Hier nog iemand die met de zeventien mee moet???"
   Twee fietsers knepen geschrokken in hun remmen, voorbijgangers hielden abrupt de pas in, maar niemand meldde dat hij graag nog met de zeventien mee wou en ome Sjoerd moest nu gaan oppassen, want die automatische deurtjes dreigden dicht te klappen en zouden hem dan buitensluiten, dus hij draaide zich snel om, maakte een kwiek sprongetje op de onderste tree en... zakte erdoorheen.



tram


Het is niet netjes om te lachen als iemand valt, dus wendden we ons hoofd af toen we het deden.
   Ome Sjoerd was achterover gestruikeld en zat met zijn achterwerk op de halte. De blik waarmee hij naar de resten van het treetje keek hield het midden tussen verbaasd en dommig. Dat werkte nogal op de lachspieren van de mensen die hem vanuit de tram konden zien.
   "Van onderen," grinnikte Jaap Gijssers.
   "Zijn we d'r?" schrok Willum wakker van de hilariteit.
   De chauffeur had in de gaten gekregen dat ze zijn tram aan het slopen waren en kwam naar achteren gelopen. Tante Bets was hem voor. "Is mannie lekker bezig?" informeerde ze door de open deur naar buiten.
   Ome Sjoerd krabbelde overeind en bevoelde zijn stuitje, want dat scheen hij bij het neerkomen bezeerd te hebben.
   "Moet-ie dan een zoentje waar-ie zich pijn gedaan heeft?" zette tante Bets een kinderstemmetje op. We namen aan dat ze dat niet serieus bedoelde.
   "Nou, da's snugger," zei de trambestuurder die nu ter plekke gearriveerd was. "Hele tree naar god."
   Occhh, deed ome Sjoerd verontschuldigend. Hij bukte zich en we zagen dat de chaffeur overdreef. Zo'n tram is overal rondom vijf millimeter plaatstaal, dus dat treetje was nog heel. Het was alleen door het veren losgetrild van de bouten waarmee het vast had gezeten. Ome Sjoerd probeerde of hij het treetje met de hand weer vast kon zetten. Dat was volstrekt hopeloos en dat zag hij zelf ook wel, maar waarschijnlijk dacht hij dat het proberen op zich een goede indruk zou maken.
   "Jaja, kom nou maar binnen," zei de chauffeur die ome Sjoerds gepruts niet langer aan kon zien. "Dat wordt toch niks." Ome Sjoerd erkende dat. Met nog steeds iets verontschuldigends over zich klom hij aan boord, overhandigde de chauffeur het gesneuvelde treetje en ging weer op zijn stoel naast tante Bets zitten.
   "Jaja, dat komt ervan," zei de chauffeur die een klep bovenin geopend had, met een daarachter zittend hendeltje de deuren had gesloten en nu bezig was er een bordje met 'Defect' aan te hangen. Zijn humeur was verschrikkelijk vooruitgegaan sinds ome Sjoerd die smak gemaakt had.
   "Da's duur hoor, zo'n treetje," meldde hij nog, voordat hij checkte of het bordje goed hing en naar voren liep om verder te rijden.
   "Dat hoef ik toch niet te betalen," siste ome Sjoerd verontrust tegen Jaap Gijssers. Maar die dacht niet dat het geld ging kosten. We hadden vandaag, meende hij, meer dan voldoende bijgedragen. De bestuurder zou ook niet moeilijk gaan doen, want dat treetje was niet van hemzelf, maar van de Tram.
   Hij trok inderdaad gewoon weer op en wij gingen bedenken hoe we na dit intermezzo ons chagrijn terug konden krijgen. We hebben er natuurlijk alle reden voor en bovendien is het ergens ook wel een lekker gevoel om te hebben, chagrijn.



tram


"Gas wordt volgende maand duurder," opende Jaap Gijssers. Dat werkt altijd wel, vooral halverwege de maand.
   "Koffie gaat ook tien cent omhoog," volgde tante Bets. Tsjonge, wat werden we chagrijning. De komende maand zou toch al extra problematisch worden. De 'Europese boterberg' moest weggewerkt, alle minima kregen vijftien pakjes roomboter. Je kon aan je water voelen dat dat weer op de uitkering gekort ging worden. Konden we lekker hele dagen boter eten...
   Het vrouwtje met de boodschappentassen mengde zich met een "Alles is zo duur, hè" in ons gesprek.
   "Je krijgt af en toe nauwelijks het eten voor je gezin op tafel," beaamde mijn benedenbuurvrouw, hoewel ze maar een heel klein gezinnetje heeft.
   "Hondebrokken zijn in de aanbieding," grapte de beheerder van de fietsenstalling, maar we vinden dat je op zo'n manier niet met onze menselijke waardigheid mag spotten.
   "Neem mij nou," kwam het boodschappentassen-vrouwtje, "ik ben even een zaterdagje de stad in geweest en ik let altijd precies op de prijzen, dat heb ik wel van m'n man zaliger geleerd, die was boekhouder moet u weten", (wij knikten begrijpend) "dus ik ben daar heel precies in, maar ik ben zo'n middagje de stad in en ik ben gelijk een meier kwijt. En wat had ik dan helemaal gekocht???"
   We keken haar belangstellend aan om te vernemen wat ze dan helemaal had gekocht. Maar na: "Een broek, in de aanbieding van ƒ 47,50 voor ƒ 15,-, een borstrokje voor m'n oudste zoon, afgeprijsd omdat er een foutje in zat van ƒ 9,90 naar ƒ 2,50, drie kussenslopen, voor maar ƒ 2,95, en voor die prijs kan je het niet laten liggen want verleden week in de Koopjeshallen, dat is bij mij om de hoek, hadden ze dezelfde slopen voor..." werd het zo gedetailleerd dat onze aandacht verslapte.
   Alleen tante Bets en Kitty bleven de uiteenzetting volgen en toen het boodschappenvrouwtje klaar was met de opsomming van wat ze dan wel helemaal gekocht had, erkenden ze volmondig dat het te gek was dat je daarvoor meteen honderd gulden kwijt was. Daarna ging tante Bets de kosten van het levensonderhoud op andere maatschappelijke terreinen doornemen.
   "Neem nou zo'n tramkaartje," zei ze. "Dat ding kost acht gulden vijfenzestig, als je nog het geluk hebt dat de winkels open zijn en je ze in de voorverkoop kan krijgen, maar goed, acht gulden vijfenzestig zei ik, staan d'r vijftien op, ben ik met m'n man en m'n dochter, dus om alleen van het station naar huis te komen, ben ik al kwijt drie keer twee strippen, dus zes strippen, da's dus eh... zes maal eh... nee, da's acht vijfenzestig gedeeld door ...eh ...zes en eh... dat dan maal eh... vijftien, nee... dat... eh..."
   Zo, daar had ze zich mooi in de nesten gewerkt en daar kwam ze dus van d'r levensdagen niet uit. Maar er was weer iemand bij komen staan. "Misschien wilt u deze even gebruiken?" vroeg een jongeman, terwijl hij tante Bets zo'n klein Japans rekencomputertje aanreikte.
   Als ik zeg 'jongeman', dan bedoel ik een jaartje of vijftien jonger dan ik, dus ergens in het begin van de twintig. Het rekenmachientje kwam uit een blauwe gereedschapskist waarin ik allemaal interessante spullen zag liggen. Jongeman was duidelijk een klus-type.
   Ik bekeek het keurig gerangschikte gereedschap met enige afgunst. Bij Jacky en mij thuis is gereedschap opgeborgen volgens de principes 'het moet wel ergens zijn', 'ik meen het laatst nog gezien te hebben' en 'hebben we daar vorige keer ook niet naar lopen zoeken?'
   Deze jongeman echter was - aan zijn gereedschapskist te zien - een systematische klusser. Omdat het vandaag zaterdag was, was hij waarschijnlijk ook een systematische zwarte klusser, maar dat mag van ons.
   Tante Bets keek allesbehalve gelukkig naar het haar voorgehouden zakjapannertje. Afgezien van onbegrip over de werking van het apparaat, zijn zulke kleine rottoetsjes volslagen onhanteerbaar voor de vingers uit die familie. De jongeman deed het daarom zelf maar. "Drie punt vijfenveertig en negen-tiende repetent," meldde hij. "Drie gulden vijftig," rondde ik af om te helpen.
   "Nou," zei tante Bets, zich herstellend. "Da's dus drie gulden vijftig om met z'n drieën in de tram te mogen. En wat krijg je ervoor...??? Je staat voornamelijk stil!"
   Ja verrek, ze had gelijk. We stonden alweer stil. Al een hele tijd eigenlijk, nu we er over nadachten en we waren nog zelfs niet halfweg de Jan-Piet.
   "Ze zijn zeker bang dat-ie slijt als ze er te veel mee rijden," veronderstelde Jaap Gijssers.
   "Moeten we duwen?" riep tante Bets naar de chauffeur.
   Die hoorde haar niet, want hij was opgepiept en zat te luisteren naar wat er over de mobilofoon tegen hem gezegd werd. Hij zei wat terug, deed iets met een voetpedaal en greep de microfoon om een mededeling tegen de hele tram te doen.
   "Dames en Heren, deze wagen gaat door naar de remise," zei hij. "U wordt verzocht hier uit te stappen en de volgende wagen te nemen."



tram


Jaap Gijssers draaide zich half in zijn bank om en keek mij aan. Ik draaide mijn hoofd schuin naar achteren en keek ome Sjoerd aan. Ome Sjoerd keek Jaap Gijssers aan. Daarna keek hij naar tante Bets die naast hem zat en tante Bets keek over het gangpad heen Kitty aan. De beheerder van de fietsenstalling had zich in zijn bank omgedraaid zodat Kitty hém aan kon kijken. Vervolgens keek Jaap Gijssers tante Bets aan, de beheerder van de fietsenstalling keek mij aan en ome Sjoerd keek Kitty aan. Ten slotte keek tante Bets mij aan, ik keek Kitty aan, Kitty keek Jaap Gijssers aan, Jaap Gijssers keek de beheerder van de fietsenstalling aan en die keek tante Bets aan. Daarna wendden we ons allemaal naar voren en zeiden: "NEE."





gg













De bestuurder dacht zeker dat hij een vuiltje in zijn oren had, want hij herhaalde in de microfoon precies wat hij zojuist gezegd had.
   We hoefden elkaar niet opnieuw aan te kijken, bleven rustig zitten en zeiden: "Nee." Uit het volume van dat "Nee" kon ik opmaken dat meer straatgenoten in de gaten kregen dat hier iets gewichtigs aan het gebeuren was.
   De chauffeur kon nu niet meer denken dat hij het verkeerd verstaan had. We zagen zijn verbaasde gezicht in het spiegeltje. Hij deed weer iets met het voetpedaal en zei dit keer alleen maar: "U moet hier dus uitstappen."
   Willum was tijdelijk wakker en hoewel hij waarschijnlijk geen flauw idee had waar het over ging had hij zich gevoegd bij het koor dat "Nee" zei. Ik meende trouwens ook de, ietwat aarzelende, stem van het boodschappen-vrouwtje te horen.
   De bestuurder keek nogmaals in het spiegeltje en voegde nu een extra argument toe: "Er komt zo een andere zeventien."
   Bij het vrouwtje met de boodschappentassen was geen enkele twijfel meer te bespeuren, de jongen met het gereedschap voegde een welluidende bariton bij de samenspraak en voorzover ik het zo snel kon beoordelen was het nu de voltallige tram die eenstemmig zei: "Nee."
   Wat maken we nou mee? moet de bestuurder gedacht hebben. Hij schoof de microfoon een stukje opzij, richtte zich half op en keek verbouwereerd de tram in. "Wat... wat?" vroeg hij. Jaap Gijssers trad op als woordvoerder. "We doen het niet," zei hij.
   Om die woorden kracht bij te zetten knikten we allemaal.
   De chauffeur kwam nu helemaal overeind en greep het deurtje om zijn cabine te verlaten. "Maar...?" vroeg hij zich af.
   "We verdommen het," verduidelijkte ome Sjoerd. En Jaap Gijssers kwam tot een preciezere formulering: "We blijven zitten tot we naar de Jan-Piet gebracht zijn."
   De chauffeur was nu door het deurtje heen en stond voor zijn cabine naar ons te kijken.
   "'t Stond d'r op," zei tante Bets. "Ik heb bij het station nog even gekeken, maar het stond d'r op. Hij ging naar de Jan-Piet."
   "En verder," kwam het vrouwtje met de boodschappen-tassen een beetje ongerust, "ik moet er twee haltes verder pas uit en zover ging die ook nog."
   "Tuurlijk," suste tante Bets, "hij gaat nog verder dan de Jan-Piet, dat stond d'r ook op."
   "Jamaar..." zei de chauffeur.
   We zwegen beleefd en lieten hem uitpraten.
   "Jamaar..." herhaalde hij, "deze tram gaat naar de remise."
   Hier was sprake van een misverstand. We schudden langzaam ons hoofd van links naar rechts en maakten zachte ontkennende geluidjes.
   "Wel waar," zei de chauffeur.
   We schudden weer. "Deze tram," legde Jaap Gijssers rustig uit, "deze tram gaat naar de Jan-Piet." Hij wou achteroverleunen maar voegde eerst "Plus een paar haltes verder" toe voordat het vrouwtje met de boodschappen-tassen zich weer ongerust ging maken. Daarna moest hij zijn aandacht naar opzij verleggen, want de toerist had hem op zijn mouw getikt en vroeg: "What's the matter?"
   "They want to poet us out," legde Jaap Gijssers uit. De toerist maakte meteen aanstalten op te gaan staan, maar Jaap Gijssers drukte hem met een - hij wist zo snel het Engels niet - "Zitten blijven" weer naar beneden.
   "Jamaar hoor eens hier," vond de chauffeur, "dat kan toch zomaar niet? Als ik zeg dat jullie eruit moeten, dan moeten jullie er toch gewoon uitgaan?"
   Dat ziet u verkeerd, gebaarden we. Dat ligt zo niet, dat ligt anders.
   "Bovendien is het niet mijn idee," verdedigde de chauffeur. "Ik hoor het ook net van de centrale. Zíj zeggen dat jullie hier moeten overstappen."
   De brave man wist het niet, maar hier had hij vreselijk de verkeerde snaar te pakken. Hij zou het gauw genoeg merken, dit was hé-lé-maal mis.
   "Ze zeggen, ze zeggen...," bauwde tante Bets na, "ze zeggen, ze zeggen..."
   "Ze zeggen zoveel," vulde ome Sjoerd aan.
   "Ze zeggen, ze zeggen...," ging tante Bets door.
   "Ze zeggen maar, ze doen maar," legde ome Sjoerd uit.
   Ook Jaap Gijssers besloot zich in dit onderwerp vast te bijten. "Ze gooien je de tram uit, ze schroeven de prijzen op, ze douwen je een boterberg door je strot, ze korten op je uitkering, ze laten je huur verhogen, ze sluiten je gas af, ze sollen maar wat met je, dat doen ze."
   "Ze zeggen, ze zeggen..." tante Bets weer.
   "Ergens heeft die meneer wel gelijk," mengde het vrouwtje met de boodschappentassen zich in het gesprek. Ze bedoelde Jaap Gijssers. "Van de winter hebben ze bij mijn schoonmoeder, dat wil zeggen de moeder van wijlen mijn man, hebben ze het gas afgesloten. Nou, het vroor dat het kraakte en dat besje is vijfentachtig!!! Da's toch geen stijl?"
   De technische jongen met de gereedschapskist wist meer van deze materie. "Dan moet ze kantelen," suggereerde hij.
   "M'n schoonmoeder?" vroeg het vrouwtje angstig.
   "Nee nee, d'r gasmeter. Als ze die kantelt, loopt de meter de andere kant op."
   "O." Het boodschappenvrouwtje had zo haar twijfels. "Komt er dan geen gas de woning in?"
   De chauffeur had het een tijdje staan aanhoren, maar kon zich er niet langer buiten houden. Hij spreidde zijn armen met de handpalmen omhoog en vroeg in oprechte verbijstering: "Jamaar, wat heb ík daarmee te maken?"
   Niemand zei wat, dus hij kon doorgaan. "Dat heb ík toch niet gedaan? Heb ík dat gas soms afgesloten?? Nee toch??"
   Ja, daar gaat het natuurlijk niet om.
   "Ja," zei Jaap Gijssers, "daar gaat het natuurlijk niet om."
   "O nee? Leg eens uit dan. Waarom jullie míjn tram niet uit willen omdat bij háár ouwelui het gas is afgesloten? Leg eens uit."
   "M'n schoonmoeder," verbeterde het boodschappen-vrouwtje.
   "Nou kijk," begon Jaap Gijssers.
   "Ben benieuwd," interrumpeerde de bestuurder, maar Gijssers ging gewoon door: "Verleden maand kregen we een brief dat ónze elektrarekening omhoog moest omdat de gasexport tegenviel. En heb ik dat soms gedaan? Heb ik dat gas zo slecht verkocht? Is dat mijn schuld?"
   "Eh... nee," moest de bestuurder toegeven.
   "En van míjn uitkering wordt een WAO-vereffening afgetrokken, omdat er zoveel mensen in de WAO terecht gekomen zijn dat ze het anders niet zouden kunnen betalen. Heb ík die mensen dan de WAO ingeschopt?"
   Dat had Jaap Gijssers bij zijn weten niet gedaan, gaf de bestuurder stilzwijgend toe.
   "Of heb ík soms die boterberg gemaakt, dat ik een maand lang verplicht roomboter moet vreten? Of..."
   De chauffeur stond met een mond vol tanden.
   "Nou dan," zei Jaap Gijssers, aan alle kanten bijgevallen door 'ja' knikkende straatgenoten.
   "Eeeeh..." zei de bestuurder. Hij stond zich suf te prakkizeren hoe hij verzeild geraakt was in een discussie over WAO-vereffeningen, gasexport en boterbergen. Hij was er zelf niet over begonnen, zoveel wist hij zeker. Maar hoe dan in 's hemelsnaam...? Het was begonnen toen hij... aha.
   "Jamaar..." begon hij zich te herstellen.
   Jaap Gijssers achtte echter de tijd gekomen om het tot nu toe bediscussieerde kort samen te vatten: "Dus het gaat om het principe."
   "Deze tram..."
   "Waar het om gaat is dat ze maar aanrotsooien, ze schuiven je heen en weer, ze sollen maar wat met je," zei Jaap Gijssers. "En dus willen we nu gewoon naar de Jan-Piet gebracht, want dat gesol zijn we zat."
   De anderen hadden nooit in een sigarenzaakje aan de Overtoom de welsprekendheid geleerd en zich daarom tot nu toe beperkt tot instemmend geknik, maar de zojuist geformuleerde slotconclusie leidde tot hoorbare bijval.
   "Precies," klonk het.
   "...zijn we zat," echode een straatgenoot.
   "Ze zeggen, ze zeggen..." zei tante Bets.
   "Ergens heeft die meneer dat heel goed gezegd," meende het boodschappenvrouwtje.
   De beheerder van de fietsenstalling trok voor de gelegenheid zijn beste potjeslatijn uit de kast. "Sollandum," zei hij, "esse bastantum!"
   "...méér dan zat," kwam Kitty.
   "Ze zeggen, ze zeggen..." zei tante Bets.
   "En het plenst," constateerde een straatbewoner.
   "Bovendien," voegde ome Sjoerd toe, met een wijs vingertje heen en weer zwaaiend om zijn argument extra kracht bij te zetten, "was het geheid buitenspel."





gg














Het kostte de bestuurder geruime tijd om deze stortvloed aan argumenten te verteren. In de loop van dat proces werd hem allengs wél duidelijk dat hij ons op een normale manier zijn tram niet uit zou krijgen. Toen werd hij bitter.
   "Moet ik dat nou weer hebben?" klaagde hij.
   Ja sorry, gebaarden we, het kwam niet anders uit.
   "Waarom overkomt mij dat dan? Kunnen jullie je niet ergens anders gesold gaan zitten voelen?"
   Het was niet persoonlijk bedoeld en het speet ons ook, maar ja, het principe...
   "Dat jullie bij een ander in de wagen gaan zitten zieken?"
   Helaas.
   "Of dachten jullie soms dat ik zo'n lollig leven had?"
   Daar hadden we nog niet bij stilgestaan.
   "Dacht je dat ik niet hoefde sappelen om aan de kost te komen?"
   Misschien, maar elke maand dat inkomstenbriefje helemaal naar de sociale dienst sjouwen, moest hij ook niet uitvlakken.
   "Hebben jullie é-nig idee hoeveel van die doorgesjeesde zelfmoordpiloten ik op zo'n dag bijna onder m'n bumper heb? Weet je wel hoe vaak ik met een halve zenuwinstorting een kruispunt over kom?"
   Hij was intussen iets scheller en luider gaan praten dan aangenaam was en dus knikten we snel dat we het begrepen. Aangemoedigd door dat zwijgende begrip besloot hij ons verder in te wijden.
   "En de roosters!" riep hij. "Heb je gezien wat een klotestreek met die roosters is uitgehaald? Wacht, ik laat het zien."
   Voordat we konden zeggen dat we het zo ook wel geloofden was hij naar voren gebeend en hij stond alweer voor ons, zwaaiend met het gedrukte velletje papier dat hij ons bij het station ook getoond had. "Moet je kijken," riep hij. "Dat is toch van de... van de... van de..."
   We snapten niets van het papiertje waarop alleen een heleboel getallen stonden, maar we vonden het zo lullig dat te zeggen, dus we knikten ernstig dat het vande vande was.
   "Moet je deze dinsdag zien," zei de chauffeur, die zich behoorlijk stond op te naaien. "Ja???"
   We knikten ja.
   "Moet ik om zeven uur beginnen, dat wil zeggen kwart over zes van huis om op tijd in de remise te zijn..." (Ja, dat was heel vroeg, vonden we) "... rij ik tot tien uur, denk je dat ik dan vrij heb...? Nee hoor, mag ik even snel naar huis en dan kan ik om vier uur 's middags weer beginnen. Tot zeven uur. Zit je twee keer u-ren-lang in die pestpokkerige klote-spits..."
   We hadden ons er nooit mee bezig gehouden, maar nu we het er over hadden: we vonden het heel erg.
   "Weten jullie wat dat je gezinsleven aandoet?!?"
   Nee, wisten we niet, maar of hij zich alsjeblieft niet te veel zou willen opwinden.
   "Ik heb elke dag ruzie. Van de zenuwen... van de opgefoktheid... van die pokke... die pokke... diedie..."
   "Tuttut," suste tante Bets, "tuttut."
   De sfeer dreigde ongemakkelijk te worden, want de bestuurder, waarvan we eerder al begrepen hadden dat hij Hoogkamp heette, was nogal over zijn toeren geraakt. Gelukkig werd er op dat moment tegen het voorste deurtje geklopt. Buiten zagen we een andere tramchauffeur die vragend zijn schouders ophaalde. Ik keek om. Er stond een tram achter de onze, een dertien, en daar kwam die bestuurder vandaan. Onze eigen chauffeur liep naar voren om de voorste deur open te doen, zodat zijn collega naar binnen kon.
   "Wat sta jij hier stil te staan?" Onze bestuurder legde uit hoe hij naar de remise gecommandeerd was, maar er niet in slaagde zijn passagiers te lozen.
   "O..." zei de ander, "tsjah." Hij keek onzeker de tram in.
   "Wij willen naar de Jan-Piet gebracht," legde de dichtstbijzijnde straatgenoot behulpzaam uit, "daar hebben we voor betaald."
   "O," zei de chauffeur weer. Bij nadere beschouwing leek het hem geen probleem waar hij persoonlijk mee diende te worstelen. "Dan moet er een wagentje van de centraalpost komen."
   Er stond alweer een trambestuurder bij het voorste deurtje. Als je er op staat te wachten komt er nooit een tram, maar nu schenen ze in optocht achter ons aan te paraderen. Onze chauffeur moest weer het hele verhaal doen. Bij deze bestuurder ging het er niet zo makkelijk in. Hij kon zich niet aan de indruk onttrekken dat we het niet helemaal begrepen hadden.
   "Moet je eens luisteren, beste mensen," richtte hij zich tot ons. Hij had een vriendelijke grijns van oor tot oor getrokken en lachte aanminnig de tram in. "Deze wagen moet naar de remise," sprak hij, elk woord duidelijk articulerend. "En dus moeten jullie eruit en overstappen op een andere tram." Zo, opgelost, rechtgezet, scheen hij te denken, met nog een vriendelijk wuifgebaar in de richting van de deuren. Maar we houden er niet van om aangesproken te worden of we malle Lowietje zijn.
   "Deze tram," Jaap Gijssers articuleerde zo mogelijk nog duidelijker, "deze tram moet naar de Jan-Piet."
   De grijns bij de bestuurder bleef nog even hangen. Toen begon hij zijn hoofd te schudden en leek hij van zins opnieuw een poging tot uitleg te doen.
   Onze eigen chauffeur voorkwam dat door zijn collega bij de arm te grijpen. "Laat maar," zei hij, "ze gaan gewoon niet."
   De eerder binnengetreden bestuurder van de dertien was al op weg naar de door Hoogkamp verlaten cabine. "Ik ga de cp oproepen," kondigde hij aan. Zijn later gearriveerde collega kon het nog niet geheel bevatten. Hij probeerde de grijns weer terug te krijgen, maar dat wou niet lukken.
   "Waarom dan? Waarom gaan ze er niet uit?" vroeg hij daarna aan onze chauffeur. Die had het ondertussen helemaal begrepen. "Ze vinden dat er al genoeg met ze gesold wordt."
   Hij keek even naar ons, toen naar zijn collega, merkte dat hij in zijn hand nog steeds het ondertussen geheel verfrommelde papiertje met de getallen had, zei "Ach", keek weer naar ons, zag buiten dat het flink doorregende, wierp nog een blik op het papiertje en besloot: "En ergens hebben ze wel gelijk." Sportieve vent.


