RGP1, inleiding pagina L tot en met LII over de Archives Nationales série T (séquestre) no 364, met de stukken die in 1794 in Etta's woning aan de Rue Favart in beslag zijn genomen

Ik geef deze bladzijden hier iets anders weer dan in RGP1, want Colenbrander handelt in zijn noten zoveel interessante informatie af dat ik het zonde vind om dat in zo'n klein lettertje te doen. Verder heb ik in cursief wat toelichtingen opgenomen.


(pagina LI)

Uit een overzicht, dat ik van het dossier heb doen vervaardigen, blijkt dat er aanwezig zijn:
1e. rekeningen;
2e. stukken betreffende door leveranciers tegen haar ingestelde vervolgingen;
3e. een overdracht van goederen op haar naam door Maillebois (20 Jan. 1780) en een schuldbekentenis door denzelfde voor 750 livres (8 Mei 1790);
4e. een acte van 26 Januari 1790, haar in staat stellende tot opvordeing van rechten (1) te Groningen;
5e. een sommatie haar beteekend 12 pluviôse jaar II (31 Januari 1794), terwijl zij in Holland was;
6e. stukken betreffende den verkoop van haar in beslag genomen inboedel in 1794;
7e. een handschrift in de Nederlandsche taal.

In een eisch ten haren laste gedaan in 1781 door Lebastié, “marchand miroitier", over een bedrag van 3286 livres, wordt zij betiteld “Etta Lubina Joanna Desitter, veuve de messire Christian Ferdinand Ludwig Palm, baron d'Aelders"; ook de rekeningen, die alle met Juli 1778 beginnen, luiden op naam van “la baronne d'Aelders"; zij heeft dus den familienaam harer moeder voor haar eigen, en haar eigen naam voor dien van den “baron" haar man uitgegeven; doch in de acte van 26 Januari 1790, die haar in Groningen moet dienen, geeft zij zichzelve op als Etta Lubina Joanna d'Aelders, “épouse de Chrétien Ferdinand Louis Palm".

Zij heeft zich in Juli 1778 op weelderigen voet (2) ingericht in een hotel no. 30, rue Villedo (paroisse St. Roch), doch minstens van 1781 af heeft zij met moeilijkheden geworsteld, en voortaan woonde zij bescheidener: no. 348 rue Favart (section le Pelletier). Minstens sedert 1780 heeft zij betrekkingen gehad met Maillebois; ook heeft zij kennis gehad aan Brantsen (3).

Het handschrift (waarvan ik het begin liet overschrijven) is het klad eener vertaling van het pamflet: “Réflexions sur l'ouvrage intitulé: Aux Bataves sur le Stadhoudérat, par le Comte Mirabeau. A Paris et en Hollande, 1788" (36 pp.), waarvan in Holland een vertaling gedrukt werd: “Aanmerkingen op een werk betytelt:

Noten bij pagina LI

(1) Vgl. bl. 156 en 399. (Op pagina 156 staat het laatste gedeelte van deze brief van Van de Spiegel aan Etta, waarin hij haar mogelijke reis naar Nederland voor 'affaires particulieres' noemt. Op pagina 399 staat deze brief van Etta aan de stadhouder waarin ze meldt dat het jaargeld van 135 gulden dankzij een raadsheer en een advocaat in haar bezit is gekomen.)

(2) De rekeningen zijn van meubel- en rijtuigmakers; van een vergulder, 916 livres, enz.

(3) Vgl. bl. 194 noot. -- Toen men in 1785 tijdens de geschillen met den Keizer in de Republiek een Fransch generaal verlangde, beval Vergennes Maillebois aan, terwijl de driemannen aanvankelijk hun keus hadden bepaald op Martanges (Colenbrander, Patriottentijd 11, (3). Nadat Maillebois reeds benoemd en in functie getreden was, verscheen Martanges nog in den Haag met een introductiebrief van Brantsen aan de Gijselaer en van Berckel. In een brief aan Vergennes van 2 Aug. 1785 drukt Maillebois zijn groote ontevredenheid hierover uit, maar verzoekt tevens er niets van te laten merken aan Brantsen, “paree qu'il pourrait m'en faire une tracasserie avec les patriotes. L'envoi de M. de Martanges est sûrement une niche qu'il [Brantsen] compte me faire, et je ne doute pas qu'il y ait été poussé par cette vilaine baronne que je croirais aussi être 1'espionne de M. de Mercy. C'est cette baronne d'Alders (prétendue) dont Madame de Champcenetz vous a parlé; elle demeure rue Favart. Au reste, quoique je doive la mépriser, je ne 1'accuse pas. mais je vous mets sur la voie" (A. E., Holl. 562)..

(pagina LII)

Aan de Batavieren over het Stadhouderschap, van den Heere Grave de Mirabeau, door de schrijfster vertaald" (zonder plaats of jaar) (1), een vrij waardeloos geschrift, dat ongetwijfeld Mevrouw d'Aelders tot auteur heeft: op bl. 27 komt hetzelfde verhaal omtrent de ontdekking van het komplot tegen Brunswijk voor, dat wij haar op bl. 399 van ons werk aan den Prins zien opdisschen (2). Al schrijft zij onderhoudende brieven, een leesbaar boek samen te stellen ging blijkbaar boven haar kracht. Wij behoeven het dus niet sterk te bejammeren, dat haar andere manuscript, waarvan meermalen in hare briefwisseling met van de Spiegel sprake is (3), verloren is gegaan.

Noten bij pagina LII

(1) Van beide uitgaven, Fransch en Hollandsch, bevat de Kon. Bibl. een exemplaar. Het handschrift te Parijs bevat denzelfden Hollandschen tekst als de gedrukte vertaling.

(2) De door haar genoemde aanbrenger zou haar te Parijs in het vertrouwen hebben genomen, denkende dat zij patriotsch was; zij zou hem daarop hebben omgepraat en bewogen om het complot aan den Prins uit te brengen.

(3) Zie bl. 156, 159-160, 162, 167. -- Ziehier nog twee brieven van van de Spiegel aan de Prinses over haar.


Vervolgens citeert Colenbrander twee briefjes van raadpensionaris Van de Spiegel aan Wilhelmina van Pruisen, de echtgenote van stadhouder Willem V, die ik elders heb gezet:
Die van 2 januari 1790 over een door Etta geschreven manuscript
staat hier;
en die van 28 maart 1790 over een blijkbaar door Etta aan Wilhelmina van Pruisen geschreven brief
staat hier.


Je bent hier: OpeningBronnenRGP1 → inleiding L