tram



De technische jongen met de gereedschapskist was de bestuurder die de centrale ging oproepen op de voet gevolgd. Hij was heel benieuwd hoe die mobilofoon werkte en dat legde de bestuurder hem bereidwillig uit. Daarop onthulde de technische jongen dat het een van zijn hartewensen was om eens op zo'n bestuur-dersplaats te zitten teneinde alle knopjes en lichtjes en schakelaartjes van dichtbij te bestuderen. "Waarom niet?" dacht de bestuurder. De jongeman was in zijn knollentuin. Dat soort auto-didactische techneuten wil altijd graag iets bijleren.
   Er waren meer mensen gaan staan. Echt zitvlees hebben we niet en als er dan toch gewacht moest worden, kon dat net zo goed staande. Ook de laatste mensen die achterin hadden gezeten waren er nu bij gekomen. De rugzakken-dragers die ik eerder al had waargenomen, bleken van vakantie terugkerende stadgenotes te zijn. Twee jonge vrouwen, allebei bruinverbrand, allebei met kortgeknipt haar, zo op het eerste oog een peper- en zoutstel.
   Een van de twee wendde zich tot mijn benedenburen en meldde dat 'het strand waar Els en ik vandaan komen' ernstig vervuild geweest was. Het verband ontging de buurtjes ten enen male, maar na enige uitleg begrepen ze dat het rugzakkenmeisje graag 'milieuverontreiniging' opgenomen wou zien in het rijtje zaken waarmee we gesold worden. "De Middellandse Zee wordt steeds smeriger," zei ze. "Jaja," knikten de buurtjes. Wisten zij veel, zij komen daar nooit.
   Kitty leek net zo geïnteresseerd in de werking van een tram als de technische jongen. Die meid verveelt zich de laatste tijd. Omdat ze zestien geworden is zouden haar ouders met ingang van komend seizoen honderden guldens schoolgeld voor haar neer moeten tellen. Dat kan dus niet. Werk is nergens te vinden en sinds de educatie afgebroken is doet ze hetzelfde als de rest van de straat: niets.
   Nu had ze wél iets te doen. Ze liep naar de bestuurders-cabine en ging erbij staan. Chouaib heeft enige aanleg voor techniek, dus die stond daar ook te koekeloeren en ome Sjoerd ten slotte was er ook bij gaan staan, maar bij hem is dat meer een gewoonte, ergens bij gaan staan.
   De bestuurder die net geprobeerd had ons de tram uit te grijnzen, wees naar het propje papier in Hoogkamps hand. "Wat loop jij met de dienstregeling te doen?"
   Onze chauffeur moest even omlaag kijken eer hij het weer wist. "O," zei hij toen, "ik heb het met ze gehad over de nieuwe roosters."
   "De nieuwe roo... da's van de... van de..." begon zijn collega te schelden. De bestuurder die de centraalpost had gewaarschuwd en nu bij zijn vakgenoten terugkeerde, wist de boel te sussen met de opmerking dat ze momenteel een ingelaste extra rustpauze genoten.
   "Het enige spijtige," voegde hij eraan toe, "is dat we maar met z'n drieën zijn."
   Ik snapte het probleem niet. De anderen ook niet, maar de beheerder van de fietsenstalling liet blijken meer inzicht te hebben in het functioneren van het vervoer-bedrijf hier ter plaatse.
   "Dan doe ik toch een rondje mee, jongens," zei hij en toen werd er in een tas gegrepen en zaten even later op vier stoelen drie chauffeurs en één fietsenstalling-beheerder te klaverjassen. Be- grepen we ook waarvoor ze die tassen altijd met zich meezeulen.
   "Maatslag introeven?" informeerde de be- heerder, maar dat bleek binnen het vervoerbedrijf geen usance te zijn.
   "Heb je er verstand van?" vroeg Kitty de technische jongen. "Och," zei die en keek op. Toen keek hij nog een keer. "Het is gewoon elektriek," verklaarde hij daarop, "en dáár weet ik wel wat van. Het is een motor-generator met koolborstels, waarbij het anker in serie met het veld staat."
   "O ja," zei ome Sjoerd. "Jaja." Die had er dus ook geen woord van begrepen.
   "Ik dacht al bij m'n eigen," mompelde onze chauffeur, die zijn kaarten zat te sorteren en ondertussen zachtjes voor zich uit praatte, "ik dacht 'Hoogkamp', dacht ik toen ze omriepen dat ik naar de remise moest en ik dacht 'lekker vroeg thuis vandaag, de vrouw verrassen, schoenen uit, voor de tv, pilsje erbij', ik dacht al 'Hoogkamp, dit kan niet waar zijn, zo'n mazzeltje, ...da's niks voor jou, man, daar komt vast iets tussen'. En ja hoor, heb ik m'n wagen volgeladen met kluiveduikers die n-i-e-t-m-e-e-r g-e-s-o-l-d willen worden. Nou jààh..."
   Het klonk allemaal niet alsof hij echt boos was, en hij onderbrak zichzelf op luidere toon met de mededeling "Schoppen wordt troef". Het leek erop dat het vervoers-personeel in de situatie berustte. Dat ze niet verder konden rijden, was natuurlijk ook niet zozeer een probleem voor hen als wel voor de Tram, en die was gewaarschuwd. Nu ze kaarten in handen hadden, hoefde er wat hun betreft de rest van de dag helemaal niet meer gereden te worden.
   Om ook wat te kletsen te hebben informeerde tante Bets bij het boodschappenvrouwtje "Is dat toen nog goed gekomen, met uw moeder en dat gas?" Het vrouwtje kon nog verbeteren: "Mijn schoonmoeder", maar toen ze begon aan een omstandig verhaal over maatschappelijk werk en afbetalingsregelingen, werden we gestoord door hevig getik. We zagen een passagier uit de achter ons staande tram die de regen had getrotseerd om naar onze voorste deur te lopen.
   "Hoe doe je nou open?" vroeg Kitty belangstellend aan de technische jongen.
   Hij wees een knopje aan. "Kijk maar, het staat erbij. Dit is de voordeur en hiermee zet je de andere deuren in zijn vrij."
   "O," nam Kitty het in zich op. "En hoe weet je wanneer ze allemaal weer dicht zijn?"
   Ook dat had hij door. "Als je verder wil rijden, druk je op deze twee tegelijk en dan..."
   Boink! Boink! Boink! De verregende passagier stond nu geagiteerd tegen de deur te timmeren. Technische jongen drukte snel open. Opge- wonden stoof de man naar binnen. "Blijven jullie hier staan tot Pasen en Pinkst... Wat nou? Zitten jullie te kaarten?!? Zijn jullie helemaal van god los?!?"
   "Huh?" vroeg een chauffeur die zo druk in zijn kaart-hand zat te kijken dat hij het even niet gevolgd had. "Wat?"
   De fietsenbeheerder praatte hem bij. "Ruiten gevraagd," zei hij. "Je moet volgen."
   De nieuw binnengekomene, een klein druk baasje met een aktentas, stond zich zichtbaar op te winden. "Ik wil naar huis," zei hij, "en het enige dat die tram doet is stilstaan."
   "Ja," legde ome Sjoerd uit, "dan had je ook niet de zeventien moeten nemen. Met die zeventien is altijd wat."
   Het mannetje keek ome Sjoerd verbouwereerd aan. "Ik zít helemaal niet in de zeventien," barstte hij los. Hij wees naar achteren. "Ik zat gewoon in de dertien."
   "O," zei ome Sjoerd, even afgebluft. "Nou, daar is ook vaak wat mee." Dat was niet helemaal waar, of beter gezegd helemaal niet, maar anders had hij met de mond vol tanden gestaan.
   "Nu moet die nel eruit komen," zei een van de chauffeurs terwijl hij een zeventje opgooide.
   De nieuwkomer begon te briesen. "Ik wil naar huis," verviel hij in herhalingen.
 "Hmm," bepeinsde de bestuurder van de dertien. "U kunt wel even van mij overnemen. Dan ga ik in mijn wagen omroepen dat het nog een tijdje kan duren." Hij was al op weg.
   "Ik wil helemaal niet kaarten," riep de man. "Ik wil naar huis. Waarom rijden jullie niet verder?"
   Een straatgenoot was bereid dit toe te lichten. "Wij blijven zitten tot we naar de Jan-Piet gebracht zijn."
   "Ik wil helemaal niet naar de Jan-Piet," kreet het opgewonden standje. "Ik wil naar Bos en Lommer!"
   "Bos en Lommer..." zei een van de chauffeurs werktuigelijk, "dan moet u de dertien hebben."
   De man raakte nu over zijn toeren. "Ik zát in de dertien," gilde hij.
   "Zo," zei de terugkomende chauffeur van de dertien, "ik heb m'n passagiers verteld dat ze beter kunnen gaan lopen. Wie kwam uit?"
   "Ik wil helemaal niet lopen!" gierde het mannetje. "Ik wil naar huis gebracht! Naar Bos en Lommer! Met de tram!"
   "Ja," zei ome Sjoerd, die er genoeg van begon te krijgen. "Kijk eens, het is minder gaan regenen. Word je niet zo nat als je gaat lopen." En hij schoof de man door de voorste deur naar buiten.
   "Ik wil... ik zal... Ik laat niet met me sollen!" gilde het kereltje. Het werkte aanstekelijk. Maar ome Sjoerd zei: "Nee hoor, moet je niet laten doen," en hij bleef in de deur-opening staan totdat het mannetje vloekend en scheldend aan zijn wandeling was begonnen.
     'Dit zijn de relais voor alles wat op zwakstroom werkt,  lampen enzo,' mompelde technische jongen die een kastje had opengepeuterd en daar nu overheen gebogen zat.
   Kitty nam daar geen genoegen mee. “Wat zijn relais?”
   'Twintig roem,' annonceerde onze bestuurder.
    Alleen Jaap Gijssers had er tot nu toe het zwijgen toegedaan. Maar dat kan hij zeer veelbetekenend, zwijgen. Net zoals hij nu naar het bordje “Verboden te roken' boven de bestuurderscabine keek, zijn shagbuil uit de jaszak pakte, weer naar het bordje keek, de gomkant van een vloeitje zocht en begon te draaien. De boodschap was duidelijk: als jullie je niet aan de regels houden en ons niet  de Jan-Piet brengen, dan mag ik ook doen waar ik zin in heb
   De toerist had hem nodig. “Why are we waiting? Aren't we going any further?'
    'Oh no.' Jaap Gijssers was heel stellig. 'We're going further. Zeker weten. Sure. Nou en of. Yes-yes. We're going all the way to the John-Pete.'


tram


Er kwam een kleine auto met gele strepen aan- gescheurd. Wat daar uitstapte moest iets heel verantwoordelijks doen bij het vervoerbedrijf, want het zag er uit als een  wandelende maagzweer. Spits koppie, met zenuwvlekken en een ingebakken nors-nerveuze trek rond de mond. Het enige dat er goed uitzag was het uniform met strepen en de tekst “Vervoerbedrijf / dienstleiding'.
    Voor de bestuurders was dit een soort van bovengestelde, dus toen ze het wagentje zagen aankomen, begonnen ze snel hun kaarten op te bergen. Niet snel genoeg, want het voorste deurtje stond nog open en de maagzweer was in een furieus tempo naar binnen gestekkerd.
    “Doe die kaarten weg,” snauwde hij. Tegen Kitty,  Chouaib en ome Sjoerd bij de ingang zei hij: “Sta niet zo in de weg jullie.' Hij werd de technische jongen gewaar die op de bestuur-dersplaats het bedieningspaneel zat te bestu-deren. “Daar mag je niet zitten,” bitste hij en tegen Jaap  Gijssers: “Verboden te roken.” Daarna keek hij om zich  heen wat er nog meer te verbieden viel, maar dat zag hij  niet zo snel.
    “Wat hoor ik nou voor een onwijs verhaal op de mobilofoon?' vroeg hij. Onwijs? dachten we, maar hij keek eerst  naar de chauffeurs.
    De bestuurder van de dertien gaf explicatie: “Ze willen niet doen wat we willen dat ze doen.”
    Toen de maagzweer zijn wenkbrauwen optrok verklaarde hij: “Uitstappen.”
    Onze eigen bestuurder had zich ondertussen tot op grote hoogte met ons gesolidariseerd en die voegde toe: “En wij willen niet doen wat zij willen dat we doen.'
     De maagzweer vond het allemaal hogelijk curieus en  zijn wenkbrauwen gingen nog hoger, dus vulde een straatgenoot aan: “Naar de Jan-Piet brengen.'
    “Daar moeten we namelijk naar toe,° zei Kitty.
    “t Stond d'r op,° zei tante Bets.
    De maagzweer had de probleemstelling nu door. “Wat  is dat voor een stom gedoe?” vroeg hij.
    Dat vonden we niet aardig. Chagrijnig... ja, dat zijn we  (al was dat langzaam aan het wegtrekken), eigenwijs...  klopt, we kunnen ontzettend eigenwijs zijn. Maar stom...  Nee.
    Dus we sloegen beledigd de armen over elkaar en keken hem slechts aan.
    “Doe niet zo kinderachtig,° zei hij. “Hup, eruit.”
     De hufter zocht duidelijk ruzie. Onwijs, stom, kinderachtig. We mogen als werklozen dan vijfderangsburgers zijn, maar een klein beetje respect moet er toch af kunnen.
     Tante Bets kan er helemaal niet tegen afgebekt te worden. "D'r zit een vetvlek op dat pak,” zei ze, wijzend op de revers van het uniform.
    De maagzweer keek naar beneden, zag inderdaad een  vlekje aan de rechterkant, maar besloot daar vooreerst  geen verdere aandacht aan te besteden.
    “Hup eruit,” herhaalde hij. “Jullie draaien de hele  dienstregeling in de soep.'
    “Lijkt wel boter,” zei tante Bets, die was opgestaan en tot voor de maagzweer in uniform was gelopen.
     De vervoersfunctionaris boog zich opzij om langs haar heen naar achteren te wijzen. “Moet je kijken, jullie houden de boel op. Daarachter is een hele opstopping aan het ontstaan, een... een...'
     'File,' hielp mijn benedenbuurman.
     'Even wrijven,' zei tante Bets, de daad bij het woord voegend door haar zakdoek te voorschijn te halen en over de vetvlek op de rechterrevers te poetsen.
     De man keek verbaasd naar die actie, oordeelde dat het zijn gezag niet ten goede zou komen als hij er iets van zei en probeerde te doen of de activiteiten van tante Bets heel normaal waren.
    “Trams moeten wel op tijd rijden, ja,' zei hij.
    “Dat zou dan voor het eerst zijn,' meende Jaap Gijssers.
     'O ja?”
     'Het enige dat in deze stad op tijd rijdt,' wist Jaap Gijssers, “is de methadonbus'.
     'Lukt niet,” siste tante Bets tussen haar tanden. Ze bevochtigde de zakdoek in haar mond en ging met nieuwe energie op de vetvlek af. Zo te zien werd die eerder groter dan kleiner.
    “Dat wordt een heel gedoe om die trams straks weer op schema te krijgen,' lichtte de vervoersleider zijn eigen sores toe.
     “O nee,' kwam de bestuurder van de dertien, “o nee. Dan laat je maar een rit uitvallen, maar ik ga niet zitten jakkeren om die tijd in te halen.”
     Maagzweer keek naar hem met een blik die beduidde dat hij zich erbuiten moest houden. Jaap Gijssers meende een kans te zien: “Jullie zitten die jongens altijd maar op te jagen,' stookte hij.
     De functionaris onderkende het gevaar van onenigheid binnen de eigen gelederen en keerde snel terug tot het eigenlijke onderwerp. “Gaan jullie er nou gewoon uit of niet?”
     Tante Bets gaf het op. “Nee, gaat niet,” zei ze. “Moet in de wasmachine.” Maagzweer deed een stapje achteruit.  Er was geen wasmachine in de buurt, maar als die er wel geweest was, achtte hij tante Bets in staat om hemzelf er ook in te gooien.
    Het vrouwtje met de boodschappentas had het een tijd je zonder gesprekspartner moeten stellen sinds tante Bets met de vetvlek in conclaaf was en richtte zich dus maar tot  de functionaris.
     “Wanneer gaat die tram weer eens rijden?° vroeg ze.  “Het is half zes geweest en mijn oudste zoon komt vanavond op de koffie dus ik wil voor die tijd het huis aan kant hebben.'
     Maagzweer, wiens hele rechterrevers nu drabbig zag,  meende eindelijk een tegenstander te herkennen die hij  aankon. “Dat ligt helemaal aan uzelf, mevrouwtje. Als u  rustig de tram verlaat dan komt er een andere zeventien  en dan bent u zo thuis.”
    “En wie zegt me dat die niet ook naar de remise geroepen wordt? Of dat die ineens naar de andere kant van de  stad rijdt?? 't Is toch zo? Ze doen toch maar wat? Ze sollen toch maar met je?' keerde ze zich voor instemming  naar ons toe.
     Eerlijk gezegd vonden we het niet ijzersterk gebracht.  Niet bepaald origineel geformuleerd ook, maar je kunt niet alleen maar mensen hebben die iets nieuws bedenken, er moeten ook mensen zijn die dat daama nog vijfhonderd keer herhalen.
    Het was echter wel duidelijk dat ze geen partij was voor de waarschijnlijk doorgeleerd hebbende functionaris , dus tante Bets riep: “Moet ik toch nog even proberen, met dat  vetvlekje?' en de maagzweer zag aankomen dat hij dan helemaal geen uniform over zou houden en deed nog een stap achteruit.
    'U begrijpt,° bij gebrek aan beter begon hij te dreigen,  'dat we de politie erbij halen als u niet gewoon de tram  uitgaat.”
     Dat was minder. De eigen bijdragen voor het inroepen van politiehulp zijn knap pittig en dan konden we straks  nog eens gaan ruziën wie die voorrijkosten moest betalen.
    'Waarom kan er nou niet één keer iets lopen zoals het hoort te lopen?' deed Jaap Gijssers een beetje vermoeid zijn beklag. “Gewoon, normaal...'
     Maar de dreutel meende ons nu in de houdgreep te hebben. “Ik roep de politie, hoor,' herhaalde hij, alsof hij het over zijn grote broer had. We reageerden met een ijzig stilzwijgen. Misschien stom, misschien kinderachtig, misschien onwijs, maar hij had het ernaar gemaakt.
    “Dan moet u het zelf maar weten,° zei hij. “Ik ga ze oproepen. Als jullie nu naar je eigen wagen gaan' - dat laatste was tot de bestuurders gericht - 'dan wachten we even op de politie en dan kunnen we zo weer verder rijden.”
      De chauffeurs gehoorzaamden. Alleen onze eigen bestuurder, Hoogkamp, bleef zitten. Dat was overeenkomstig de letter van het bevel (hij zat al in zijn eigen wagen), maar hij had ook zo z°n twijfels.
    'Kweeniet,' mompelde hij. “Kweeniet of dat zo geregeld is. Lijken me doordouwers die hier zitten,' en hij keek met iets van vertedering naar de inzittenden van de  tram.
    Sportieve kerel, ik had het al gezegd en ik blijf erbij: sportieve kerel.
     De vetvlek had het niet verstaan. “Wat is dat?° vroeg  hij. “Wou jij nog iets zeggen, Hoogkamp?'
    “Iets zeggen... Iets zeggen...' mompelde de bestuurder.  En dan, opverend: “Ja! De nieuwe roosters. Over die  nieuwe roosters wou ik nog iets zeggen.'
    “Verrek, da”s waar ook,” kwam de bestuurder van de  dertien. Hij was al op weg naar de uitgang, maar hield nu de pas in. “Daar deugt niets van, die nieuwe roosters.  Daar hebben jullie een potje van gemaakt.”
     Maagzweer leek dit onderwerp niet te wensen. Hij  maakte althans een afwerend gebaar en opende zijn mond om het punt af te voeren, maar de chauffeur ging door. “Jullie hebben me drie gebroken diensten in één week gegeven. Da°s toch niet normaal? Dat kan toch niet?”
     Nee, zeiden wij, dat is echt te gek. Dat kun je niet ma-  ken. Wij waren over dit onderwerp eerder voorgelicht en  onze sympathie stond geheel aan de kant van de slachtoffers. Jaap Gijssers mengde zich erin door maagzweer te  verwijten: “Jullie buiten die jongens uit.'
     De geüniformeerde vetvlek probeerde Gijssers volledig over het hoofd te zien en wendde zich uitsluitend tot  de drie chauffeurs. “Dit lijkt me geen onderwerp dat we hier moeten behandelen. Drop het maar bij de MC.'
    “Wáár?° vroeg tante Bets, die waarschijnlijk begrepen  had dat de zaak op het toilet afgehandeld zou worden.
    Jaap Gijssers zag dat de bestuurders het inderdaad aan hun gekozen vertegenwoordiging wilden overlaten en riep snel: “Heb je é-nig idee wat dat hun gezinsleven aandoet?”
      Hierdoor aangemoedigd opende Hoogkamp zijn mond om de huwelijksproblematiek van trambestuurders uit de doeken te doen, maar zijn bovengestelde was hem voor. 'Genoeg,” zei deze, “ik wil er geen woord meer over horen.'
      Hoogkamp haalde zijn schouders op. “Ik dacht, u had gevraagd of ik nog iets wou zeggen, dus...'
      Maagzweer werd nu echt vals. Hij krabde onder zijn  kin, keek Hoogkamp vuil aan en sliste: “Was jij verleden  jaar al niet eens geschorst wegens insubor-' Onze bestuurder stond al. Alledrie de chauffeurs schuifelden gewillig naar de uitgang.
     Jaap Gijssers droeg de nederlaag gelaten. Je zeurt er  een keer doorheen, je zaait wat onrust, je stookt, je ruit  een beetje op, en soms werkt het en soms gewoon niet.  Jammer dan. De chauffeurs viel niets kwalijk te nemen.  Er zijn al niet zo veel mensen die een baan hebben en als je  d'r eentje hebt, kun je beter zorgen dat je 'm houdt.
     “Waar zit de batterijschakelaar?” vroeg de technische jongen aan een van de voorbijschuifelende bestuurders.
    “Hebben we niet meer," hielp de chauffeur. “Als een  motorgroep ingeschakeld staat, start het hulpbedrijf vanzelf.'
     “Bedankt,” zei de technische jongen.
     “Ssttt,° siste maagzweer vermanend, maar toen Hoogkamp langs de bestuurscabine kwam, wees hij snel: “Die hendel daar is de hoofdautomaat.”
       Je zag uit de rug van maagzweer de irritatie puilen, dus om te pesten riep tante Bets nog: “Er zit ook een vlekje op de achterkant', maar toen waren ze al verdwenen.


tram


'Hoe vaak moeten we het nou nog uitleggen?' klaagde Kitty. De jeugd werd ongedurig. Chouaib stond ook te kijken of hij het verder wel geloofde en de technische jongen probeerde uit balorigheid een van de vier voetpedalen voor zich. We schrokken ons lam. “O,° zei hij, “da's de elektrische bel.'
        De maagzweer stak boos zijn hoofd uit het autootje van waaruit hij de politie aan het oproepen was en riep dat we dat moesten laten. Bestuurder Hoogkamp, die op het zitbankje van de abri een droog plekje had gevonden, schrok op, drentelde toen terug naar de tram en legde  vanuit de deuropening de functies van de diverse voetpedalen aan technische jongen uit.
     “Die vent luisterde niet eens.” Kitty wees naar maagzweer.
     “Je kan je de blaren op je tong kletsen. putte de fietsenbeheerder uit zijn langjarige ervaring, “en ze doen toch wat ze willen.' Het rugzakkenstel meldde dat het op hun  horloges kwart voor zes was. “Och gut, ik moet het hele huis nog doen,” zuchtte het boodschappenvrouwtje.
     “°t Wordt laat, ouwetje,° zeiden m'n buurtjes. Jaap  Gijssers is van een vasthoudender natuur. Hij zat rustig  op zijn plek en draaide een nieuw shaggie.
     Ook ome Sjoerd reageerde op de tijdmelding kwart  voor zes. “Ik krijg honger,' zei hij.
     Het vrouwtje met de boodschappentassen keek een  beetje zuinig. Maar daarna begon ze: “Als we wat overla-  ten voor vanavond op de koffie...' en ze diepte een gekrui-  de ontbijtkoek uit haar tassen. “Een aanbieding,' zei ze, “drie halen, twee betalen.'
     “Lekker,° vond tante Bets, “maar we hebben niets om  het in plakjes te snijden.' Chouaib dook in de blauwe gereedschapskist van de technische jongen. Het lemmet van het Stanleymes was te kort, maar met een ijzerzaagje lukte het. We hadden net allemaal een plak toen een wit politieautootje naast de tramhalte stopte.



tram


Je hebt in een grote stad drie soorten agenten. Allereerst heb je de bekwamen. Dat zijn er maar een paar, die worden gebruikt om ontvoerde grootindustriëlen op te sporen en werken verder alleen in de betere buurten. Het officiële argument is dat daar meer te stelen valt.
    In het soort buurten waar wij wonen dumpen ze de  broekjes. Tijdens het laatste jaar van de technische school verleid door een folder waarin ze oude vrouwtjes helpen oversteken en vermiste halscolliers aan dankbare eigenaars terugbezorgen, daarna op de politieschool allemaal verkeerde dingen bij gebracht en toen tot hun schrik op een volksbuurt losgelaten om de ergste rommel van de verzorgingsstaat op te ruimen.
   We stonden nu in het deel van het centrum met de obscure kroegen en de hoerententen en daar tref je de derde soort. Al wat ouder, om begrijpelijke redenen nooit boven de surveillance uitgepromoveerd en de dagelijkse problemen tegemoet tredend volgens de filosofieën 'oogje toe', 'leven en laten leven' en 'geef me maar een joetje, dan praten we er niet meer over'.
   Zo zagen ze er ook uit. Niet van dat zenuwachtige jonge spul, maar gepokt en gerimpeld van het oogjes toeknijpen. Ze palaverden kort met maagzweer en stapten toen door de voorste deur de tram in. Maagzweer durfde nu ook weer, duwde Hoogkamp opzij en kwam achter de agenten aan naar binnen.
   "Zo mensen," riep de eerste agent, die volgens zijn strepen een brigadier was. "Wat hoor ik nou? Jullie willen de tram niet meer uit?"
   "Da's niet waar," zei Jaap Gijssers, "wij willen best de tram uit."
   "O," zei de agent.
   "Op de Jan-Piet," zei Jaap Gijssers, "want daar zou die naar toe." Tante Bets en het boodschappenvrouwtje openden beiden hun mond om respectievelijk "'t Stond erop" en "Plus een paar haltes verder" te zeggen, maar bedachten toen allebei dat ze dat al vaak genoeg gezegd hadden en beperkten zich ertoe om - net als de rest - zwijgend te knikken.
   De maagzweer begon ietwat verzenuwd de agent op zijn rug te tikken. "Deze tram moet naar de remise. En moet je kijken, ze maken er een rotsooitje van. Ze roken en ze nuttigen etenswaren. Moet je kijken."
   "Als we door jullie schuld te laat voor het eten komen," legde een straatgenoot met volle mond uit, "dan moeten we improviseren."
   "Jaja," zei de brigadier. "Maar dat gaat natuurlijk zomaar niet." Het begon ons nu stierlijk te vervelen. Met name het herhaalde gezeur dat 'het zomaar niet ging' kwam ons de strot uit.
   De jeugd had er helemaal geen zin meer in. Ik zag dat Kitty zich voorover boog en de technische jongen iets in het oor fluisterde. Die schrok, keek haar onthutst aan, tuurde weifelend de tram in waar hij uitzicht had op de rug van maagzweer, keek toen weer Kitty recht in het gezicht en als viriele jonge mannen dat doen, worden ze op de duur erg gedwee. Dus hij ging recht in de bestuurderszetel zitten, drukte op een knopje waardoor het voorste deurtje zoemend dichtging, schraapte zijn keel en reed weg.


tram




Nu was het de eerste keer in zijn leven dat hij op een tram reed en hij had geen flauw idee hoe ver die knuppel naar voren moest. Hij had hem dus maar een flinke heis gegeven. Daardoor was het meer wegspuiten dan wegrijden.
   De meeste straatgenoten zaten en bovendien waren we niet helemaal onvoorbereid, maar maagzweer en de twee agenten werden volledig verrast en vielen op een hoopje voorover. "Hé," riepen ze alledrie.
   "Doe-oeg," hoorde ik tante Bets. Ik draaide me om en zag dat ze zwaaiend afscheid nam van onze bestuurder. Hij wuifde vanaf de stoeprand terug zonder zichtbare last van ongelukkigheid. Die jongens kunnen er wel tegen om een keer een tram kwijt te raken.

   Maagzweer niet. Hij was bovenop neergekomen, bevrijdde zich van de agent op wie hij lag en krabbelde als eerste overeind. "STOP," gilde hij, "stilstaan!!!"
   "Laa'k maar doen dan," zal technische jongen gedacht hebben, want hij bracht de wagen tot stilstand. Dat hoort te gebeuren door de knuppel rustig naar achteren te brengen totdat die op 'remmen' staat, maar technische jongen had zojuist van de bestuurder begrepen dat je met een van die voetpedalen ook kon remmen. De chauffeur was vergeten erbij te zeggen 'in noodgevallen'. We stonden dus wel stil, maar het ging abrupter dan echt nodig. Ikzelf vloog gemeen met mijn voortanden tegen de bank voor mij, maar beide bleken van goede kwaliteit, de net opkrabbelende agenten en maagzweer buitelden nu achterover in plaats van voorover en achter mij hoorde ik een klap: Willum was van zijn bank gelazerd.
   Ik stak een arm naar achteren en hielp hem op zijn knieën tot zijn gezicht boven de leuning kwam. Hij keek geschrokken, maar het enige dat hij zei was "Zijn we d'r?" en toen ik "Nee" geschud had, kwam hij verder zelf overeind en ging hij op de bank zitten uitpuffen.
   "At-te-noo-je," zei een van de agenten, opnieuw een poging doend overeind te komen. Van maagzweer hadden we voorlopig geen last, want die was onderop beland.
   "This is the stop for the hotel?" kwam de Amerikaan ertussen en Jaap Gijssers kalmeerde hem dat we weliswaar een stukje opgeschoten waren, maar dat hij nog een paar haltes geduld moest hebben.
   De eerste agent was weer verticaal en keek verbijsterd de tram in. We hoopten dat Kitty"s initiatief verduidelijkend had gewerkt. De boodschap, leek ons, de boodschap dat ze moesten ophouden met zeuren over uitstappen, die boodschap zou nu toch wel overgekomen zijn? Maar nee hoor...
   "Dat gaat zomaar niet," zei de tweede agent die nu ook op beide benen stond. Maagzweer zat nog, ze leken een beetje pijnlijk op hem neergekomen. Misschien op zijn maag?
   "Als jullie de tram niet uitgaan is dat huisvredebreuk," zei een van de agenten.
   "Tis geen huis," zei Jaap Gijssers.
   "Eh... lokaalvredebreuk," probeerde de agent.
   "Tis geen lokaal," zei Jaap Gijssers. "Tis een tram."
   Als u ooit juridische adviezen nodig hebt, denk dan aan uw sigarenboer. Die kerels hebben overal verstand van.
   De agenten zaten klem en keken elkaar aan. Hier kwamen ze niet uit. Dit vergde nadere bestudering van de APV en het handboek, in gezelschap van een superieur die desgewenst iets over jurisprudentie kon vertellen. Ze overlegden of ze het zouden kunnen redden met diefstal of ontvreemding, maar we stalen of ontvreemdden natuurlijk helemaal niets. Zodra we op onze bestemming waren, mochten ze alles weer terug hebben. We gebruikten het ding alleen kortstondig waarvoor het bedoeld was: ons tegen betaling naar de Jan-Piet brengen.
   "Aha," riep de ene agent op de toon van Eureka, "ontvoering!"
   "Ontvoering???" keken wij.
   "Jullie dwingen ons tegen onze zin in dit tramstel te blijven," verduidelijkte hij.
   Nou, die was zo kinderlijk simpel, daar hadden we Jaap Gijssers niet voor nodig. De technische jongen handelde dit af door het knopje te bedienen waarmee de voorste deur openging.
   De agenten keken met nauwelijks verholen enthousiasme naar de geopende deur. Ze wilden er eigenlijk best uit: ze waren nu twee keer op de bek gegaan, dat vonden ze welletjes en ze wisten niet goed hoe ze deze situatie moesten oplossen binnen een van de vertrouwde sferen "oogje toe", "leven en laten leven" of "geef me maar een joetje dan praten we er niet meer over".
   Aan de andere kant hadden ze nog niet genoeg hun gezag getoond en het kwam voort uit de behoefte om én de kuierlatten te nemen én tegelijkertijd iets van gezag te laten blijken dat ze weliswaar in de richting van de openstaande deur liepen, maar tevens de technische jongen in zijn nekvel pakten met de mededeling "Kom jij maar eens mee. Rondkarren in gestolen goed, huh?"
   Gelukkig ging dat allemaal niet zo vlot, want de jongen zat nog in de bestuurscabine en kon daar niet zo snel uit gehaald worden. We hadden alle tijd om op te staan en ernaar toe te lopen.
   Toen hij ons allemaal naar voren zag komen, lukte het maagzweer toch nog vrij rap overeind te komen. "Kunnen jullie ze niet allemaal meenemen?" piepte hij, maar de agenten begonnen er net aan te twijfelen of ze er überhaupt ééntje mee zouden krijgen.
   Ome Sjoerd, tante Bets en de beheerder van de fietsenstalling stonden schouder aan schouder vooraan in het smalle gangpad en Kitty was achter die barricade gaan staan, zodat ze met een gerust hart ook iets kon meedelen.
   "Ik heb hem gezegd dat hij moest gaan rijden," zei ze. Ervan uitgaand dat ze toch niet langs het driemanschap zouden komen, voegde ze toe: "Dus dan moet u eigenlijk mij hebben."
   Ze wilden haar niet. En de technische jongen wilden ze ook niet meer. Feitelijk wilden ze niemand meer en - nog feitelijker - mét niemand meer te maken hebben.
   De brigadier had het eerst bedacht hoe ze dat voor elkaar konden krijgen. "Dus jullie willen er uit je eigen niet uit en jullie verzetten je tegen een arrestatie, hè?" zei hij. "Nou, dan moeten we versterking oproepen en jullie er met geweld uitslepen."
   Dat hoefde helemaal niet, wilden we uitleggen, maar maagzweer kreeg nu weer iets van zijn levendigheid terug. "Met geweld. Met grof geweld sleuren ze jullie eruit. Had je maar moeten luisteren." Sadist, dachten we. Toen hij ons zag kijken, stapte hij snel uit.
   De agenten gingen er ook vandoor. Opgelucht dat ze weg mochten om via de radio een aantal jongere collega"s op te roepen die het vuile werk opknapten, terwijl zij zelf vanuit de achterhoede een "oogje toe" konden knijpen en konden "leven en laten leven". Dat joetje zat er vandaag niet in, hadden ze al begrepen.
   "Hé zeg," vroeg Jaap Gijssers door de nog openstaande deur, "waar moet die versterking vandaan komen?"
   Dat wisten ze niet precies, maar: "Van het hoofdbureau," dachten de agenten.
   "Mooi," zei Jaap Gijssers, "da's op weg van hier naar de Jan-Piet dus dan rijden we daar wel even langs, da"s makkelijker."






gg



Blijkbaar werd ergens heel hoog boven goedkeuring aan die actie gehecht, want het hield juist op met regenen. Technische jongen tastte met zijn voet tot hij een metalen staafje vond en daarmee maakte hij het bekende 'Ting'-geluid dat aankondigt dat een tram gaat vertrekken. Hij duwde de knuppel naar voren. Met beleid dit keer, dus de tram trok op zoals een tram hoort op te trekken: geleidelijk.
   Achter ons staarden maagzweer en de agenten hoe wij er met die tram vandoor gingen. Pas toen we aan het eind van de straat waren, trokken ze een futloos sprintje naar de halte waar hun autootjes achtergebleven waren.
   Technische jongen begon aan de eerste wissel van zijn leven. "Ik dacht dat ik hem in deze stand op de handbediening...," mompelde hij geconcentreerd, om daarna opgelucht achterover te leunen: we gingen de goede kant op.
   "Gaat dat langzaam," vond ome Sjoerd. Hij hing met Kitty en Chouaib tegen het hekje van de bestuurderscabine en volgde nauwgezet alle handelingen van de kersverse bestuurder.
   "Zo"n wissel hóór je stapvoets te nemen," verdedigde technische jongen zijn rijstijl.
   "En waarom zet je hem dan op die stand drie?" vroeg Kitty, die het wel graag allemaal precies wou weten.
   In de tram heerste vooral tevredenheid. Van dat stilstaan werden we kriebelig. "Komen we misschien toch nog tijdig thuis, ouwetje," zeiden mijn benedenbuurtjes tegen elkaar. Ik keek om, want je mag toch al niks tegenwoordig, en ik vroeg me af of de officiële instanties die tevredenheid deelden. Een eind achter ons zag ik het politiewagentje opvallend langzaam volgen.
   We rondden weer een bocht en nu lag het hoofdbureau schuin voor ons. De lichten in de voorpui gaven aan dat er op dit uur nog een boel volk was. Ze waren weer niet bezig met te doen waarvoor ze betaald werden: dieven vangen.
   "Dat van die versterking is natuurlijk gelul," kwam de stem van Jaap Gijssers. "Als je bij het hoofdbureau komt, rij dan gelijk maar door naar de Jan-Piet."
   "En een paar haltes verder?" vroeg het boodschappenvrouwtje.
   "En een paar haltes verder," oordeelde Gijssers. "Als zij het vertikken, dan doen we het zelf wel."
   Daar wist mijn benedenbuurtje er een voor: "Als het niet gaat zoals het moet, dan moet het maar zoals het gaat."
   Dat viel tegen. Toen we de bocht omsloegen kwam ons politie-escorte in actie. De linkmichels hadden hun stinkende best gedaan ons niet eerder in te halen, maar nu moesten ze rekening houden met de mogelijkheid dat achter de ramen van het hoofdkwartier een chef stond te kijken. Ze hadden ineens het gaspedaal teruggevonden, zetten de sirene aan en kwamen met een noodgang aangescheurd, passeerden ons, maakten een scherpe bocht en hielden met gillende remmen halt voor de tram, hun autootje dwars over de rails zettend. Vervolgens stapten ze uit met gezichten van "Zo, heeft iedereen gezien hoe kordaat wij die de weg afsneden?" Daarna deden ze snel een paar stappen opzij, maar technische jongen had ook geen zin in een botsing en drukte de knuppel naar achteren. Vlak voor het politieautootje kwamen we tot stilstand.


tram



We liepen allemaal naar voren en keken door de voorruit. De reis hield hier blijkbaar op. Het autootje met maagzweer arriveerde. Hij stapte uit en voegde zich bij de agenten. Ze hadden duidelijk weinig zin om opnieuw met ons te debatteren en bleven buiten staan. Vanuit de poort van het gebouw kwamen een paar andere manschappen van de surveillancedienst naar onze begeleiders toe geslenterd. Ze informeerden naar de aard van het delict en daarna gingen ze ook staan te staan. Als er genoeg van die uniformen bij elkaar staan, komt er altijd volautomatisch een superieur op af.
   "Zou dat menens zijn?" vroeg ome Sjoerd. "Van dat geweld?"
   "Dat stond ik me ook net af te vragen," zei Jaap Gijssers, terwijl hij de gestaag groeiende groep agenten voor de tram bestudeerde.
   "Je weet hoe ze zijn," merkte de beheerder van de fietsenstalling somber op. "Ze denken ""relletje"" en ze stormen met een rood waas voor ogen de tram in."
   "Ach hemeltje," zuchtte mijn benedenbuurvrouw. De rest knikte dat het inderdaad geen prettig vooruitzicht was.
   "This the hotel?" vroeg de Amerikaan. Fatsoenlijk Latijn leren ze dat volk niet, dus hij dacht dat Vigilat Ut Quiescat een hotelnaam was. We vertelden dat this not yet the hotel was en lieten na te vermelden dat - als we niet oppasten - het niet helemaal ondenkbaar was dat hij uiteindelijk toch in dit gebouw de nacht zou moeten doorbrengen.
   "We zouden de tijd moeten hebben om ze uit te leggen dat er niets aan de hand is," piekerde Jaap Gijssers. "Dat ze ons gewoon door moeten laten naar de Jan-Piet." Daarna trok hij zelf de conclusie: "Dus moeten we ze even buiten houden."
   We hadden ons al aangewend om bij dergelijke kwesties de technische jongen vragend aan te kijken. "Ik kan hiervandaan wel de deuren op slot houden," zei hij, "maar of dat genoeg is weet ik niet."
   Hij dacht even na. "Toen de chauffeur daarnet de deur afsloot die die meneer" (hij wees naar ome Sjoerd) "kapot had gemaakt, toen..."
   "Nou, kapot..." bromde ome Sjoerd.
   "...toen haalde hij achter die klep boven de deur een hendeltje over. Als we dat met de andere deuren ook doen..."
   Ome Sjoerd ging zelf naar achteren om te kijken. Hij vond de klep, maakte de knipjes los en tuurde naar binnen. Na daar niets wijzer van geworden te zijn, greep hij in het inwendige, pakte het hendeltje en trok eraan. Blijkbaar naar de verkeerde kant, want het brak af.
   "O," zei ome Sjoerd. Maar hij is er wel aan gewend dat dingen onder zijn handen afbreken, dus hij herstelde zich snel, hield het onderdeel omhoog en vroeg: "Zo"n hendeltje?"
   "Nee," zei de technische jongen.
   "Juist," zei ome Sjoerd, en hij tuurde opnieuw naar binnen of hij een ander hendeltje zag.
   We hoorden weer een krakend geluid, maar de tech- nische jongen lette er niet meer op. Hij zat verder te denken. "Zelfs dan..., ik denk dat als je van buitenaf je vingers tussen die deuren zet, dat je ze zó kan opentrekken. We zouden er iets voor moeten zetten."
   "Zo"n bankje," suggereerde tante Bets. "Dat zit gewoon met keil... eh, plug... met eh... bout-dingesen in de grond vast."
   "Ook in het plafond," constateerde technische jongen, de stang met zijn ogen naar boven volgend. "Da"s een heel gedoe om dat los te krijgen. Je zou eventueel wel de zitting kunnen gebruiken, maareh..."
   Ja, zeg het maar, gebaarden we.
   "...dan ben je eigenlijk wel een beetje aan het slopen," maakte hij zijn zin af.
   "Heb je dan liever een klap op je kanis?" informeerde de fietsenbeheerder en Jaap Gijssers maakte duidelijk dat het niet zo ingrijpend was als het leek. "Het is maar tijdelijk. Om tijd te hebben een en ander uit te leggen. Straks zetten we alles weer op zijn plaats terug." Terwijl hij de technische jongen met een handgebaar uitnodigde zijn gereedschapskist te openen besloot hij: "Als we op de Jan-Piet zijn."



tram



De kist bevatte precies díe werktuigen die nodig zijn om boutdingesen los te draaien. "Een bako'tje," somde technische jongen op, het stuk overhandigend aan Jaap Gijssers. "Engelse sleutel moet ook lukken, waterpomptang..."
   Jaap Gijssers verdeelde de materialen over de dichtstbijzijnden. "Wie wil er schroeven?" vroeg hij. Liefhebbers genoeg. Ome Sjoerd kwam van achteren met een handvol hendeltjes en accepteerde een steeksleutel. "You like eh..." zocht Jaap Gijssers naar het woord, "you like to screw?"
   Een gebrek in zijn taalbeheersing, want de toerist kleurde purper van het blozen.
   "Het zal misschien niet mogen...," mompelde tante Bets - ze was op haar knieën gezegen om de boutdingesen vanaf de onderkant te lijf te gaan - "maar het is ook niet netjes erop te zetten dattie naar de Jan-Piet gaat en dan niet te gaan... Wat zit dat ding vast!" Volgens mij draaide ze de verkeerde kant op. Er waren er meer niet zo handig bezig.
   Het vrouwtje met de boodschappentassen stond besluiteloos te kijken naar de tang die haar in handen gedrukt was. Ze kwam er niet uit wat de bovenkant was, laat staan waar ze hem beet moest houden, laat staan hoe ze er iets mee los moest draaien. Mijn benedenbuurtjes maakten vage aaibewegingen met hun gereedschap, maar leken voornamelijk bang dat ze die bouten pijn zouden doen.
   Al dat geklungel werd ruimschoots goedgemaakt door Chouaib. Hij was hier helemaal voor in en had - met een energie gewichtiger zaken waardig - een bankje aangevallen dat hij nu al naar een deur toesjouwde. "Hier pak aan," zei een van de rugzakkenmeisjes. Ze genoten van deze uitloper van hun vakantie en overhandigden Chouaib een volgende zitting.
   Nu de Amerikaan begrepen had dat er geen sexuele uitspattingen van hem verwacht werden, bleek hij niet onhandig met de waterpomptang. Het Hoe, het Waarom en de verbanden daartussen waren hem geheel niet duidelijk, maar hij had het blijmoedige van de toerist die alles typical vindt.
   "Wait till I tell the folks at home," zei hij tegen het boodschappenvrouwtje. Die sprak echter geen woord buiten ons taalgebied en dus zou Jaap Gijssers de conversatie moeten begeleiden, maar die was met de anderen elders druk doende.
   Zo'n tram oogt dan meteen een stuk ruimer. We hadden tegen elke deur een paar bankjes neergezet, behalve tegen de voorste. Nadat we het resultaat bekeken hadden, namen we tevreden een nieuw stuk koek.
   Ze konden in ieder geval niet zomaar ongenood binnenlopen.


tram




Twee dienstdoende hogeren kwamen het gebouw uit. Eén oudere, met het bonkige postuur van een tot zitarbeid veroordeelde ex-stoottroeper en één jongere, met een onooglijk om hem heen fladderend colbertje. Ze wendden zich eerst tot de twee agenten die ons 'voorgeleid' hadden. Die brachten zo te zien verslag uit, waarschijnlijk vergezeld van de genereuze aanbieding voor de rest van de gebeurtenissen de achterhoede te dekken. Daarna kwamen ze op de tram af, met maagzweer in hun kielzog.
   Ze bleven staan voor de voorste deur en tikten op het glas. Het waren er maar een paar en zo op het oog zonder agressieve bedoelingen, dus we noodden ze binnen door open te drukken. Het jeugdige flodderpak sprong als eerste het trappetje op en beende in twee grote passen de tram in, op korte afstand gevolgd door de wapperende panden van zijn colbert.
   We bekeken hem met verbazing. Dit was een slag politiefunctionaris dat we niet kenden. Bij ons in de straat hadden we in ieder geval nog nooit zo'n vogel gezien. Hij keek om zich heen, koos toen plaats op een éénpersoonsbankje vlak voor ons, wreef zich met nadrukkelijk vertoon in de handen en zei: "Zo, mensen." Nog jong: rond de dertig, heel lang en heel dun, sproeterig gezicht, nonchalant in de kleren, tegen het slordige aan. Z'n haar moest trouwens ook nodig geschoffeld.
   De bonkige oudere functionaris was een gangbaarder versie. Een vijftiger, gezet, met een korte knevel van waarboven hij stuurs de tram in keek. Hij bleef bij de ingang staan, handen op de rug. Maagzweer probeerde zich langs hem heen naar binnen te wurmen, maar bonkigerd duwde hem resoluut het trappetje weer af. Als je van de Tram bent dan tel je in zo'n gezelschap Hermandadders natuurlijk niet mee. Ook al heb je nog zo'n mooi uniform en ben je bij de Tram zelf vreselijk hoog.
   Maagzweer probeerde het toen maar met verbaal geweld. "Kijk nou," riep hij, "ze slopen bankjes. Da's vandalisme!"
   We keken elkaar verbouwereerd aan. Wij?!? Van-da-len?!? Zien wij eruit als vandalen?!? Kom nou. Kijk eens goed: allemaal keurige mensen. Als we werk hadden gehad zou je zeggen 'keurige werkende mensen'. Of neem Jaap Gijssers. Een voormalige sigarenboer als vandaal? Belachelijk. (Al moet ik eerlijkheidshalve toegeven dat ik hem één keer een 'r' heb zien wegpoetsen op het reclamebord van een uitvaartvereniging die 'Eert de doden' heette, maar dat was geen vandalisme, dat was een geintje.)
   Jong flodderpak deed alsof de vernieuwde inrichting van de tram hem niet opgevallen was.
 "Laat ik mij eerst even voorstellen," zei hij. "Ik ben Wim Hoogkamp."
   "Stik nou," zei Jaap Gijssers.
   "Pardon?" vroeg hij.
   Tante Bets stelde de vraag die ons allen op de lippen brandde: "Hebt u soms familie die op de tram rijdt?"
   Hij keek even of hij nadacht. "Nee," zei hij. "Nee, ik dacht het niet. Maar er zijn veel mensen die Hoogkamp heten."
   Jaja, knikten wij, daar waren we intussen achter.
   "Alleen al in het telefoonboek van de stad staan er een stuk of dertig," lichtte hij toe.
   Nounou, vonden wij, da's een boel.
   De oudere functionaris stond wat op zijn tenen te wippen. Hij wekte de indruk vraagtekens te plaatsen bij de aanpak van zijn jongere collega.
   "Ik ben Schackmann," meldde ik, om het voorstellen niet al te eenzijdig te laten verlopen. Functionaris Hoogkamp nam deze informatie vriendelijk knikkend tot zich. Een paar anderen volgden, maar voordat het voorstellings- rondje volgemaakt kon worden greep bonkigerd in. Hij schraapte drie keer luidruchtig en keek zijn jongere collega recht in de ogen. Die blik beduidde: "Ter zake!!"
   Jong flodderpak besloot dat het dan maar moest. Hij trok een knie op, legde zijn armen daaromheen, leunde achterover en informeerde: "Zo, mensen. En waar komen jullie vandaag vandaan?"
   Oudere bonkigerd sloeg de ogen ten hemel. We konden met hem meevoelen. Het ging er helemaal niet om waar we vandaan kwamen, het ging erom waar we naartoe gingen. Tot overmaat van ramp was het ome Sjoerd die antwoord gaf. Hij begon met te vertellen dat wij het SVW-legioen vormden dat haar favorieten tijdens de uitwedstrijd in Schaverhorn had ondersteund - "Aah-grr, voetbalsupporters," gromde de bonkige politiefunctio- naris, maar zijn collega mompelde snel: "Niet stigmatiseren" - en daarna begon ome Sjoerd aan een nogal gedetailleerd wedstrijdverslag.
   Gelukkig voor hen hadden we de eerste helft niet meegemaakt, anders hadden we er de volgende ochtend nog gestaan. Jong flodderpak probeerde het te blijven volgen, maar ook bij hem zag je de aandacht verslappen. Zo'n verhaal van ome Sjoerd lijkt op autorijden over de Afsluitdijk. Bij bonkigerd zag je met elke vijf minuten verstreken wedstrijd zijn bloeddruk een punt stijgen.
   Toen ome Sjoerd het buitenspeldoelpunt kort had aangestipt, slechts als voorbereiding om uitputtend op dit onderwerp door te gaan, greep jonge flodderjas in.
   "Ik begrijp het al," haastte hij zich te zeggen. "Jullie hebben gewoon een rotdag gehad, jullie hebben jullie ploeg onverdiend zien verliezen en nu willen jullie gewoon lekker met de tram naar huis gebracht worden en dan gaat dat ook al niet door. Nou, daar hebben jullie gewoon vreselijk de pest in, nietwaar?"
   We misten de toevoeging dat we voor de rest ook al niet zo'n leuk leven hebben, maar verder vonden we dit eigenlijk wel een correcte samenvatting, ja.
   "Maar nu doen jullie daarbij iets wat niet mag," hernam de functionaris, die ik ondertussen had ingeschat op Sociale Academie, specialisatie groepswerk. "En ik denk dat jullie ergens gewoon wel benieuwd zijn waarom wij niet meteen opgetreden zijn en we eerst gewoon rustig met jullie zijn komen praten..."
   Eerlijk gezegd vonden we het meer zeuren dan praten. Bonkigerd ook: er was zo te zien weer een tiental punten bijgekomen.
   "Dat komt, we kunnen er wel meteen op los gaan slaan..." - Precies, zag je bonkigerd denken, knuppel erover - "...maar voor je het weet gaat de boel escaleren, krijg je een hele rel en daar schieten jullie gewoon niets mee op en daar schieten wij ook gewoon niets mee op. Daarom..." hij pauzeerde even, "...pakken wij zulke situaties tegenwoordig anders aan. Per slot van rekening is de politie er om de burgers te helpen. Dus we proberen eerst maar eens gewoon in gesprek te komen met de mensen over wat nu gewoon het probleem is en dan te kijken of we, al pratende, misschien gewoon tot een oplossing kunnen komen die voor alle partijen bevredigend is..."
   We knikten dat we het prima vonden. Al wilden we bij die oplossing één kanttekening maken: we moesten wél naar de Jan-Piet.
   "Kortom," besloot de functionaris, "we proberen dus gewoon te de-escaleren." De bloeddruk van bonkigerd naderde het rode streepje met het opschrift 'Tilt'.
   Jaap Gijssers ging wat zeggen. Hij had er zelfs zijn hand voor opgestoken. "Als u nu even zorgt dat wij naar de Jan-Piet gereden worden," zei hij, "dan zijn we allemaal heel snel gede-escaleerd." En hij voegde toe: "Gewoon," want zoiets werkt aanstekelijk.
   Jong flodderpak keek snel omhoog naar zijn oudere collega.
   "Ik heb begrepen dat dat niet tot de mogelijkheden behoort," excuseerde hij zich. "Maar er moet toch gewoon iets anders te vinden zijn. Ik noem zo maar wat dingen die ik gewoon spontaan bedenk en dan moet u gewoon spontaan reageren... Ik zou me bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat u hier uitstapt en het laatste stukje gaat lopen. Het zijn maar een paar haltes..." (wij schudden gewoon spontaan van nee) "...of ik zou me kunnen voorstellen dat u hier uitstapt en dat wij zorgen dat er meteen een andere zeventien voorrijdt..." (wij schudden van nee) "...of ik zou me gewoon kunnen voorstellen dat u hier -" (hij hield op want wij waren al begonnen met nee te schudden).
   Onbegrijpelijk toch, dat zo'n man niet inziet dat het om het principe gaat?
   "Dat blijft allemaal sollen," zei Jaap Gijssers.
   "Wat zegt u?" vroeg jong flodderpak, meer dat hij het niet begreep dan dat hij het niet verstaan had.
   "Allemaal gesol," herhaalde het vrouwtje met de boodschappentassen.
   "Gasprijzen, huurverhoging, strafkorting, eigen bijdrages, boterbergen," somde Jaap Gijssers op.
   "Buitenspel," voegde ome Sjoerd toe.
   Het ontglipte de jongere nu. Groepswerk, daar had hij voor geleerd, niet voor politiek. "Ik sol u toch niet?" begon hij, "ik wil gew -"
   Tante Bets heeft altijd haar geheel eigen aanpak. "Wat zegt u vaak 'gewoon'," onderbrak ze.
   Flodderpak keek op van deze frontale aanval. "O, nou ja, een stopwoordje," verontschuldigde hij zich.
   "Daar moet je mee oppassen, stopwoordjes," waarschuwde tante Bets. "Zo is het huwelijk van mijn oudtante van moeders kant ook fout gelopen."
   "O," zei flodderpak, die zich afvroeg of dit wel binnen de vergaderorde paste.
   Tante Bets knikte. "Al sla je me dood," zei ze. Ze deed na hoe het in het huishouden van haar oudtante en aangetrouwde oudoom was toegegaan. "Waar is de suiker, Hendrik? Al sla je me dood, ik zou het niet weten. Hoe laat komt die film op tv? Al sla je me dood, géén idee. Waar zijn de verzekeringspapieren, Hendrik? Al sla je me dood. En toen -" zei tante Bets.
   Flodderpak had quasi-geïnteresseerd meegeknikt en was verheugd dat het verhaal tot zijn einde kwam.
   "Ja?" vroeg hij.
   "Op een dag..." zei tante Bets.
   "Hmm," zei flodderpak.
   "Op een dag heeft ze het toen gedaan," eindigde tante Bets. Ze sloeg haar armen over elkaar en keek haar opponent recht aan.
   Flodderpak wist nu toch wel bijna zeker dat ze hem in de maling aan het nemen waren. Alleen zat tante Bets hem zo bloedserieus aan te kijken, dat hij dat niet hardop durfde te zeggen. Bonkigerd had het haarzuiver in de peiling en mede daardoor was zijn bloeddruk nu het medisch aanvaardbare maximum gepasseerd. Wilde hij niet voortijdig ontploffen, dan moest hij iets zeggen. Overeenkomstig de nieuwe interne beleidslijnen telde hij eerst tot tien.
   "Mensen," baste hij bij negeneneenhalf, "meneer de sosjoloog heeft alles nu keurig uitgelegd, dus we weten waar we aan toe zijn." Hij probeerde een soortement lachje naar ons. "Als u nu die bankjes op hun plaats terugzet en rustig uitstapt, dan willen we binnen" (hij wees naar het hoofdbureau) "nog even een paar vraagjes stellen en dan kunnen we daarna allemaal fijn van onze vrije zaterdagavond gaan genieten."
   Zo. Hij had zijn best gedaan. Mocht het in onze oren wat bars overkomen na het gezalf van de socio, in zijn eigen oren had het geklonken als het summum van conflictbeheersing. Hij was ons verregaand tegemoet gekomen. Hij had ons niet uitgescholden, hij had niet gedreigd, hij had ons op beleefde gesprekstoon een rustige mededeling gedaan. Hij had zichzelf bijna iets aangedaan door de overdosis vriendelijkheid. Laten ze nu nog maar eens beweren dat hij ouderwets was of dat hij niet op zat te letten bij de briefings over de-essa... de-esca... de essaca... ach, krijg de kolere!
   Het effect was echter gering. Wij zeiden helemaal niets terug.
   "Nou, komt er nog wat van?" vroeg de oudere. Ja, als je vriendelijkheid dan niet gewaardeerd wordt...
   "Kunnen we nou toch niet eens proberen of we er met praten uit komen?" Niemand besteedde nog aandacht aan jong flodderpak. De aandacht begon überhaupt een beetje weg te ebben. Een mens wordt moe van al dat gepraat.
   Van Jaap Gijssers konden ze helemaal de boom in. Hij tikte op het fototasje van de toerist en vroeg: "Why don't you make a picture of us?"
   "Ja. Nou. Hé," zei de bonkige politiefunctionaris die de aandacht terug wou. "Gaanneme d'r uit of gaanneme d'r niet uit!"
   Natuurlijk gaanneme d'r niet uit, maar het leek ons tijdverspilling om dat steeds maar te blijven zeggen.
   "Krijg ik verdomme nou gewoon antwoord, stelletje schooiers?" riep de bonkigerd.
   Er ging een zucht van opluchting door de tram. Hèhè, zo kennen we ze weer.
   "Rustig," probeerde socio de boel in de hand te houden, "in gesprek blijven."
   "Hou jij nou eens je bek," viel bonkigerd tegen zijn collega uit. "Jij zou ze d'r even uitlullen, maar iedereen krijgt alleen maar het schompus van dat slappe gekakel van jou." We knikten instemmend. Misschien wordt het ooit nog wat met de nieuwe aanpak, maar voorlopig brengt het de mensen alleen maar in verwarring.
   "Komkom, komkom," zei uitgescholdene, "laten we erover praten." Niet te beledigen, die groepswerkers. Bonkigerd keerde zich walgend af en wendde zich weer tot de tram. "Nou, hoe zit het? Rotten we nou met onze luie reet van die bankies af of moeten we jullie d'r uit komen rossen?"
   Het voordeel van de oude aanpak is dat je nooit antwoord hoeft te geven. Ze houden de conversatie helemaal alleen gaande. Bonkigerd begon weer de tram in te brullen. "Gaan we de pleiterik maken? Als het niet goedschiks kan, dan wordt het kwaadschiks. Hierbuiten" (hij wees naar voren) "staat al zo'n mannetje of vijftien" (die schatting leek ons correct) "en daar binnen" (hij wees naar het hoofdbureau) "heb ik een hele parate eenheid zitten, want we zouden van het weekeind nog een kraakpandje doen, en die jongens zitten al een dag lang pornofilms te kijken en die vervelen zich onderhand te pletter, dus die willen dolgraag even met de lange lat naar buiten om een zooitje tuig de tram uit te rammen. Dus gaanneme nou uit ons eigen of gaanneme matten???"
   Van dat parate peloton schrokken we toch wel een beetje. En hoewel ons actie- en eisenprogram onderhand als bekend mocht worden verondersteld, herhaalde ome Sjoerd nog één keer: "We willen alleen maar naar de halte op de Jan-Piet."
   De bloeddruk van bonkigerd was niet meer te redden. "Ik zal je naar de Jan-Piet brengen, lapzwans!" brulde hij. "Op een brancard, ja??"
   Socio voelde even of zijn gehoorbeentje nog op zijn plaats zat en kwam er toen tussen. "Wacht even," zei hij. "Ik wil een tussenvoorstel doen. Misschien dat we ons allemaal in een compromis kunnen vinden."
   'Klik,' deed de toerist. We hadden er voor later in ieder geval een foto van. Bonkigerd was hierdoor afgeleid en dat gaf zijn jongere collega gelegenheid het voorstel op de agenda te brengen.
   "Ik bedenk het zo maar net, hoor," zei hij, "en ik weet niet of ik misschien niet buiten mijn boekje ga, maar als we nu gewoon eens proberen dat de mensen hier uitstappen en wij ze met een politieautootje even naar de Jan-Piet breng..."
   "Ben je helemaal van de pot gerukt??" De bonkigerd was weer bij de les. "We zijn geen taxi-bedrijf, zulthoofd!" En daarna kalmer: "We zijn er om de orde te handhaven. En dat betekent ook dat we niet goedvinden dat een stelletje dolgedraaide voetbalsupporters de tram gaat mollen." Hij eindigde weer op vol volume: "Dussssss..."
   "Laat die man ophouden met dat geschreeuw," klaagde Willum, die zijn schoonheidsslaapje door al die herrie verstoord zag.
   "Ik zou het toch heel vervelend vinden als het zo moest aflopen," meldde jong flodderpak zich weer.
   "O ja?" brulde zijn collega. "O ja? Zou jij dat vervelend vinden...??? Nou, ik niet. Ik ken dat schorum toevallig."
   Daar stonden we van te kijken. Dat kwam dan wel van één kant, want wij kenden hem niet.
   "Die stukken verdriet komen uit de Brederodestraat," lichtte hij toe. Dat klopte. Maar hoe wist hij dat? "Dat tuig heeft afgelopen augustus ook rotsooi lopen trappen."
   O, bedoelde hij dat. We hadden al gedacht dat we dat postuur kenden. Dat was die nazomerse woensdag dat de oude opa Appinga de geest had gegeven en niemand ons wou helpen.
   "Dat heb me vijftien man twee weken in het ziekenhuis gekost!" gierde bonkigerd.
   "Sssst," probeerde Willum zijn rust te redden.
   "Dus als ik er nou even lekker met de knuppel overheen kan, dan vind ik het allang best."
   "Jamaar, moet dat nu zo?" deed de socio een laatste poging. "Kunnen we anders niet gewoon een afkoelingsperiode inlassen, dat wij even naar buiten gaan om uit te rusten en af te koelen en dat zij tien minuutjes krijgen om er met elkaar over te praten of het toch niet verstandiger is om er nu maar mee op te houden en uit zichzelf naar buiten te komen? Gewoon een soort wapenstilstand dus."
   "Ik hoef helemaal niet af te koelen!" riep de bonkige politieman met een dusdanig geweld dat het tegendeel bewezen was.
   De socioloog was opgestaan en probeerde hem met zachte hand de tram uit te werken. Maar dat viel tegen.
   "Ik ga nou naar de parate eenheid," zei bonkigerd, nog steeds veel te hard, "ik draai zo'n onvoorstelbaar geile film dat ze van de hitsigheid niet meer kunnen zien waar ze lopen en als jullie dan niet binnen tien minuten met je handjes in de lucht naar buiten komen kruipen, dan stampen we die hele goddommese tram toch vol met traangas...!!!"
   "Kom, even naar buiten," zei socio. "Dan hebben zij het d'r ook nog over."
   Dit keer lukte het hem zijn collega de tram uit te loodsen.



tram



Wij moesten het er dus over gaan hebben. We liepen allemaal - behalve Willum, die de ingetreden rust benutte om opnieuw de ogen te sluiten - naar het voorste gedeelte en namen de situatie in ogenschouw.
   Voor de tram, rondom het politieautootje, stonden een stuk of twintig geüniformeerde employés van de surveillancedienst. De twee agenten die ons aangehouden hadden, zagen we tien meter verderop de achterhoede dekken. Maagzweer was op de onderhandelaars afgesprongen voor het laatste nieuws over 'zijn' tram. Socio kwijtte zich van de taak informatie te verschaffen. De bonkige functionaris was meteen vanuit de tram met grote stappen het hoofdbureau binnengebeend om 'Hete Borsten in Bombay' of zoiets op de projector te zetten. En wij moesten het er nu over gaan hebben.
   "Nounou," zei iemand. "Tsja," zei een andere. "Poeh-poeh," zei een derde. We knikten allemaal. Ja, we moesten het er over gaan hebben.
   "Ik stap niet uit," zei Jaap Gijssers. Zo, we hadden het erover gehad. Kitty rondde de discussie af. "Zeg," vroeg ze de technische jongen, "kan dat ding ook achteruit rijden?"





gg


Dat bleek. De technische jongen draaide een grote plastic sleutel in een andere stand, haakte hem daarna los en liep ermee naar de achterkant van de tram. Vanuit het inwendige steeg een hoog, ijl gefluit op. Dat was - technische jongen stond even stil om het uit te leggen - een waarschuwingssignaal omdat het valremschijfblok mechanisch naar de grond gedaald was. Het hield meteen op zodra hij de sleutel aan de achterkant had vastgehaakt. Er klikte iets en daarna reden we achteruit.
   De meesten van ons bleven staan bij de voorkant die nu de achterkant geworden was omdat we met de echte achterkant naar voren reden waardoor dat de voorkant geworden was. Van waar we stonden konden we zien wat we aanrichtten onder de achterblijvende populatie op de tramrails. Maagzweer werd helemaal wild, stond op en neer te springen en naar ons te wijzen. 'Dag vlekje,' wuifde tante Bets naast mij.
   Het groepswerkende flodderpak keek even over zijn schouder naar ons afreizen en begon daarna tegen de manschappen sussende gebaren te maken dat ze kalm moesten blijven. Niet dat de manschappen dat nodig hadden. Ze bleven rustig staan, keken ons geïnteresseerd na en staken de handen in de zakken. Waarschijnlijk wisten ze ook dat er een peloton parate eenheid in het hoofdbureau zat en mochten die het wat hun betreft opknappen. Op de achtergrond ontwaarden we de bemanning van het wagentje op de rails die - voor het geval er van hen verwacht werd dat ze ons achterna gingen - net deden of ze hun autosleuteltjes niet konden vinden. De bonkigerd, met zijn traumatische aversie jegens de Brederodestraat, was nog in het gebouw en dat was jammer, want we hadden graag zijn reactie op ons vertrek gepeild.
   Er moest actie ondernomen worden om de bankjes bij de deuren op hun plaats te houden. Die dreigden door het rijden om te vallen.
   "Las-apparaat heb je zeker niet?" informeerde Chouaib bij technische jongen. Nee, zo'n gereedschapskist is wonderbaarlijk en er zitten wonderbaarlijk veel wonderbaarlijke spullen in, maar er zijn grenzen. Het stel met de rugzakken had de bagage doorgeploegd en de enige ijzerwaren die daar uitkwamen waren tentharingen. Chouaib loste het op door stevig ijzerdraad dat wel in de kist zat, rond de deurstangen en de losgehaalde bankjes te winden, daar een tentharing tussen door te steken en dan goed aan te draaien.
   We hadden ons teruggetrokken van de voorkant die nu achterkant was.
   "Are we going back again?" vroeg de toerist die de greep op de gebeurtenissen een beetje kwijtgeraakt was. Ja, daar zaten wij ook mee in de maag.
   "Hoe komen we nu op de Jan-Piet?" vroeg ome Sjoerd zich af.
   "Al sla je me dood," zei tante Bets.
   Ome Sjoerd keek vanonder een wenkbrauw dreigend naar zijn vrouw, maar liep toen - gevolgd door enkele andere straatgenoten - naar de technische jongen.
   "We rijden zo steeds verder van huis weg," klaagde hij. "Kun je niet afslaan?"
   "Natuurlijk kan dat niet," zei Kitty, die al eerder naar achteren was gegaan om ook hier de kunst af te kijken. "Je kan vanaf deze kant toch geen wissels bedienen."
   "O?"
    "D'r zitten hier geen knopjes om dat te doen," legde ze uit. "We zijn een soort spookrijder. We komen er van de verkeerde kant op af!"
    We naderden de halte waar we oorspronkelijk het stuurheft in eigen handen genomen hadden. Onze voormalige bestuurder was er nog en zat op de bank in het hokje de Boléro van Ravel te fluiten. Ome Sjoerd liep naar het voorste deurtje, dat nu het achterste deurtje was.
   "Nog steeds aan het rondcrossen?" informeerde Hoogkamp na de wederzijdse begroetingen.
   "Heb u soms familie bij de politie?" stelde ome Sjoerd een tegenvraag.
   Hoogkamp moest er even over denken. "Nee," zei hij, "ik dacht het niet. Maar er zijn veel mensen die Hoogkamp heten."
   Jaja, knikten wij, dat was ons al verteld.
   "Alleen al in het telefoonboek..." begon hij, maar wij gebaarden dat hij niet verder moest gaan.
   "We willen naar de Jan-Piet," meldde ome Sjoerd.
   "Wáár naartoe?" vroeg de bestuurder bij wijze van grapje.
   "De Jan-P..." zei ome Sjoerd, voor hij zich realiseerde dat het niet serieus bedoeld was. Daarna legde hij uit dat de officiële route tijdelijk gestremd was. De vraag was of de bestuurder ons nu even kon brengen naar... maar nee, dat zou dwars tegen het dienstbevel ingaan. Hij was wel bereid zijn parate kennis van het lijnennet te spuien, zodat we zelf via een sluiproute op onze bestemming konden komen.
   "Wilt u nog een stukje ontbijtkoek?" vroeg het boodschappenvrouwtje aan tante Bets. De meeste mensen waren weer gaan zitten. "Hier stonden we een uur geleden ook," meldde mijn benedenbuurman, "dus om nou te zeggen dat het opschiet..."
   "Ja... ja, doet u maar," aarzelde tante Bets. En om aan te geven dat die aarzeling niets te maken had met de kwaliteit van de gekruide ontbijtkoek voegde ze eraan toe: "Tis eigenlijk lekkerder bij een kopje koffie, hè?"
   Het stel met de rugzakken keek elkaar onderzoekend aan. Ze hadden net al in de bagage staan wroeten en er was nog oploskoffie, de fles water was in de trein niet opgegaan, het campinggasstelletje was drie dagen voor vertrek nog bijgevuld...
   "Ha, lekker bakje koffie," verheugde tante Bets zich, toen even later in het gangpad een pannetje met water stond te snorren.
   "Ik zou liever iets sterkers hebben," bromde de beheerder van de fietsenstalling.
   Nu aarzelde het boodschappenvrouwtje. "Tis eigenlijk niet netjes om in de tram te drinken..."
   We stelden haar gerust. Het liep vandaag allemáál wat anders dan normaal. Tussen de borstrokken vandaan kwam een fles halfdroge sherry. "Drie-vijf-en-negentig," zei ze, "voor die prijs kun je het bij de slijter niet krijgen." Ze dook opnieuw naar beneden. "Zes voor ƒ 2,50." Een setje in plastic gehulde bierglazen.
   "I've never heard of this brand." De Amerikaan bestudeerde wantrouwig het etiket van de goedkope sherry. Evengoed wilde hij het wel proberen.
   "Ik was al bang dat we van dorst om zouden komen," hield de fietsenbeheerder een glas bij. Het werd langzaamaan gezellig in die tram.
   De technische jongen, die juist met de plastic stuurstang van achteren kwam lopen, weigerde alle alcoholica. "Ik moet nog rijden," sprak hij.
   Chouaib was er te jong voor, maar die taalde er ook niet naar. "Zo, los," hoorde ik hem zeggen. Jaap Gijssers had de barricade bij nader inzien toch niet als afdoende beschouwd en op zijn instigatie was Chouaib begonnen ook de stang van een bankje los te schroeven, zodat hij dat overdwars voor de deur kon verankeren.
   De chauffeur was klaar met de alternatieve routebe-schrijving en deed een stapje naar achteren. Ome Sjoerd kwam binnen, technische jongen deed de deur dicht en trok op. De voorkant was nu weer voorkant geworden, anders gezegd: we reden gewoon vooruit.
   "Hou het pitje even vast," waarschuwde 'Els' het andere rugzakkenmeisje.


tram



 "Hier rechts aanhouden," zei ome Sjoerd, de aanwijzingen indachtig. En daarna, peinzend: "Zou ik straks ook even mogen rijden?"
   Maar dat had zijn vrouw gehoord. "O nee," protesteerde ze fel, "helemaal niet. Geen sprake van. Daar komen brokken van. Als die stoethaspel het stuur in handen krijgt dan stap ik uit. Gegarandeerd. Meteen."
   "Hè," zeurde ome Sjoerd, "stukkie maar..."
   "Komt niets van in. Nee," zei tante Bets, ter extra verduidelijking het hoofd schuddend. Haar gelaatsuitdrukking gaf aan dat de discussie gesloten was. Ome Sjoerd zei niets meer en leek zich er bij neer te leggen.
   Net toen technische jongen wou stoppen omdat een andere tram van rechts hetzelfde kruispunt opkwam, ging die andere tram op zijn rem staan. De chauffeur maakte een gebaar dat wij eerst mochten en toen wij dat deden, grijnsde hij ons vanuit zijn cabine kameraadschappelijk toe. We begrepen daaruit dat we op de mobilofoon waren.
   Op dat moment hoorde ik achter mij een licht verontwaardigde stem. "Jullie hebben allemaal wat te drinken, zie ik?" Willum was wakker.
   Normaliter is Willum niet vroeg genoeg uit de veren om een voetbalwedstrijd mee te maken. Vanmorgen echter was tante Bets hem persoonlijk komen inviteren voor de trip naar Schaverhorn. Dat had ze gedaan door om half tien 's morgens vijf minuten met haar vinger op Willum zijn deurbel te gaan hangen. Toen wou die wel.
   Haar motieven had tante Bets - grammaticaal enigszins slordig - geformuleerd als "Die jongen komt anders nooit nergens". Er daarbij aan voorbijgaand, in de eerste plaats, dat 'die jongen' van mijn leeftijd is, dus ergens midden in de dertig en dat, in de tweede plaats, die jongen best wel eens ergens komt, te weten gemiddeld drie keer per avond in de snackbar om een nieuwe voorraad gevulde bierflessen voor thuisgebruik aan te schaffen.
   Maar goed, bij ons in de straat is het niet sociaal om je aan alles te onttrekken en vooral niet als tante Bets het in de gaten krijgt, dus Willum was meegesleept. Was hij tenminste 'weer eens ergens geweest'. Om precies te zijn in de kantine van de FC Schaverhorn, want daar was hij vijf minuten na onze aankomst naartoe vertrokken met de mededeling dat hij 'even ging plassen' en daar hadden we hem na afloop van de onfortuinlijk verlopen ontmoeting weer uitgeplukt. Het vroege opstaan had hem daarna toch de das omgedaan, want de terugreis had hij voornamelijk slapend doorgebracht.
   Maar nu was hij helemaal wakker. Vermoedelijk had hij ons horen drinken. "Doe eens even rustig," verzocht ome Sjoerd de technische jongen, onderwijl om zich heen speurend langs de winkels van de straat waar we doorheen reden. Het was zes uur geweest, dus alle gewone zaken waren dicht.
   "Is dat daar een avondwinkel?" vroeg hij.
   "Traiteur," las technische jongen.
   "O, jammer," zei ome Sjoerd.
   "Avondwinkel," maakte de jongen er gemakshalve van.
   Ome Sjoerd begon een en ander te regelen. Hij liet de technische jongen stoppen, riep zijn dochter, gaf haar geld en stuurde haar de tram uit om wat pilsjes te halen. Iets anders bliefde Willum toch niet. Laatstgenoemde knorde dat hij zo'n vriendelijk aanbod niet kon weigeren. "Doe maar halve liters," ried hij Kitty.
   Een uit tegenovergestelde richting komende nummer dertien begon druk te bellen en stopte naast ons. De bestuurder, een klein dikkerdje, deed zijn raampje open en maakte joviale gebaren dat technische jongen hetzelfde moest doen. "Wat hoor ik nou?" riep hij, "hebben jullie een tram gekaapt, ha-ha-ha?"
   Zo lag het niet helemaal, gebaarden we.
   "En nu eisen jullie doortocht over de vrije trambaan naar Cuba, ha-ha-ha?"
   We waren blij dat hij het ons niet kwalijk nam, maar zetten het toch recht. "We willen naar de Jan-Piet," zeiden we maar weer eens.
   "Hoezo? Is daar een ambassade hi-hi, hoehoe?" Hij kwam langzaam tot rust. "Nouja," zei hij, zich enkele lachtranen uit de ogen wissend, "Tis weer eens wat anders. Jullie rijden nu zelf heb ik begrepen? Wil dat lukken? Heb je de voetbalknop al gevonden?"
   "Dat was deze, dacht ik," zei technische jongen.
   "Wat is dat voor knop?" vroeg ome Sjoerd, die altijd graag over het onderwerp voetbal mag praten.
   "Die heft de noodrem op," zei technische jongen. "Als je een tram vol voetbalsupporters hebt, dan kun je beter de hele tijd je vinger daarop houden."
   De joviale bestuurder knikte dat die uitleg correct was. "Daarboven," hij wees inderdaad naar boven waar de mobilofoon hing, maar hij bedoelde eigenlijk bovenin de organisatie van de Tram, "daar worden ze helemaal wild, hi-hi-hi. Je lacht je kapot. Maar goed, 't is weer eens wat anders. Moet je horen. Als je hier nu linksaf slaat, dan roep ik om dat jullie rechtdoor gaan, want de politie schijnt jullie ook te willen spreken."
   Jaap Gijssers moest even nadenken over de consequenties van die routewijziging. "Dan rijden we naar Oost. Dat is helemaal de verkeerde kant op."
   Zo"n chauffeur kent het lijnennet natuurlijk stukken beter. "Geeft niet. Bij het Roelof Hartplein ga je dan een stukje Zuid en dan kun je via de Stadionweg weer de goeie kant op."
   "O, leuk," reageerde tante Bets. "Dan kunnen we gezellig opoe opzoeken."
   Dat laatste hoefde voor ons niet zo, maar verder waren we het allemaal met deze afleidingsmanoeuvre eens. Kitty was ondertussen weer terug met de boodschappen, Willum maakte een flesje open en begon eraan te lurken en technische jongen gaf een schop tegen zijn bel om linksaf te slaan, richting Oost. De Jan-Piet kwam niet echt dichterbij op deze manier.
   De bestuurder van de dertien boog zich uit zijn raampje om nog een deskundig advies toe te dienen. "Voorzichtig rijden als je bij het museum linksaf slaat," riep hij ons na. Zich terugtrekkend voegde hij als verklaring toe: "Daar liggen namelijk geen rails, hi-hi-hi, hoe-hoe-hoe, ha-ha-ha."


tram


 De koffie was ook klaar. "Hier, bakkie leut, ouwetje," zei mijn benedenbuur tegen zijn vrouw, terwijl hij een kampeerbeker doorgaf. De rugzakkenmeisjes voelden zich nu helemaal opgenomen en begonnen van hun vakantiebelevenissen te verhalen. Ze doorspekten dat met tips over plaatsen waar je in Zuid-Europa moest zijn en waar niet, welke liftplekjes aan te bevelen waren en wat je daar in een restaurant beter niet kon bestellen. Niet dat we het probeerden te onthouden. We hebben al moeite boven de armoedegrens te komen, laat staan dat we ooit een landsgrens overschrijden.
   "Does the tram always take so long?" klampte de toerist Jaap Gijssers aan. Hij zat lekker ontspannen met zijn sherry, daar niet van, maar hij had gedacht even een trammetje naar het hotel te pakken en hij wou nu weten of het standaard was dat daar waterpomptangen en boos brullende politiefunctionarissen aan te pas kwamen.
   Gijssers verzekerde hem dat de reistijd in doorsnee korter kon, al moest hij dus inderdaad niet meer de zeventien nemen. Daarna bleek zijn woordenschat ontoereikend om de maatschappelijke achtergronden van het conflict uit te leggen.
   "Hoe zeg je in hemelsnaam 'sollen' in het Amerikaans?" vroeg hij hulpeloos aan het boodschappenvrouwtje, dat ernaast geconcentreerd ontbijtkoek zat te zagen.
   "Hèhè," boerde Willum, "daar was ik aan toe."
   "Los," zei Chouaib, die opnieuw begonnen was een bankje uit zijn lijden te verlossen. We moesten ons vastgrijpen. Technische jongen had het besturingsmechaniek nu helemaal onder de knie en was op een kruispunt rechtsaf geslagen zoals een echte tramchauffeur dat doet: knuppel naar voren, bel aan en ogen dicht.
   In de straat waar we nu reden was ik - voorzover ik mij herinner - nog nooit geweest. Tante Bets wel.
   "Ken je verderop even stoppen?" riep ze naar voren. "Opoe woont in het volgende blok."
   "Zouden we dat wel doen?" kwamen enkele stemmen van straatgenoten. Ikzelf had ook gemeend in de verte zwakke tonen van sirenes te horen. Technische jongen keek om naar tante Bets en gehoorzaamde haar. Hij was meer van het uitvoerende dan van het besluitvormende type en die mevrouw uit de Brederodestraat had tot nu toe de indruk gewekt best te weten wat ze deed. "Welk nummer?" vroeg hij, naar de bordjes turend.
   "Zevenenvijftig," hielp Kitty.
   "Da's hier," zei technische jongen en hij stopte.



tram



Ome Sjoerd had ook zo zijn twijfels. "Zou ze niet slapen?"
   Dat woord, begrepen we van tante Bets, kwam in opoes dictionaire niet voor: "Opoe slaapt nooit, ze doet dutjes." Daarna ging ze haar dochter instrueren. "Ga jij opoe een hand geven en vraag of ze een stukje met ons wil gaan rijden..."
   Kitty staakte haar studie van het bedieningspaneel en trok het truitje recht.
   "Zeg gelijk," ging tante Bets verder, "dat we komende zondag, dus niet morgen, maar aanstaande week zondag, dat we dan rond tienen op de koffie komen en Gerda en Jan komen ook met het autootje, dus als het lekker weer is dan kunnen we met z'n allen weg."
   Kitty knikte dat ze het zou overbrengen.
   "Effe naar het strand, heen en weer, of naar dat tentje in het park dat ze altijd zo leuk vindt," vulde tante Bets het uitstapje verder in.
   Kitty zou het zeggen.
   "En zeg ook dat ik namens haar al wat gekocht heb voor de jongste van Lydie. Die is eind van de maand jarig, dus daar hoeft ze zelf niet meer achteraan voor een cadeautje."
   Kitty probeerde het allemaal te onthouden.
   "Een vestje," zei tante Bets, "met blauwe bloemetjes. Dat kom ik van de week wel brengen, dan kan ze het zelf geven."
   Kitty begaf zich in de richting van de voorste deur.
   "Kunnen we niet beter gewoon doorrijden?" probeerde een straatgenoot opnieuw. Sommigen wierpen blikken naar achteren, het leek of de sirenes dichterbij kwamen. Maar tante Bets is zwaar familieziek en wendde zich onverstoorbaar tot haar echtgenoot.
   "Ben jij nog achter die televisie aan geweest?"
   "Huh?" zei ome Sjoerd.
   "D'r televisie," snauwde tante Bets. "Die flikkert als die op Duitsland staat. Jij zou kijken of je nog aan zo'n buisje kon komen..."
   "O... o ja."
   Tante Bets wendde zich boos af. "Klojo," mompelde ze, en daarna weer tot haar dochter. "Zeg maar dat je vader van de week langskomt om de televisie te maken."
   De technische jongen veerde op. Het gesprek was op voor hem bekend terrein terechtgekomen. "Moet ik even naar die televisie kijken?" vroeg hij en hij tastte al achter zich naar zijn gereedschapskist.
   "Blijf jij nou maar liever hier," vond de beheerder van de fietsenstalling. Hij had de sirenes ook gehoord. "We weten zonder jou niet eens hoe de deuren dicht moeten."
   Technische jongen haalde zijn schouders op. "Het is zo gebeurd, hoor. Ik heb spulletjes bij me om door te meten."
   Tante Bets zat te weifelen. "'t Zou ergens wel beter zijn," peinsde ze. "Als dat licht" (ze bedoelde haar echtgenoot) "het doet, gaat waarschijnlijk de kraan lopen elke keer dat ze Duitsland opzet, dus..."
   Kitty sloeg haar onderstukken over elkaar en leunde tegen de deur in afwachting van de boodschap die ze moest overbrengen aangaande het flikkeren van Duitsland.
   "Anders wip ik van de week even langs," bood technische jongen aan. Nou, dat was natuurlijk perfect, vond tante Bets, als hij dat echt zou willen doen, nou perfect, en ze legde uit dat opoe bijna altijd thuis was en dat het nummer zevenenvijftig-éénhoog was en als ze nu kon laten zeggen dat... hoe hij heette..?? ja, dat hij maandag..?? Nee? Dinsdag..?? Dinsdag dus, rond het middaguur..?? bij opoe aankwam om naar de televisie te kijken, nou, dan zou dat perfect zijn.
   Het leek erop dat Kitty, die bij de deur stond te wachten met een gezicht of ze wel betere dingen te doen had (tramdashboard uit het hoofd leren bijvoorbeeld), eindelijk de tram uit en naar opoe kon, maar haar vader had nog wat bedacht.
   "Iets te eten," kreunde ome Sjoerd, "iets te eten moet ze meenemen."
   "De sherry is bijna op..." meldde een straatgenoot, "misschien dat uw grootmoeder..."
   "Ze heeft vast wel een flesje bessen staan," zei tante Bets, toen ze eenmaal begrepen had dat met grootmoeder opoe bedoeld werd. Kitty rende niet meteen naar buiten, maar keek eerst rond of nu echt alle boodschappen doorgegeven waren. Niemand meldde zich nog en ze leek eindelijk weg te kunnen naar haar familiebezoek, ware het niet...
   "Ach jee," zei Jaap Gijssers. "De wouten komen nu in blikken."


tram


We hadden gewaarschuwd. Door al dat getreuzel waren twee donkerblauwe blikken op wielen gearriveerd en daaruit vielen handenvol blauwe uniformen. Niet de gewone uniformen, maar parate, dus zonder holstertjes en witte strepen. Meer een soort van modieuze overall. Wat er boven die overalls uitstak was jong. Typisch het volk dat het vuile werk mocht opknappen. Ze hadden de latten en de schilden in de wagen laten liggen, want ze hadden geen opdracht gehad om die mee te nemen en waarschijnlijk hadden ze nog helemaal geen opdracht gehad, want de hogere piefen waren nog niet gearriveerd en dus begonnen ze na het uitstappen op eigen gelegenheid maar een soortement van kordonnetje om de tram te leggen, want daar hadden ze voor geleerd, voor kordonnetjes leggen.
   Zo'n kordon ongewapende jongemannen in overalls is natuurlijk geen partij voor Kitty. Ze stapte gewoon uit en liep onverstoorbaar richting nummer zevenenvijftig en toen ze op weg daar naartoe op een overall stuitte, bleef ze staan en zei: "Mag ik er even langs? Ik moet naar mijn opoe."
   De overall bleef strak en gedisciplineerd recht vooruit kijken. Dat had hij niet moeten doen. In zo'n overall zit ook maar een gewone jongen en als die dan zo'n stel gezonde rustige zwarte pupillen in het oog krijgt, en hij heeft niet eens zijn lat en schild binnen handbereik, dan kan zo'n jongen daar niet tegen. Vanuit de tram konden we zijn adamsappel zien stuiteren.
   Zijn ogen flitsten kort heen en weer of er, alsjeblieft, een chef in de buurt was die kon vertellen wat hij moest doen, maar toen kwamen ze weer terug bij Kitty en hij was verloren, stapte opzij en mompelde iets van 'gajegang'.
   De jongedame liep volkomen ongehaast verder.


tram



"Who are those guys outside?" verwonderde de toerist zich. Jaap Gijssers zuchtte en begon aan de volgende linguïstische worsteling.
   "Probeer the cavalry," suggereerde m'n benedenbuur die graag naar een western mag kijken. Het korps deed verder niks, ze bleven stram in hun kordonnetje staan wachten op bevelvoerders. We trokken ons weer terug van de ramen, want we waren nog niet door alle consumpties heen.
   "Als je nog hebt... lekker," zei de benedenbuurvrouw tegen de helft van het rugzakkenstel die geïnformeerd had of er nog koffie moest komen. Het rugzakkenmeisje Els wou wel weer eens wat vaderlands roken en leende de shagbuil van Jaap Gijssers. "Als er toch een bessentje aankomt, dan kunnen we deze leegmaken," stelde de straatgenoot met de sherryfles vast.
   Tante Bets stond nog bij het voorste deurtje waar ze haar dochter uitgeleide had gedaan en keek de cabine in. "D'r ligt allemaal geld," merkte ze op met iets van hebberigheid in haar stem.
   "Daar moet je afblijven," riep Jaap Gijssers naar voren. "Dat moet zo'n jongen zelf bijpassen als het niet klopt." Hij bedoelde Hoogkamp - de bestuurder, niet de groepswerker - en die wilden we natuurlijk niet duperen.
   "Zeg," vroeg ome Sjoerd richting Jaap Gijssers, "zouden de chauffeurs het ook moeten betalen als het stempel weg is?"
   Jaap Gijssers meende van niet. Ik dacht al dat het stempel zich daarmee een ereplaats zou verwerven in ome Sjoerds verzameling ontvreemde treinasbakken en op onverklaarbare wijze van hun bevestiging losgeraakte bewegwijzeringsbordjes, maar hij had bedacht dat het weer eens wat anders was dan klompen: "Hier," zei hij, "an soevenier from our ssitie," en dat was het meest buitenlandse wat ik hem ooit in het buitenlands heb horen zeggen.
   "Vast," zei Chouaib. Hij had zich vergrepen aan een stempelautomaat en daarmee een bres in het bastion bij de achterste deur dichtgeplamuurd. Het werd knap rommelig in de tram, maar we zeiden er niets van. In de eerste plaats zouden die barricades nog van pas kunnen komen en in de tweede plaats is het heel goed als die jonge jongens zichzelf zo lekker bezig kunnen houden. Als je die creativiteit belemmert, worden ze baldadig, dan gaan ze dingen vernielen.
   "Hij vraagt of u zo niet te laat bij uw man thuiskomt," vertaalde Jaap Gijssers de in het Amerikaans gestelde vraag.
   "O nee, mijn man zaliger is al tien jaar geleden doodgegaan," zei het goede mens met de boodschappen-tassen. "Ik ben maar een weduwvrouwtje." Ze bloosde.
   "She... eh... weduwvrouwtje... eh... she is a window, nee widow," worstelde Jaap Gijssers.
   De Amerikaan begreep het. "Oh, how nice," zei hij. "I'm a widower as well" en het vrouwtje kleurde nu zo hevig dat ze het verstandiger vond diep voorover te buigen naar het allerlaatste stuk ontbijtkoek.


tram



 We werden opgeschrikt doordat met piepende remmen een wit politiewagentje naast de tram stopte. Het hogere kader was gearriveerd. Bonkigerd, flodderpak en maagzweer hadden zich met z'n drieën in een autootje geperst.
   Bij de politie had - zo te zien - een herschikking in bevoegdheden plaatsgevonden. Het korps had geëvalueerd - al namen we aan dat bonkigerd die term niet zou gebruiken - en geconstateerd dat de pogingen van jong flodderpak om de mensen in de tram rustig uit te laten praten en ze vervolgens rustig de tram cursief uit te praten, weliswaar erg goedbedoeld waren, en zeker de moeite van nadere studie en evaluatie waard, zodat - met het oog op de toekomst - wellicht baanbrekende methoden ontwikkeld zouden kunnen worden die enzovoort, maar dat voor het moment de beproefde technieken van optreden toch even de voorkeur bleven genieten. Anders gezegd: bonkigerd had nu de leiding.
   Hij wond er geen doekjes om. "D'ruit!!!" zei hij, terwijl hij nog bezig was het wagentje te verlaten.
   "Mensen, wees nu verstandig," zei groepswerker vanaf de achterbank.
   Maagzweer was het eerst bij de tram en drukte zijn neus plat tegen het glas. "Kijk nou!" gilde hij. "Ze zitten gewoon water te koken. En ze hebben buitenlanders die de hele tram afbreken! Dat kan toch niet."
   "Ik zei: d'ruit!!!"
   Technische jongen drukte op een knop waardoor het voorste deurtje dichtging, maar bonkigerd was wel gewend om tegen gesloten deuren te praten. Hij blafte en een van zijn manschappen apporteerde een megafoon.
   Op dat moment kwam onze marketentster het portiek van zevenenvijftig weer uit. Kitty was alleen, droeg in allebei haar handen een volgestouwde plastic tas en liep rustig op ons toe.
   Ook de paraterik die haar daarnet had moeten laten passeren zag haar terugkomen en hij voelde zijn adams-appel al weer werken. Hij wisselde bliksemsnel een paar plaatsen in het kordon en begon fanatiek de andere kant op te kijken. Zo had hij in ieder geval vermeden in hetzelfde dilemma als voorheen terecht te komen. Bovendien ontstond daardoor een vrije doortocht voor Kitty. Ze passeerde het kordon ongehinderd en stond al voor het deurtje eer iemand reageerde.
   "Wat is dat?" brulde bonkigerd.
   De technische jongen drukte het deurtje open.
   "Doe d'r wat aan," riep bonkigerd.
   Het parate peloton dacht: tsja... Een paar keken verbaasd van: bedoelt u mij? Kitty stond nog buiten en aarzelde met instappen.
   "Opoe wou niet komen," zei ze tegen ons. "Ze zat naar de Playbackshow te kijken." Daarna stapte ze pas in.
   "Verrek. Is het al zo laat?" riep tante Bets. Zij leert elke vrijdag de televisiegids voor de komende week uit haar hoofd.
   "Ochgut, staat mijn zoon al een uur bij mij voor de deur te wachten," klaagde het vrouwtje met de boodschappen-tassen, die blijkbaar dezelfde gewoonte had.
   "De Play-wát-show?" vroeg Jaap Gijssers. Een paar mensen voelden zich geroepen hem uit te leggen wat de Playbackshow was. Gijssers ziet geen televisie meer sinds hij het apparaat twee jaar terug het raam uitgesmeten heeft. Hij had die avond eerst tien minuten zitten kijken naar een man van het Centraal Planbureau - geschat jaarinkomen tachtigduizend gulden - die de kijkers voorrekende dat door het veranderde bestedingspatroon de uitkeringen gerust een paar tientjes omlaag konden. Daarna was de premier, zelf miljonair, op het scherm verschenen om te betogen dat we omwille van het begrotingstekort 'allemaal een offer moesten brengen'. Toen Gijssers vervolgens uit de parlementaire rubriek had begrepen dat zwart geld van meer dan een ton niet meer aangepakt zou worden omdat het toch niet te achterhalen viel, toen is er even iets bij hem geknapt. Van het uitgespaarde kijkgeld koopt hij nu af en toe beleg op zijn brood.
   "Hé!" brulde bonkigerd, die verbaasd was omdat er geen aandacht meer aan hem besteed werd.
   "Mensen," kwam jong flodderpak, die nog steeds moeite had zijn lange benen uit het autootje te wurmen. "Kom nou. We willen helemaal geen ruzie. Jullie zien dat we in vredestenue zijn."
   Dat vredestenue sloeg er waarschijnlijk op dat het parate peloton zijn latten en schilden nog in het busje had liggen. Het sloeg in ieder geval niet op de gelaatsuitdrukking van bonkigerd, want die had zich alweer behoorlijk opgedraaid, wat door de bemoeienis van flodderpak alleen maar versterkt werd.
   In de tram waren ze klaar met Jaap Gijssers uitleggen wat de Playbackshow was. Niemand had behoefte iets naar buiten te zeggen. We hadden alles al gezegd. We waren duidelijk geweest als we nooit tevoren duidelijk geweest waren en we regelden het verder zelf wel. Dus technische jongen deed 'Ting' om op te trekken.
   "O nee," riep bonkigerd. Hij snelde naar zijn auto. Maagzweer sprong al naast hem en flodderpak zat er nog steeds half in. Wild optrekkend, waarbij een paar parate pelotonners maar net opzij kon springen, scheurde hij ons voorbij, schampte een trottoirband, maakte gierend een half rondje en stopte midden op de rails, met de neus van zijn auto recht voor onze neus. Technische jongen trok toen maar niet op.
   Dat werd een rage bij de politie: auto's voor onze tram zetten. De situatie kwam ons bekend voor. Dit hadden we eerder meegemaakt, hiervoor hadden we kunnen oefenen. Maar toen we ons omdraaiden, zagen we het parate peloton dat verbaasd naar ons stond te kijken. Eén busje stond half op de rails. Daar kwamen we niet langs.
   We keken weer voor ons. Bonkigerd keek terug. Vastberaden, standvastig, maar allesbehalve barmhartig.
   Ome Sjoerd sprak als eerste. "Rechtdoor naar de Jan-Piet," zei hij.




gg


Hier had technische jongen problemen mee. Beetje kijken hoe de elektriek in een tram werkt, akkoord. Potje door de stad scheuren met zo'n ding, prima. Maar een auto met mensen scheppen?
   "Er kunnen wel gewonden bij vallen," wierp hij tegen. Begrijpelijk argument, maar als dat parate peloton straks de tram inkwam zouden er zeker-weten gewonden vallen. Bovendien aan de verkeerde kant.
   "Bel eerst even," suggereerde Jaap Gijssers als compromis. "Misschien gaat die uit z'n eigen opzij."
   Technische jongen drukte een tijdje op de gewone bel en gaf daarna het vertrek-tingeltje. We zagen de inzittenden schrikken. Flodderpak op de achterbank schudde dat we dit niet moesten doen, maagzweer voorin hief zijn handen omhoog en bonkigerd klemde het stuur met beide handen steviger vast en kéék.
   Technische jongen bracht de knuppel heel even naar voren en de tram overbrugde de paar decimeter die hem van de politieauto scheidde. Bonkigerd kneep nog harder in het stuur maar maakte geen aanstalten in zijn achteruit te schakelen.
   "Nog een stukje," stelde ome Sjoerd voor. "Even zijn koplampen bijstellen."
  Technische jongen stelde de koplampen van de politieauto bij. Daarna hield hij maar weer halt, want behalve afwerende zwaaibewegingen van het flodderpak en 'Ho-ho-ho' door maagzweer kwam er geen reactie.
   "Als het nu een trein was," piekerde technische jongen, "dan kon ik hem op de koeienvanger scheppen."
   Ja sorry, treinen hebben we niet vandaag. Hij mocht blij zijn dat we een tram voor hem versierd hadden, nu moest hij niet te veel gaan willen.
   "Maar hieronder zit ook zo'n schuifding," dacht hij hardop. "Voor als er mensen onder vallen, dat ze niet onder de wielen komen..." Hij wendde zich tot ons met een voorstel. "Als ik het nu heel zachtjes doe, dan rij ik hem niet echt aan, maar dan duw ik hem voor ons uit."
   We gebaarden dat we niet per se stonden op aanrijden. Vooruit schuiven mocht van ons.
   De tram trok heel zachtjes op. Het kraakte verschrik-kelijk. De bumper van het autootje hield het voor gezien en ging op straat liggen. Een zojuist bijgestelde koplamp kletterde op de rijbaan. Maagzweer begon heel wilde gebaren te maken. We drongen verder aan. Het autootje kermde. Met een geluid of een orkest zingende zagen gestemd werd, scheurde het front van de auto in tweeën. Het motorblok bleek van betere kwaliteit, want dat scheurde niet mee. Het protesteerde of een zaal zuigelingen gekeeld werd, maar het bleef heel. De knuppel ging nog een stukje naar voren. Toen we dreigden dwars dat motorblok binnen te rijden, deed de bonkigerd het enige verstandige: hij haalde snel de handrem eraf. Daarna voegde het wagentje zich kreunend naar de gewijzigde omstandigheden en liet het zich opduwen.



tram



 "Laat nou eens kijken wat je allemaal in die tassen hebt zitten, kind," zei tante Bets. Wat haar betrof was alles weer in orde. Het familiebezoek was afgewikkeld, voorzieningen voor de inwendige mens waren aangesleept en we reden weer, globaal zelfs in de goede richting. We hadden er alleen een paar passagiers bij gekregen.
   "Boterbiesjes, krakelingen, babbelaars, Victoriakaakjes, twee negerzoenen en een stuk cake," somde Kitty op. Daarna, tot haar moeder: "Dat van dat vestje vond ze leuk bedoeld, maar ze had zelf al iets gekocht voor de kleine van Lydie. Zondag tien uur op de koffie is prima, maar ze blijft net zo lief thuis als dat ze in dat oude wrak van Jan en Gerda gehesen moet worden." Tot de technische jongen: "Dinsdag voor één uur is goed en ze heeft vanaf tien uur de koffie klaar staan." Zo. Die meid kon je om een boodschap sturen.
   Technische jongen had de mededeling ontvangen. Hij knikte en bleef zich concentreren op het vervoer van het politieautootje. Er kwam nog een klus aan.
   Het boodschappenvrouwtje was tot voorin gelopen en vroeg: "U had het eerder over het omdraaien van het gas bij mijn schoonmoeder. Zou u misschien van de week...?"
   Kitty had nagelaten de van opoewege verstrekte spiritualiën te noemen, maar ook daar was in voorzien. Terwijl hij drie krakelingen tegelijk in zijn mond stak, viste ome Sjoerd een fles bessenjenever uit een van de tassen. Mij persoonlijk leek de overgang van sherry op bessen nogal dubieus, maar andere straatgenoten hielden gretig glazen bij. Daarna verschenen een paar pilsjes en hoewel hij nog voorraad had, werd Willum bereid gevonden zich daarover te ontfermen. Tante Bets distribueerde de overige consumpties. Niemand bliefde meer koffie, dus het peper- en zoutstel met de rugzakken propte de kookattributen weer bij de tentstokken in.
   De toerist had een picture geschoten van het achterblijvende parate peloton en informeerde bij het net van voren teruggekeerde boodschappenvrouwtje: "You have children?" Zonder op antwoord te wachten, trok hij zijn portefeuille en toverde kleurenfoto's van blozende hamburgereters te voorschijn.
   "Two sons, one daughter," wees hij op de foto's aan. "All married." Er was ook een sterfgeval in de familie geweest. Bij het volgende kiekje zuchtte hij somber: "My late wife."
   Zijn laatste vrouw?!? dacht het boodschappenmensje. Ze keek hulpbehoevend om zich heen waar Jaap Gijssers was. Hij kwam er al aan. Wegens gebrek aan belangstelling bij de andere aanwezigen had hij voor de Amerikaan een van opoes specialiteiten kunnen bemachtigen. "This," legde hij uit, "this is a negrokiss!"
   Technische jongen riep ons naar voren. De twee blauwe busjes waren aan weerszijden van hem opgedoken.


tram


Beroofd van het leidinggevend kader had het parate peloton voor de moeilijke taak gestaan om zelf na te denken. Dat had er ten slotte toe geleid dat ze de busjes weer ingeklommen waren en de achtervolging hadden ingezet.
   "We kunnen zo niet opschieten met dat autootje ervoor," klaagde technische jongen. Alleen ome Sjoerd, Kitty en ik waren naar voren gekomen, de rest had het te druk met kletsen, foto's bekijken, cake eten, kletsen, bessenjenever drinken of bankjes losschroeven.
   Technische jongen kwam zelf met de oplossing. "Ik kan nu nog wat extra vaart geven en dan straks, bij de bocht voor het stadion, ineens remmen. Volgens mij schiet die auto dan rechtdoor en kunnen wij zonder dat ding de bocht om."
   We hadden inmiddels een grenzeloos vertrouwen in het technische vernuft van de jongeman, dus we waren het ermee eens.
   "Vasthouden," riep ome Sjoerd de tram in.
   Er voer een huivering door het politieautootje toen we vaart meerderden, gevolgd door een aantal huiveringen over de ruggen van de inzittenden. Flodderpak maakte vanaf de achterbank gebaren dat we zachter moesten rijden, maagzweer leek zich af te vragen waarom hij in 's hemelsnaam ooit bij de Tram was gegaan. Alleen op bonkigerds gelaat was weinig emotie zichtbaar. Hij staarde strak voor zich uit alsof hij zich in wou prenten dat ons grootwagennummer 365 was en vermeed ons daarboven aan te kijken. Hij dacht wel ver-schrik-ke-lijke dingen, zo te zien.
   We gingen nog harder. Het autootje steunde. Maagzweer begon verzenuwd aan bonkigerds stuur te rukken. Dat was heel slecht voor de banden, want die kwamen daardoor scheef op de rijrichting te staan. Bonkigerd probeerde dan ook maagzweer terug in zijn hoek te duwen.
   Vlak voor de bocht ramde technische jongen het voetpedaal in. Er gebeurde wat hij verwacht had: het politieautootje maakte zich los van de tram en schoot rechtdoor.
   Hetzelfde deden trouwens de twee parate busjes, die niet op onze remmanoeuvre gerekend hadden. Het verschil was alleen dat zíj rechtuit gingen, terwijl het paniekerige getrek door maagzweer aan het stuur tot gevolg had dat het autootje zwabberend en cirkelend het kruispunt opvloog. De busjes moesten ijlings uitwijken en een auto van de andere kant ging van schrik de stoep op.
  Boink! Ze zaten tegen een paaltje. Zo, die hoopten we vandaag niet meer tegen te komen.
   Technische jongen deed iets met het wisselknopje en trok langzaam op. We rondden de bocht en lieten de twee busjes en het verfomfaaide autootje van bonkigerd achter ons. Ome Sjoerd keek even naar achteren en boog zich toen voorover om iets in het oor van technische jongen te fluisteren. Die bracht de tram weer tot stilstand. Ik keek ook om.
   Het was niet zo'n erge schok geweest. Hooguit was hier en daar een boterbiesje gekneusd of een slokje bessen over de rand gegaan. Alleen tante Bets was het optrekken en remmen niet goed doorgekomen. Waarschijnlijk had ze geprobeerd de tassen met opoes lekkernijen ongedeerd te houden en had ze zich daarom niet vastgegrepen. Ze zat in ieder geval - mét die tassen - meer ónder dan op de bank.
   Dat laatste had ome Sjoerd ook geconstateerd en toen ik me weer omdraaide was precies gebeurd waar tante Bets bang voor was: ome Sjoerd had plaatsgenomen op de bestuurderszetel.
   "Maar blijf er wel bij," zei hij tegen technische jongen die nu aan de andere kant van het hekje stond, "dat je me kan helpen die knopjes uit elkaar te houden."


tram



In het begin had niemand iets in de gaten. "Leuk werk is dit," mompelde ome Sjoerd, zachtjes met de stuurknuppel spelend. "Ik straks ook, pa," zei Kitty die er bij was blijven staan. De rest zat achter op de zitplaatsen, maar ik wilde wel eens zien hoe ome Sjoerd het eraf bracht en was voorin gebleven. "Begin maar liever rustig," zei technische jongen. Nu hij zich op die stoel op zijn gemak begon te voelen, was ome Sjoerd iets harder gaan rijden. Hij minderde vaart bij een halte. De mensen die daar op de zestien stonden te wachten liepen onnadenkend naar voren, maar na een blik op het inwendige van de tram deinsden ze snel weer achteruit.
   "Nu wordt het lastiger," zei technische jongen terwijl we van de halte naar een rotonde reden. We waren niet eens zo ver van huis. Rechtsaf op de rotonde leidde terug naar de stad, linksaf ging naar de remise, maar we moesten rechtdoor en zouden dan binnenkort op de Overtoom komen en dan waren we lekker in de buurt. Overigens ook leuk voor Jaap Gijssers om daar weer eens te komen.
   "We moeten hier rechtdoor, hè?" zei technische jongen toen we de rotonde opreden. "Dus even opletten of die eerste wissel goed staat, zodat we niet per ongeluk rechtsaf ga..."
   Ome Sjoerd had iets te veel aan de knuppel gezeten en we waren die wissel al voorbij, maar hij had blijkbaar goed gestaan en we zaten nog steeds op de rotonde.
   "En bij de volgende wissel dan rechtdoor richting Overtoom," instrueerde de technische jongen. Kitty wou laten zien dat ze ondertussen ook het nodige opgestoken had en wees: "Dat knopje daar is de richtingaanwijzer."
   "Deze?" vroeg ome Sjoerd.
   "Die daarnaast," verbeterde ze.
   Maar tegen die tijd waren we de wissel al voorbij en zaten we nog steeds op de rotonde.
   "Hé zeg," zei technische jongen. Ome Sjoerd boog zich naar links en keek naar buiten. "Ik geloof dat die busjes er weer aankomen," zei hij.
   "Let nou maar liever op de volgende wissel," zei technische jongen. "Straks vlieg je de remise in."
   Ome Sjoerd keek weer voor zich, maar dat was eigenlijk niet nodig, want deze wissel stond goed. We bleven linksaf gaan en hadden nu een heel rondje voltooid.
   "We moeten rechtdoor, hoor," riep Jaap Gijssers. "De juten zijn terug."
   Inderdaad, het parate peloton had er nog geen genoeg van. Het tempo waarin de twee blauwe busjes op ons toereden, maakte een uiterst vastberaden indruk. Ome Sjoerd had het gezien en gaf de knuppel een extra duw.
   Daardoor passeerden we met een nogal onstuimig vaartje de wissel die rechtsaf sloeg naar het centrum en kwamen opnieuw bij de afslag naar de Overtoom.
   "Hier rechtdoor," zei technische jongen voor de zekerheid.
   "Jaja," knikte ome Sjoerd. Hij wist ondertussen waar het knopje voor de richtingaanwijzer zat en dat drukte hij nu in.
   De blauwe busjes, die op gelijke hoogte met ons waren gekomen zagen het en maakten zich op om ook die kant op te gaan. Maar de tram boog naar links en volgde verder de rotonde. Sterf, zag je de chauffeur van het busje denken. Hij remde krachtig en begon aan zijn stuur te draaien om ons te volgen.
   "Natuurlijk niet alleen de richtingaanwijzer," zei technische jongen verbaasd. "Je moet ook de wissel omzetten."
   "O," zei ome Sjoerd.
   "Dat is díe schakelaar," wees technische jongen.
   Ome Sjoerd greep ernaar.
   "Niet nu!" riep technische jongen. Terecht, want we passeerden net de afslag naar de remise. Ome Sjoerd bleef wijselijk van het schakelaartje af en we hadden nu ons tweede rondje volgemaakt.
   "Jullie moeten geen rondjes blijven rijden," kwam een behulpzame stem van achteruit. "Jullie moeten rechtdoor naar de Overtoom."
   "Daar vóór je, dat is voor de wissels." Technische jongen had begrepen dat het beter was om regelmatig in herhalingen te vervallen. Ome Sjoerd gaf eerst nog wat extra snelheid en haalde vlak voor de wissel het schakelaartje over.
   "Naar rechts natuurlijk," kreet Kitty. Technische jongen keek of hij zich een tikkeltje aan ome Sjoerd begon te ergeren. Begrijpelijk, want we draaiden weer linksaf langs de rotonde. Knap hard overigens. Ik greep me steviger vast.
   "Zeg," klonk de stem van tante Bets die iets in de gaten begon te krijgen, "wie rijdt er eigenlijk?"
   De blauwe busjes hadden de sokken erin gezet en waren ons tot vlakbij genaderd. De chauffeur had beredeneerd dat die richtingaanwijzer sloeg op onze pogingen naar de remise te rijden. Daar zou hij dan even een stokje voor steken. Hij gaf een extra dot gas om ons de pas af te snijden.
   Toen we deze wissel correct passeerden en ons derde rondje voltooiden, moest hij weer boven op zijn remmen gaan staan. Vanuit het inwendige van het heen en weer schuddende busje steeg een woest gebrul op.
   "Je knipperlicht staat nog uit," merkte technische jongen op.
   Ome Sjoerd drukte op een knopje. De tl-buizen in de tram flikkerden aan.
   "Andere knopje," verbeterde technische jongen. Ome Sjoerd drukte op het andere knopje. De ruitewisser trad in werking. "Néé-néé," knarste technische jongen, hij bukte zich voorover en drukte zelf maar op het knopje waarmee de richtingaanwijzer uitgeschakeld werd en daarna moest hij op nog een knopje drukken om de tl-buizen weer uit te doen en een ander knopje om de ruitewisser stop te zetten.
   Door al die commotie waren we ongemerkt voor de afslag richting Overtoom gekomen.
   "DE WISSEL!" riep technische jongen, maar we waren er al voorbij en gingen weer rond.
   Ome Sjoerd vond dat het tijd was een grapje te maken. Hij boog zich opzij, stak zijn hoofd uit de cabine, keek langs Kitty, technische jongen en mij de tram in en riep: "Het volgende rondje is van de zaak."
   "Ik had het kunnen weten," hoorde ik tante Bets sissen.
   "Gaat toch best goed," verdedigde ome Sjoerd zijn vorderingen. Zijn vrouw zei niets terug, maar vanaf mijn plek helemaal voorin meende ik haar tanden te kunnen horen knarsen.
   "Let nou je op stuur, man," beet technische jongen onze beginnend bestuurder toe. Ome Sjoerd veegde de grijns van zijn gezicht en keek voor zich. Te laat. Die rondjes gingen nu toch wel erg snel.
   "Je moet opletten," vermaande Kitty haar vader.
   "Kanonnen!" zei technische jongen. Daarna ging hij alles nog één keer zeggen, waarbij hij ondertussen wat sneller was gaan praten. "Nou zo meteen, als we weer bij die wissel zijn, dan zet je dat schakelaartje daar, zet je naar rechts. Ja? Naar rechts. Dát schakelaartje. Ja?"
   Geluiden achter mij wezen erop dat er onrust onder de passagiers aan het ontstaan was.
   "Niet zo rond blijven draaien," klaagde Willum.
   "Ik heb het hier gezien. Kunnen we verder?" hoorde ik de beheerder van de fietsenstalling.
   Mijn nieuwsgierigheid was sterker dan mijn voorzich-tigheid en mij nog steeds met twee handen vasthoudend draaide ik mijn hoofd. Ze hadden genoeg van het rondjes rijden. Iedereen had zich vastgegrepen. Willum aan zijn pilsflesje, mijn benedenbuurtjes aan elkaar, de rugzakkenmeisjes ook, de rest omklemde benauwd kijkend een stang. Tante Bets hield de lippen grimmig opeengeklemd en ik had de indruk dat ze, direct na het tot stilstand komen, haar echtgenoot hoogstdringend zou willen spreken. De verstandigen keken naar de vloer of staarden recht vooruit, in ieder geval niet naar buiten waar steeds die rotonde langskwam.
   "Ja, nu," zei technische jongen. Ome Sjoerd zette het schakelaartje voor de wissel om en leunde achterover om gespannen te kijken wat er zou gebeuren. "Nee!" riep technische jongen, "Vast blij..." We begonnen aan een nieuw rondje.
   "Vast blijven houden tot de wissel omspringt!" foeterde technische jongen tegen ome Sjoerd. Hij kon het gekluns niet goed meer aanzien.
   "Ze halen ons in," wees ome Sjoerd naar buiten. De busjes hadden zich hersteld en waren op gelijke hoogte gekomen. Ome Sjoerd duwde de knuppel wat verder naar voren, zodat we nu echt snel de bocht rondden.
   "Hé," werd van achteren geroepen.
   "Wat langzamer, man," blafte technische jongen, "dat je tijd hebt na te denken." Ome Sjoerd rukte de knuppel abrupt naar achteren, bedacht toen dat het pas hoefde als hij voor de wissel was en duwde in dezelfde beweging de knuppel weer ver naar voren. Het had het effect of de tram even een sprongetje maakte.
   "HÉÉÉÉÉÉ," klonk het uit de tram.
   "Ik zei: langzamer!" herhaalde technische jongen. "Je richtingaanwijzer, pa," zei Kitty. "Denk straks nou aan die wisselknop," maande technische jongen.
   Het was te veel voor ome Sjoerd. Hij kon dit niet meer bijbenen. Er werden drie verschillende handelingen van hem verwacht. Er was een knopje voor de richtingaanwijzer dat hij in moest drukken. Er was een schakelaar voor de wissel die hij om moest draaien. En om de snelheid te regelen diende de knuppel naar voren of achteren bewogen te worden. Als het nu twee knopjes waren om in te drukken, of twee (desnoods drie) schakelaartjes die omgedraaid moesten worden, dan was het nog te overzien geweest. Maar wat er nu van hem verlangd werd was meer dan zijn coördinatie-vermogen aankon. Vandaar dat hij nu, in plaats van hem naar achteren te halen, de knuppel tegelijk probeerde in te drukken en om te draaien.
   "Klik," hoorden we, en toen schoot die knuppel los.
   "Hé?" zei ome Sjoerd.
   "Oooo-hooo," klonk het uit de tram. Dat laatste kwam voort uit het feit dat die knuppel laatstelijk in zijn hoogste stand gestaan had en we nu met een onzalige bloedgang het zoveelste rondje rotonde draaiden.
   "Haal die oetlul van het stuur vandaan," schreeuwde tante Bets van achteren. Daar was momenteel geen kans op. We gingen veel te hard om van bestuurder te wisselen. De blauwe busjes moesten alle zeilen bijzetten en lagen toch al een half rondje op ons achter.
   De technische jongen was volkomen onthutst. Hij staarde naar het restant knuppel. "Nou moe..." zei hij.
   "Ooo-hoooooo." Het klonk of er nu echt mensen ziek aan het worden waren.
   "LAAT DIT OPHOUDEN," riep iemand, ik meende de stem van Jaap Gijssers te herkennen.
   "Ik word niet goe-oe-oe..." Een vrouwenstem die mij niet bekend voorkwam. Omkijken om te zien wie het was deed ik niet. Ik was allang blij dat ik overeind stond. Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat we het achterste busje een ronde lapten.
   "STOP-PE!!!" werd van achteruit gegild.
   De technische jongen had zich hersteld. Hij had er genoeg van en uit de bijdragen van achteruit begreep hij dat de rest er ook genoeg van had. Zich stevig vastgrijpend om niet door het voortdurende bochtenwerk weggeslingerd te worden, boog hij naar het bedieningspaneel en zette hij het schakelaartje voor de wissel om, zodat we in ieder geval een keertje van die rotonde afkwamen. In tegenstelling tot ome Sjoerd hield hij het schakelaartje vast en dat werkte. Met een noodgang stoven we van de rotonde af, een zijstraat in. Het blauwe busje dat we net ingehaald hadden, kon maar ternauwernood remmen.
   Daarna tastte hij naar een hendeltje met het opschrift 'reserve-rem'. Om geleidelijker tot stilstand te komen, had hij die knuppel nodig en daar zat ome Sjoerd mee in zijn handen. Jammer voor de inzittenden. Die vlogen alle kanten op toen we met klappende railremblokken en luid belgerinkel tot stilstand kwamen.





gg



Het lukte mij eerst niet mijn ogen te focussen: het leek of ik nog steeds die rotonde voorbij zag komen. Toen ik ze scherp gesteld had, zag ik dat we niet de goede afslag genomen hadden. In plaats van rechtdoor te gaan, waren we rechtsaf geslagen, richting centrum. Daarna keek ik de tram in.
   Men was er allerbelabberdst aan toe. De diverse rondgangen op snelheid hadden de weerstand danig aangetast en het remmen was daarna nogal onverwacht gekomen. Ik zag er minstens drie die over een andere bank hingen dan waarop ze eerder gezeten hadden.
   Ome Sjoerd, Kitty en ik hadden de noodstop van de technische jongen zien aankomen, waren daardoor het minst gehavend en liepen nu de tram door om de schade op te nemen.
   Men was vooral draaierig. Erg draaierig. Heel erg draaierig. Mensen die op wilden staan, moesten we een paar passen ondersteunen anders gingen ze van louter draaierigheid weer onderuit.
   Recht vooruit kijken ging ook moeilijk. De meesten zagen een tijdlang alles dubbel. Tante Bets klaarblijkelijk ook, want ze gromde in de richting van haar man: "Jullie spreek ik straks wel." Twee plastic tassen waren in haar handen verkruimeld tot onontwarbare resten boterbies, krakeling en cake.
   Chouaib had een buil op zijn hoofd. Dat was gedeelte- lijk zijn eigen schuld, want hij had een door hem zelf losgeschroefd bankje op zich gekregen. De vrouwenstem die ik eerder had horen melden dat ze er niet goed van werd, moest van een rugzakkenmeisje geweest zijn. De maag wás waarschijnlijk al wat onzeker van het vakantievoedsel. Ze was door haar reisgenote naar achteren geleid en hing over een stempelautomaat te braken.
   "Godsgenade Sjoerd," kreunde Jaap Gijssers, die langzaam weer bij zinnen kwam. "Waar heb jij rijen geleerd? In de draaimolen op de kermis?"
   "Was dat schrikken." Het boodschappenvrouwtje had haar organen ook weer op hun plaats gekregen. "Ik ben helemaal geklutst."
   "Als ik ooit nog eens in deze buurt moet komen..." verklaarde de beheerder van de fietsenstalling, "...hetgeen God verhoede..." hij was enigszins buiten adem overeind gaan staan, "dan ga ik niet via dat plein. Die rotonde," hij wees naar achteren, "die rotonde wil ik nóóit meer zien. Mozesmina, -tig keer in de rondte... van je hophophop zet de koning op zijn kop." Hij ging vermoeid weer zitten. Ik had al mijn twijfels geuit of rode bessen na sherry zo verstandig was.
   "Tsja," verontschuldigde ome Sjoerd zich, "die stang kwam los."
   "D'r zal een keer niet iets breken wat hij in z'n poten gehouwen heb," blafte tante Bets. Het klonk als een slechts bescheiden voorspel van wat ze over dit onderwerp na thuiskomst nog te berde zou brengen.
   Mijn benedenbuur liet zijn vrouw los. "Op een gegeven moment had ik erin berust," vertrouwde hij ons toe. "Had ik gewoon geaccepteerd dat ik de rest van mijn leven om die rotonde zou blijven draaien."
   "Brokkenpiloot," verweet zijn vrouw onze ex-bestuurder.
   "Halve pilsie over de vloer gegaan," mopperde Willum.
   "This the first time you drove one of these?" informeerde de toerist bij ome Sjoerd.
   "Huh?" vroeg die, maar Jaap Gijssers antwoordde voor hem: "And the last." De busjes arriveerden. Wat daar uitstapte, zag er op het eerste gezicht niet al te dreigend uit. Ze hadden net zo vaak de omloop gerond als wij, waarbij ze bovendien nog herhaaldelijk hadden moeten remmen en optrekken door ome Sjoerds schijnbe-wegingen met de richtingaanwijzer. Dus dat was niks ferme knapen wat daar uitkwam. Ze moesten eerst heel hard nadenken waar ze waren en wat voor dag het vandaag was.
   Uit een van de busjes kwam bonkigerd gekropen. Hij was slechts licht gekreukeld uit zijn autootje gepeuterd, maar voor het moment nog even sprakeloos. Het enige waartoe hij in staat was, was zijn vinger uitsteken, naar ons wijzen, een paar keer naar lucht happen en daarna die vinger heen en weer schudden. Voorzover daar een boodschap achter zat was het echter wel duidelijk.
   Maagzweer kwam met de handen tegen dat lichaams- deel gedrukt het andere busje uitgestrompeld. Floddercolbert er achteraan, zonder zichtbaar verschil met onze eerdere ontmoetingen (hij had er vanaf het begin al flodderig uitgezien).
   Veel te snel had bonkigerd voldoende lucht verzameld om zijn manschappen te addresseren. Hij greep een lodderige pelotoncommandant bij zijn schouder, schudde hem heen en weer en daarna gingen ze samen tegen de nog lichtjes wiebelende blauwe overalls schreeuwen. Toen kon je zien dat ze in goede conditie waren, want ze herstelden een stuk sneller dan wij en begonnen zich op te stellen volgens de geijkte kordon-methode.
   Flodderpak kwam erbij staan en zei iets. Bonkigerd gromde tegen een van de pelotoncommandanten en die drong flodderpak niet al te zachtzinnig van de tram weg naar de stoeprand waar hij voor hem bleef staan. We zagen de mond van de commandant bewegen en al konden we het niet verstaan, we begrepen dat de tekst ongeveer luidde 'Bek Houwen Hoogkamp.' De tijd voor groepswerk was definitief voorbij.
   Van vredestenue was ook geen sprake meer, dit was oorlog. Ze hielden een gladiatorenschild voor zich, hadden in hun andere hand een gemeen uitziende lat hout en gespten allemaal een helm over hun hoofd. Dat laatste niet omdat ze bang voor ons waren, maar voor het geval ze abusievelijk elkaar met de lat zouden raken.
   Binnen waren we nog aan het recupereren. Bij afwezigheid van andere medicatie had Kitty wat van haar privé-voorraad dagcrème op Chouaibs buil gesmeerd, het rugzakkenmeisje dronk zachtjes kokhalzend een slokje water, iedereen had een paar passen gelopen om de evenwichtsorganen weer waterpas te krijgen en al met al viel de schade mee: er waren geen werkelijk ernstige verwondingen.
   Maar dat kon alsnog geregeld worden, beseften we. Buiten werd meer handgereedschap aangesleept. Een paar overalls kwamen met breekijzers aanlopen. Snijbranders hadden ze ook, zagen we, maar die dachten ze vooralsnog niet direct nodig te hebben en zetten ze achteraf tegen een van de busjes.
   Bonkigerd zag het leven nu weer helemaal zitten. Met name de nabije toekomst scheen hem zonnig toe. Hij voorzag twee geselecteerde onderdanen van traangas-patronen en liet daarna bij de andere manschappen gasmaskers rondbrengen. Zodat ze er zelf geen last van zouden hebben. Daarna gaf hij de pelotons opdracht het voor zulke gelegenheden rituele muziekje in te zetten en met de armen over elkaar ging hij, genietend van de voorpret naar ons kijken.
   Gehoorzaam begonnen de overalls ritmisch met de latten op hun schilden te tikken. Een langzaam, gedra- gen getrommel. Dat doen ze alleen als ze zeker weten dat ze ver in de meerderheid zijn. Het is bedoeld om de straks in elkaar te timmeren opponent vooraf nog even goed de stuipen op het lijf te jagen. Krijgt die het van de zenuwen aan het hart, dan bespaart je dat de moeite van het slaan. Ze hebben er dan ook op geoefend dat trommelen vooral dreigend te laten klinken.


tram



 Dat lukte ze leuk.
   "Dit... zien... ik... niet... zitten," mompelde Jaap Gijssers.
   We waren allemaal voor de ramen samengedromd.
   "Di's niet leuk meer," vond tante Bets.
   "Dit zien ik helemaal niet zitten," herhaalde Gijssers. Een aantal mensen knikte bevestigend dat ze dit gevoel deelden. Dit hadden we niet bedoeld. Zo raakte de lol eraf.
   "Iemand hier misschien een witte vlag bij zich?" werd er geïnformeerd, maar we zagen zelf wel in dat het daarvoor te laat was. Het parate peloton keek of er voor vandaag genoeg met ze gesold was.
   "Ze gaan toch niets doen?" vroeg boodschappenvrouwtje. Toch een beetje een naïef type. Niemand had het hart haar rechtstreeks antwoord te geven.
   "Ga je een keertje uit..." - bij de beheerder van de fietsenstalling waren de bessen en sherry acuut uitgewerkt - "krijg je gelijk de halve wereld aan politie over je heen."
   "Waarom dat nou altijd zo lullig af moet lopen..." viel een straatgenoot hem bij.
   "What is going to happen?" informeerde de Amerikaan nieuwsgierig. Dit wou ik Jaap Gijssers niet laten doen, deze deed ik zelf. "They'll slaughter us," meldde ik. Omdat ik er niet van houd zèlf de bangste te zijn, legde ik de toerist uit dat het ritmische stokgetrommel een traditionele ouverture is voor de zendelingensoep op het vuur gaat. Ik verhaalde kort enige anekdotes waaruit het elitekorps voor de tram als uitermate cruel naar voren kwam. Tegen die tijd stond de Amerikaan naar het parate peloton te kijken of het de Komitet Gosoedarstvenoi Bezopasnosti was. Ze worden daarginds toch al goed bang gemaakt voor die gekken in Europa. Libische terroristen, bommengooiers, kinderporno, cruiseboot-kapers, hooligans, anarchisten... alleen over tram zeventien had niemand hem iets verteld.
   "Een bloedbad. Dit wordt een bloedbad," voorzag ome Sjoerd.
   "Het zijn in dit land," begon Jaap Gijssers aan de algemene beschouwingen, "ook altijd dezelfden die de klappen krijgen."
   Dat klopte. Dit was geen gezelschap om waardige tegenstand te bieden. Geen conditie, al jarenlang verstoken van goede medische verzorging, verzwakt door onvolkomenheden in het voedselpakket en voor het moment nog steeds draaierig van die rotonde. Om me heen stonden mensen koortsachtig te piekeren welke afspraken voor de komende weken afgezegd moesten worden. Ikzelf moest maar hopen dat ik op tijd hersteld was om de gezinsuitbreiding mee te maken.
   Mijn benedenbuur haalde het kunstgebit uit zijn mond en stopte het in zijn zak. "Ssodat sse het niet kapot sslaan," legde hij uit.
   "Ach hemeltje," zei zijn vrouw.
   Willum nam snel een paar slokken pils voordat het in verkeerde handen zou vallen.
   "Je kunt bij zoiets," bespiegelde een straatgenoot, "twee dingen doen. Of je doet niets en dan krijg je een verschrikkelijk pak slaag. Of je doet iets terug en dan krijg je een verschrikkelijk pak slaag."
   Buiten dirigeerde bonkigerd de ritmesectie naar pianissimo. Voor het geval we binnen nog niet helemaal begrepen hadden wat er stond te gebeuren, pakte hij een megafoon en riep naar ons: "WE GAAN RAMMEN, HOOR." Daarna vielen een paar overalls met breekijzers aan op de achterste deur. Waarom ze daar begonnen was ons een raadsel. Het was een van de best gebarricadeerde toegangen tot de tram. Misschien komen ze lekkerder als ze het voorspel lang rekken.


tram



Jaap Gijssers had zich gerealiseerd dat er iets ondernomen moest worden. Hij liep naar voren waar technische jongen er juist in geslaagd was de knuppel weer in zijn bevestiging te haken. Zonder veel hoop liep ik er achteraan. Wegkarren zat er niet meer in, maar ik nam aan dat Gijssers dat ook wel gezien had. Hij diende met een hele goeie te komen om ons hier ongeschonden uit te krijgen.
   "Dan moet de centrale het kanaal eerst opengooien," hoorde ik technische jongen net antwoorden toen ik aankwam.
   "Probeer maar," zei Jaap Gijssers. Terwijl technische jongen begon te rommelen met de knopjes op de mobilofoon, nam Gijssers de microfoon in handen en keek peinzend naar de vloer. Wat was hij in hemelsnaam van plan???
   "Hebbes," zei technische jongen. "Zo moeten ze het allemaal kunnen horen."
   Jaap Gijssers kuchte de keel schoon, bracht de microfoon naar zijn mond en haalde diep adem.
   "Mannen," zei hij. "Ik wou het even met jullie hebben over de nieuwe roosters."






gg


Het duurde vijf minuten eer het gescheld en gevloek uit de mobilofoon verstorven was. In die tussentijd was ik, duizelig van bewondering en opluchting, op een bankje neergezegen. Probleemanalisten, crisisteams, efficiency-bureaus, gestudeerde conflictuologen, headhunters, organisatiedeskundigen... allemaal prima hoor. Maar als er echt grote, werkelijk echt grote problemen zijn, dan gaat er niets boven iemand die jarenlang een sigarenzaakje op de Overtoom heeft gedreven.
   Door een waas hoorde ik zinssneden als 'spontane protestbijeenkomst' en 'oproep tot alle solidaire collega's', voordat Jaap Gijssers de microfoon neerlegde en ik, gevolgd door vrijwel alle andere passagiers, hem spontaan de hand kon schudden. Hij besteedde er nauwelijks aandacht aan.
   "Als die op deze golflengte afgestemd staat, dan kunnen alle tramchauffeurs het horen?" vroeg hij aan technische jongen.
   "Ja. Als ze de sociale knop," hij wees, "aan hebben staan, maar dat hebben ze meestal wel."
   "Mooi," zei Jaap Gijssers en hij ging met een sereen gezicht zitten.


tram



 "Dan zal ik de laatste bessen maar opdelen," kondigde een opgeluchte beheerder van de fietsenstalling aan. Hij werd overstemd door het luide gekraak waarmee de achterste deur uit zijn hengsels gelicht werd. De bestormers legden de breekijzers weg en begonnen met hun handen te sjorren aan het bouwsel van bankzittingen, stangen, stempelautomaat, ijzerdraad en tentharingen. Achteraf bezien waren we toch wel blij dat Chouaib er zoveel werk van gemaakt had. Het joch zelf bezag - met één hand zijn buil vasthoudend - een beetje trots hoe ze er de grootst mogelijke moeite mee hadden.
   Achter ons stopte een lijn zestien. Dat kon als heel normaal beschouwd worden, want dit was zijn route. Maar we zagen hoe zijn deuren opengingen en de passagiers naar buiten stroomden en dat was niet normaal, want hier was niet eens een halte, laat staan zijn eindhalte. Het werd daardoor knap rommelig op straat want die passagiers hadden het parate peloton niet zo snel in de gaten en marcheerden er dwars doorheen. Bonkigerd vreesde het overzicht kwijt te raken en gaf een pelotoncommandant opdracht die piepeltjes aan de kant te houden. Met de tact die bij zulke kerels gebruikelijk is stapte de commandant erop af en brulde zo hard dat het in de tram te horen was "Doorlopen".
   Nu waren die mensen dat net aan het doen, maar met zo'n pelotoncommandant ervoor lukt dat niet meer. Ze hielden dus halt en keken nieuwsgierig naar alle blauwe overalls. "Ik zei: dóórlopen!" schreeuwde de pelotoncommandant zonder opzij te gaan. Sommige losgelaten trampassagiers hadden de slopers bij onze achterdeur in de gaten gekregen, hadden dat wel een interessant schouwspel gevonden en waren erbij gaan staan. Veel stadgenoten hebben wat dat betreft dezelfde tic als ome Sjoerd.
   "Verstaan jullie me niet? Dóórlopen", en hij begon de omstanders duwtjes te geven. Dat zinde de mensen niet en ze maakten afwerende gebaren. Vanachter de ramen konden we een licht gevoel van trots niet onderdrukken: dat mobiele peloton van ons zou een congres principiële pacifisten nog aan het knokken krijgen.
   De chauffeur van de zestien kwam er nu ook aan. Hij had zijn geld, kaartjes en stempel in zijn zwarte tas gestopt en met die tas in de hand stapte hij op bonkigerd af en vroeg hem iets. Waarschijnlijk waar de protestbijeenkomst precies was.
   Bonkigerd werd roze in het gezicht en zei iets terug. Spijtig dat we het niet konden verstaan. We stonden vlak voor het raam en spitsten onze oren, maar er drong niet genoeg tot in de tram door. Technische jongen ging naar voren en drukte de voorste deur open, maar bonkigerd zag het gebeuren, werd nog meer roze en brulde: "Traan-ggaassss!"
   Nog nooit was een tramdeur zo snel gesloten. Daarop trokken we een paar kleine klapraampjes open, terwijl Chouaib met een schroevedraaier ging proberen of van zo'n groot raam ook een klapraam gemaakt kon worden. Wat we vooral hoorden was het gevloek van de passagiers die door het parate peloton naar de stoeprand gedrongen werden. De manoeuvres van het peloton schenen er op gericht te zijn elke voorbijganger weg te houden van die richting die hij oorspronkelijk op wou.


tram



Van de andere kant naderde een lijn drie. Dat was niet normaal, dat was helemaal niet normaal, die hoorde hier niet, die had hier niets te zoeken.
   Dat vonden de passagiers ook. Ze stapten luid kankerend uit en mengden zich onder het overige publiek. Aan het opschrift voorop de tram te zien hadden ze in Oost moeten komen en daar waren ze helemaal niet, dus we konden begrip opbrengen voor hun ongenoegen.
   De bestuurder van de drie beende op de andere chauffeur af en begon al van afstand te praten: "Goed zeg. Wat ben ik blij dat er eindelijk werk van gemaakt wordt. Ik dacht al: ben ik nou de enige die me thuis zit op te vreten over die roosters?" En, zich tot bonkigerd wendend: "Ben jij d'r over begonnen?"
   De aangesprokene haalde diep adem, maar de chauffeur wachtte niet op antwoord. "In ieder geval, hartstikke goed, joh. We moeten maar even op de andere jongens wachten en dan een actiecomité oprichten. Gooien we als waarschuwing gelijk alles plat."
   Dat actiecomité zou snel vollopen, want achter de drie stopte juist een uit zijn koers geslagen twaalf. Toen we omkeken zagen we vanaf de rotonde een dertien onze kant oprijden.
   Bonkigerd had genoeg uitleg opgevangen om vagelijk te begrijpen waar het over ging. "Wat heb ik met roosters te maken?" riep hij. "Ik moet een stelletje slampampers de tram uit rossen."
   Hij bedoelde ons natuurlijk en als hij gelegenheid kreeg dat uit te leggen, dan wist je nooit hoe het afliep. Dus Jaap Gijssers riep snel: "Dat vind ik geen manier om over collega-ambtenaren te praten. Een tramchauffeur moet ook werken voor zijn brood."
   "Da's waar," bevestigde een nieuw aankomende bestuurder. "Weet je hoeveel ik elke maand schoon overhoud?"
   Bonkigerd wist het niet en wenste het ook niet te weten. "Wie is hier een slampamper?" vroeg de chauffeur van de drie wantrouwend, maar zijn collega wilde de inkomensdiscussie afmaken.
   "Of je d'r niks voor hoeft te doen," ging hij verder. "Kijk..." Hij viste uit zijn tas zo'n papiertje vol getallen als ons vandaag al eerder ongevraagd getoond was en begon de mankementen van de nieuwe roosters uit te leggen. Bonkigerd keek om zich heen en wenkte maagzweer ter assistentie. Dit scheen binnen de competentie van de Tram te vallen.
   Een hopeloos verdwaalde zeven arriveerde. Daarachter zagen we een ritsje andere trams naderen. Achter ons stond die beruchte rotonde helemaal klem van de tramstellen. Op straat liepen vroegtijdig afgezette passagiers te informeren waarom ze er uitgezet waren, hoe ze nu thuis moesten komen en wat hier precies aan de hand was. De onttakeling van Chouaibs bouwwerk bij onze achterdeur moest tijdelijk gestaakt: alle manschappen waren nodig om de omstanders richting stoep te loodsen. Dat ging niet altijd even vlot, want veel omstanders waren bang dat ze het daarvandaan niet goed genoeg konden volgen.
   Trambestuurders kwamen bij bosjes naar het actie-comité in oprichting. Twee bogen af en richtten hun schreden naar onze voorste deur. We kenden ze, dus we drukten open.
   "Ha-ha-ha, de kapers," riep het dikkerdje dat eerder een afleidingsmanoeuvre voor ons had uitgevoerd.
   De ander was de chauffeur van de dertien die bij ons in de wagen had geklaverjast. "Ik dacht dat jullie allang thuis waren," zei hij. "Maar toen ik daarnet op de mobilofoon over de bijeenkomst hoorde, had ik al zo'n don-ker-bruin ver-moe-den dat jullie de Jan-Piet zo snel niet hadden kunnen vinden..." Hij wees naar het gedrang buiten.
   Ze vonden het toch niet erg, informeerden we. Nu we eenmaal vriendjes bij de tram hadden, wilden we dat graag zo houden. Maar ze toonden zich allebei ingenomen met het feit dat er 'wat beweging kwam' rond de nieuwe roosters.
   Buiten zag maagzweer geen kans die beweging te verijdelen. "Laat ze nou," probeerde hij het actiecomité te overreden om de politiefunctionarissen met rust te laten. "Ze moeten werken."
   "Ik laat me geen slampamper noemen," zei de bestuurder van de drie die er - gelukkig - weinig van begrepen had.
   "Bij mij op het werk," - een voorbijganger was er op de een of andere manier in geslaagd van de stoep af te komen - "hadden we een vier-ploegen rooster. Daar hebben we toen..."
   Op de stoep stond het nu vijf rijen dik. Tussen de toeschouwers zagen we een druk pratend flodderpak, vermoedelijk bezig politie-glasnost te verkondigen. Pas gearriveerde groepen ontredderde trampassagiers slalomden door het parate peloton. "Eh... doorlopen," riep een pelotoncommandant. Als ze meer dan dertig woorden tot hun beschikking hebben is het veel en van de in dienstverband gedraaide films wordt de woordenschat ook niet groter. Daarna: "En op de stoep blijven." Hij was hard toe aan nadere instructies. Die hadden van bonkigerd moeten komen, maar die was omsingeld door een dozijn tramchauffeurs die allemaal aan het uitleggen waren dat die roosters niet deugden. Naast me stond de Amerikaan zijn rolletje vol te schieten.
   Er klom weer een bestuurder onze tram in. "Kijk eens wat ik helemaal verpieterd bij een tramhalte vond," introduceerde hij. Onze oorspronkelijke bestuurder, Hoogkamp dus, dook achter hem op. Hij zag inderdaad witjes.
   "Je zat zeker op de zeventien te wachten," veronderstelde ome Sjoerd met medelijden in zijn stem.
   Hoogkamp schudde ontkennend. "Ik heb koppijn." Nu zag je waar die nieuwe roosters toe leidden. Jaap Gijssers maakte van de gelegenheid gebruik onze bestuurder zijn geld en kaartjes terug te geven.
   "Is dit jouw tram, Hoogkamp?" informeerde zijn begeleider. Hij nam het interieur van de wagen op. Zijn ogen dwaalden over de losgehaalde bankjes, het rijtje pilsflessen naast Willums stoel, hoopjes koekkruim, het plasje kots van het rukzakkenmeisje op de stempelautomaat, het raam waaraan Chouaib stond te peuteren en de schuin voor de gebarricadeerde deuren bevestigde stangen. Er verscheen een ongelovig glimlachje rond zijn mond.
   "Nounou, jongens," schamperde hij, "jullie maken toch niks kapot, hè?"
   We wilden van 'nee' schudden, maar ome Sjoerd was sneller. "Da's te zeggen," zei hij, "toen ik eerder op de avond instapte is er een treetje gebroken. Da's toch niet erg, toch?"
   De chauffeur nam nog een keer de geheel verbouwde tram in ogenschouw. "Zozo," meesmuilde hij, "een treetje? Die dingen zijn duur hoor."
   Naast de tram hoorden we een geluid of er iets leegliep. Er was gebeurd wat we verwacht hadden. Hij had er al niet veel van, maar wat hij ervan had was nu ook op: bonkigerd verloor zijn geduld. "ZIT NIET AAN ME KOP TE ZEIKEN," brulde hij. "Rot naar de stoep. ik mot m'n werk doen!"
   Het actiecomité deinsde achteruit. "Nounou," zei er eentje. "Ik kom niet van de andere kant van de stad gereden om me hier af te laten blaffen."
   De chauffeur van de drie zei: "Je bent zelf een slampamper" en een mede-comitélid legde uit: "Drie gebroken diensten in één week. Dat wil zeggen dat je 's morgens om..."
   Enkele parate manschappen snelden toe om te kijken waarom de chef stond te gillen. Daardoor verzwakte het kordon langs de stoeprand. Omstanders begonnen zich erdoorheen te wurmen, want ze wilden toch graag alles van zo dichtbij mogelijk blijven volgen. Vanuit de tram konden we alleen nog maar hoofden zien.
   "STEEK DIE STOMME ROTROOSTERS IN JE GAT!!" hoorden we bonkigerd uitkramen. Zo praat je natuurlijk niet tegen een actiecomité van de Tram. Buiten werd verontwaardigd gereageerd en ook de bestuurders in onze tram voelden zich aangesproken.
   "Ik geloof dat we er beter even bij kunnen gaan staan voor het hommeles wordt," stelde de bestuurder van de dertien voor.
   Voor ze dat voornemen konden uitvoeren, schoot Jaap Gijssers hun aan met de melding dat we eigenlijk best naar huis wilden.
   "Naar huis?" vroeg het joviale dikkerdje. "Vinden jullie het dan niet gezellig hier?" Hij wees naar buiten.
   "ROT OP!!," gilde bonkigerd, "ik roep me mannen."
   Jawel, legden we uit, we vonden het best gezellig, maar de rest was voorspelbaar. We begrepen wel ongeveer hoe dit af ging lopen en dat hoefden we niet te zien. We zaten al een paar uur in de tram, we liepen een maaltijd achter, van de boterbiesjes waren we ook niet echt vol geworden en we wilden bij deze graag toetreden als sympathisant van hun actiecomité, maar zouden toch liever een eindje verderop zijn voordat men zich herinnerde wie deze hele toestand begonnen was.
  "Isss ook ssso laat," zei mijn benedenbuurman, waarna zijn vrouw hem erop attendeerde dat hij het kunstgebit weer in kon doen.
   "Ik moet naar buiten," zei Hoogkamp, "vanwege die roosters. Anders had ik jullie even naar huis gereden."
   "Hoeft niet, dat doen we zelf wel," zei ome Sjoerd.
   Tante Bets begon boos te sissen. "J-ij r-ij-dt n-ie-t m-e-e-r," bracht ze uit.
   De bestuurder van de dertien bood hulp aan. "Als ze zelf rijden, kunnen wij wel even vooruit lopen. Dat we een stukje rails vrijmaken." Daar wilden ze allemaal aan meewerken. "We zeggen gewoon dat jullie de gewonden afvoeren ofzo," maakte het dikkerdje ervan. Dat hoefden ze dan alleen tegen de omstanders te zeggen, want alle politiepersoneel was nu druk bezig.


tram



De druppel was de emmer uitgelopen toen bonkigerd een van de tramchauffeurs de pet van het hoofd had geslagen. Zoiets moet je nooit doen. Daarmee tast je de eigenwaarde van zo'n man aan.
   Hij was dan ook heel erg vals op bonkigerd geworden. De dichtstbijzijnde parate pelotonner had geconstateerd dat 'de tram' vervelend deed tegen de chef en had daarom met de lange lat uitgehaald naar... maagzweer. Verdere handtastelijkheden lieten toen niet lang op zich wachten. Her en der stonden mensen aan elkaar te trekken.
   "AC-TIE, AC-TIE, AC-TIE," scandeerde het groepje bestuurders rondom bonkigerd. Het publiek wist niet waar het over ging, maar nam de kreet over onder het motto 'baat het niet, dan schaadt het niet'.
   Het eerste klopte, het tweede niet, want bonkigerd gilde als antwoord opnieuw: "TRAAN-GAS." We zagen hoe een paar van die blikken doosjes op karabijnen geschroefd werden en nu wilden we echt weg, want dat is hartstikke gemeen spul.
   Technische jongen maakte aanstalten zich opnieuw in de stuurcabine te wringen, maar Kitty hield hem tegen. "Mijn beurt," zei ze.
   Voor ons uit liepen vier bestuurders in processie over de rails. Ze maakten dirigerende gebaren naar de omstanders. Wat ze erbij zeiden konden we niet verstaan, maar het werkte wel want iedereen stapte snel opzij. Stapvoets reed Kitty achter hen aan.
   Op aandrang van mijn benedenbuurvrouw duwde Chouaib het raam weer op zijn plaats. "Anders gaat het tochten onderweg," legde ze uit.
   De bestuurders stapten opzij. Links van ons, op de andere helft van het dubbelspoor, stond een lange rij lege trams, maar vóór ons was de route helemaal vrij.
   We tingelden de bel ten afscheid van de chauffeurs en die zwaaiden terug. Het was gezellig geweest, veel vrienden gemaakt, maar we stapten nu toch maar op.
   Naar achteren kijkend constateerden we dat we mooi op tijd weggingen: het werd een rommeltje. Twee paraterikken die hadden volhard in hun pogingen de omstanders op de stoep te houden, werden door het publiek gejonast. Gebruikers van het openbaar vervoer hadden de bij onze achterdeur achtergelaten breekijzers opgepakt om zich te verweren tegen de wapenstokken.
   "Wat is het toch een gezellige stad hè," oordeelden de straatgenoten toen de knal van een traangasgeweer klonk en de bijbehorende rookwolken opstegen.
   We keken uit naar bonkigerd om ook die gedag te zeggen, maar hij was nergens te bekennen. Wel zagen we drie bestuurders ergens bovenop zitten. Misschien dat dat hem was...






gg


"Lekker naar huis, ouwetje," zeiden mijn benedenbuurtjes tegen elkaar. Er werd aan gewerkt. Kitty's debuut als trambestuurster verliep vlekkeloos. Technische jongen stond achter haar gereed om bij te springen, maar dat was helemaal niet nodig. Een kanjer, die Kitty. Toch eeuwig zonde dat zo'n meid niet door kan leren.
   Willum ontkroonkurkte nog een flesje en zat daarna tevreden naar buiten te kijken. Chouaibs voorhoofd zag wit van de dagcrème, maar het leek geen pijn meer te doen. Hij rangschikte alle gereedschap netjes in de kist van technische jongen. Eigenlijk zouden we die bankjes weer op hun plaats moeten zetten, maar het was onderhand knap laat geworden en bovendien waren we niet zo tevreden over de dienstverlening van het vervoerswezen vandaag.
   Ome Sjoerd informeerde bij zijn vrouw wat er thuis in de ijskast aan eetbaars aangetroffen zou kunnen worden.
  "Al sla je me dood," zei tante Bets. De rest maakte de gesprekken af waar ze eerder aan begonnen waren. Hier en daar werden adressen uitgewisseld.
   "Schandalig toch, dat openbaar vervoer," merkte de beheerder van de fietsenstalling op tegen de rugzakkenmeisjes. "Om vijf uur stap je in bij het station, 't loopt nu tegen negenen en we zijn nog een kwartier van huis." Hij keek of genoeg mensen luisterden en voegde toen toe: "We hadden de fiets moeten nemen."
   "Wat wil die nou?" informeerde het boodschappen-vrouwtje ongerust bij Jaap Gijssers. Die schoof aan en luisterde aandachtig naar de toerist voor hij vertaalde. "Hij vraagt of hij u morgen in het restaurant van het hotel een etentje mag aanbieden."
   "O gut," zei het vrouwtje, "ik heb niets om aan te trekken..."
   We schrokken op toen de elektrische bel rinkelde en we schokkerig tot stilstand kwamen. Dat viel ons tegen van Kitty, ze had het tot nu toe zo lekker gedaan.
   "Neenee," zei technische jongen, "het meest linkse pedaal is voor omroepen."
   "Pardon," zei Kitty, haar voet van het meest rechtse pedaal halend. Daarna pakte ze de microfoon en, het linker pedaal indrukkend zodat het geluid via de luidsprekertjes in de tram kwam, riep ze om: "Dames en Heren". Ze gloeide een beetje van opwinding. "U bevindt zich in lijn zeventien," zei ze. "Vanaf hier rijden we de normale route."
   Ze had gelijk. Na de laatste wissel zaten we op het voorgeschreven traject.
   "Zo is het goed," sprak ome Sjoerd.
   Iedereen knikte tevreden.
   "Zo hóórt het," zei Jaap Gijssers.
   Hier hoort de zeventien te rijden en hier ríjdt de zeventien dan ook. Zo staat het voorop de tram, zo luiden de boekjes met de dienstregeling en dit is de route die aangegeven staat op de stadsplattegronden.
   "Gerechtigheid," zei de beheerder van de fietsen-stalling.
   "Net als vroeger," zeiden mijn benedenbuurtjes.
   Iedereen zat trots en gelukkig om zich heen te kijken. Je maakt als minimumlijder niet vaak mee dat de dingen lopen zoals jij wilt dat ze lopen. Het was niet makkelijk geweest, het was helemaal niet makkelijk geweest, we hadden er veel voor moeten doorstaan, maar nu hadden we de zeventien waar we hem hebben wilden: op zijn normale route. Zij het met vertraging.


tram


 We kwamen ook weer langs het hoofdbureau. Dat lag er verlaten bij. De lichten brandden nog, maar er stond niemand voor het raam en het leek of er geen personeel in het gebouw achtergebleven was.
   "Zeker arbeidstijdverkorting," veronderstelde Jaap Gijssers.
   Toen we beter keken zagen we toch één surveillance-wagentje bij de poort staan. Ernaast zaten twee geüniformeerde agenten op een bankje sigaretten te roken. Ja hoor, als we het niet dachten, die twee. Nog steeds bezig de achterhoede te dekken.
   We zwaaiden naar ze. Spontaan zwaaiden ze terug, maar daarna knepen ze snel hun beide oogjes toe. Als ze ons gezien hadden, zouden ze ons achterna moeten.
   Een eindje verder tikte Jaap Gijssers de toerist op de schouders. 'The hotel,' zei hij.
   Ome Sjoerd ging het nog eens proberen: "You steak over de street here..." maar de Amerikaan had al gezien waar hij zijn moest. Hij stond erop iedereen ten afscheid persoonlijk de hand te drukken. Hij zei iets moeilijk verstaanbaars over een streetcar die hij thuis kende en Desire ofzo heette, maar die toch niet kon tippen aan deze. Al zijn vrienden en kennissen zou hij aanraden om hierheen te komen en de seventeen te nemen. Hij beloofde plechtig ons afdrukjes van de foto's te doen toekomen en al met al kostte het nog de nodige moeite hem de tram uit te krijgen.
   "See you tomorrow," riep hij vanaf de halte naar het boodschappenvrouwtje. Die wuifde een beetje angstig terug en deed een hernieuwde poging Jaap Gijssers te overreden morgen mee te gaan voor het vertaalwerk. Hij verdomde het. Ze zochten het maar uit morgen, hij had voor het jaar alweer genoeg buitenlands gesproken. "Vraag Sjoerd maar," suggereerde hij, maar dat leek het vrouwtje niet vertrouwd.
   Zodoende hebben we geen idee hoe dat etentje van die twee is afgelopen.
   Kitty's stem kwam weer over de omroepinstallatie. "Halte Jan-Pieter Heije," zei ze trots. "Passagiers voor de Brederodestraat uitstappen."
   Om dat uitstappen een extra feestelijk tintje te geven wees technische jongen haar de ontruimingsknop. "Voor brand en zo." Daardoor ging de bel rinkelen, konden de deuren open en knipperden alle lampen en lichten die de tram had. In de Jan-Piet werden ramen opengeschoven om onze aankomst gade te slaan.
   Technische jongen had thuis een schakelwand van afgekeurde installaties, vertelde hij Kitty, en als ze wat meer van elektriek wou leren, dan was ze van harte welkom. Dinsdag moest hij bij opoe de televisie nakijken en woensdag zou hij bij de moeder van het boodschappenvrouwtje het gas kantelen, maar als ze donderdag... prima. "We brengen de tram naar het eindpunt en daar laten we hem staan," vatte hij tegenover ons de verdere route samen.
   Vanaf de halte zwaaiden we hem, de rugzakkenmeisjes en het boodschappenvrouwtje uit. Later bleek dat ze woord gehouden hadden. Een foto van de op het eindpunt onbeheerd aangetroffen zeventien treffen we nog regelmatig in de kranten, als illustratie bij artikelen over 'vandalisme op en rond de voetbalvelden'.


tram



Toen we vanaf de Jan-Piet de Brederodestraat in draaiden hing mijn bloedeigen Jacky met haar bolle buik over het balkon. Ze vond dat we laat waren en dat vonden we zelf ook.
   "In welke kroeg zijn jullie blijven plakken?" vroeg ze.
   Zij van beneden verdedigde ons: "Ze waren weer met ons aan het sollen."
   Jaap Gijssers had een perfecte samenvatting. "Je zou kunnen zeggen," zei hij, "dat we tram-melant hadden."
   Jacky begreep er nog steeds niets van, dus ik besloot het verder uit te leggen. "Dat kwam zo," zei ik, omhoogkijkend naar het balkon, "we waren met de zeventien en t..."
    Maar Jacky onderbrak me: "Da's ook stom. Moet je nooit doen. Jullie hadden de één moeten nemen. Met die zeventien is altijd wat."