TRANSCRIPTIE van het tweede gedeelte van het VIERDE verhoor van Etta door het comité van waakzaamheid op 26 november 1795, uit NL-HaNa 3.02.01 invnr 492

Het verhoor wordt afgenomen door de leden van het comité Abram La Pierre en Petrus van Zonsbeek. De vragen staan rechts, de antwoorden links, maar ik heb ze hier onder elkaar gezet en voor de overzichtelijkheid de vragen vet gemaakt. Dit is het vervolg van het eerste gedeelte van het vierde verhoor, zie hier.

Bij vraag 21 wordt het exhibitum gesteld op een brief van Van de Spiegel dd 24 juli 1794, zie de transcriptie.
In diezelfde vraag gaat het over een brief van Etta in
oktober 1794, die volgens de vragenstellers het antwoord hierop is, wat niet juist is omdat ze in die brief verwijst naar een eerder antwoord. Zie enkele notities bij die brief uit oktober.

Bij vraag 26 gaat het over een brief van Van de Spiegel dd 12 januari. Het jaartal weten ze niet, maar het is vóór het uitbreken van de oorlog tussen Frankrijk en Nederland dus het moet 1793 zijn, zie notities hierbij.

Bij vraag 32 is spraken van een brief van de Franse minister van Buitenlandse Zaken Deforgues van 5 oktober 1793, zie de transcriptie.
In diezelfde vraag is sprake van een brief aan Etta van raadpensionaris Van de Spiegel van
8 oktober 1793, zie de transcriptie.

In vraag 35 wordt genoemd een brief van Tinne (secretaris van Van de Spiegel) van 8 februari 1793, zie de transcriptie.
Op die brief heeft zij de volgende dag een concept-reactie geschreven, zie de
transcriptie.


Continuatie van het verhoor van wegen het Committé van algemeene Waakzaamheid voor het volk van Holland aan de gearresteerde E.L.J. D'Aelders weduwe Palm op den 26 november 1795 Eerste jaar der Bataafsche vrijheid


Art. 21
Aan haar gearrr. te exhibeeren eene missive door den Raadpensionaris van der Spiegel aan haar op den 24 juli des jaars 1794 geschreeven beginnende Madame je vous ai deja dit waarin eene uitgeschrapte periode welke egter geredresseert en gecopieerd is in het antwoord door haar gearr. op die zelve brief van october daaraan volgend geschreeven beginnende Monsr Tinne m'est venu dire de en op deze twee brieven een exhibitum door de secretaris te stellen en aan haar gearresteerde te vraagen of zij de eerste dier brieven niet ontvangen heeft.

Zegt ja.

Art. 22
Aan haar gearr te vragen of zij de tweede niet in antwoord geschreeven heeft.

Zegt ja, maar niet te weten of zij de brief zo afgezonden heeft als de copie daarinliggende.

Art. 23
Aan haar gearr te vraagen of zij dan nu niet moet bekennen dat van der Spiegel voor haar etablissement heeft willen zorgen, om haar voor gedaane diensten te beloonen.

Zegt dat bij haar aankomst haar door v.d.Spiegel gezegt dat haren liefde voor haar vaderland om gedurende de winter door 2 armëen te rijsen om de oorlog voor te koomen meriteerde, en dat indien de fransche haar zonder secours lieten zij alsdan kon spreeken dog dat zij het niet gedaan heeft.

Art. 24
Aan haar gearresteerde te vragen wanneer v.d. Spiegel aan haar die belofte gedaan heeft.

Zegt den eerste of tweede november 1792 toen zij met haare commissie van de fransche republic hier gekomen is.

Art. 25
Aan haar gearr. te vragen hoe zij aan kennis is gekoomen met van de Spiegel en wanneer, en in welke qualiteit.

Zegt te gelooven door de jonge Tinne die secretaris van de ambassadeur Brandsen is geweest, en zulks zo zij gelooft in 't jaar 1788, 89 of 90 en in qualitijt in 1792 als minister van de fransche republiek, want dat zelf de Prins van Oranje haar door zijn koets uit het parliament van Engeland gehaald, en hem toen waarheden gezegt die alle de patriotten misschien niet zouden hebben durven zeggen, en waarbij de Princes de schouders ophaalde.

Art. 26
Aan haar garr. daar zij blijft ontkennen dat zij voor gedaane diensten door v.d. Spiegel niet beloond is, aan haar te exhibeeren eene missive door v.d. Spiegel aan haar geschreeven en geadresseerd beginnende Vous avez fait bien repondre waarop een exhibitum door de secretaris is gesteld en waarin de volgende periode, hoezeer uitgeschrapt egter leesbaar gebleeven is Tinne m'a dit que vos remises ne viennent pas a temps, vous voudrez bien accepter la bagatelle que je vous enverrai demain en te vraagen of zij gearr als nog blijft ontkennen van v.d. Spiegel geld te hebben genoten.

Zegt dat zij nimmer ontkend heeft van v.d. Spiegel geld ontvangen te hebben dog niet als belooning maar voor verschotten.

Art. 27
Aan haar gearr voor te houden dat indien het waar was dat het bagatel dat v.d. Spiegel aan haar beloofde 's anderen dags te zullen senden voor uitgaaven of verschoote penningen voor haar was dat hij dan niet soude gebeesigt hebben de woorden vous voudrez bien accepter la bagatelle que je vous enverrai etc. want, dat het in dit laatste geval eene reele verpligting en schuld soude zijn die hij soude hebben moeten betaalen, en waarvoor hij geen bagatel behoefde ter acceptatie aantebieden en te belooven.

Zegt dat daar van de Spiegel haar in die selve brief eene propositie doet eene memorie te laaten drukken over de vrijheid van de Schelde hij van de Spiegel haar dit ligt kon presenteeren, maar dat in geval zij die penningen ontvangen heeft, zij die penningen nimmers anders als op rekening heeft ontvangen.

Art. 28
Aan haar gearr te vraagen waarin dit bagatel bestaan heeft.

Zegt niet te kunnen zeggen hoeveel, nog in quantiteit nog in specie, zelf niet of zij het ontvangen heeft.

Art. 29
Aan haar gearr te vraagen of zij blijft ontkennen door het vorig gouvernement geemployeerd en daarvoor betaald te zijn geweest.

Zegt dat zij zig heeft laaten employeeren om couranten en boeken en nieuwigheden ?? ?? haar toe te senden, en dat zij zig heeft laaten betaalen wat zij uitgegeven heeft.

Art. 30
Aan haar gearr te vragen waar uit die liberaliteiten van v.d. Spiegel dan zijn gesprooten.

Zegt dat niet als een liberaliteit van hem, nog van iemand anders ontvangen te hebben.

Art 31
Aan haar gearresteerde te vraagen daar het bij ons voorkomt dat zij door beide de Gouvernementen namentlijk het Fransche gelijk zij bij art 12 van haar tweede verhoor heeft bekend en het Hollandsche is geemployeerd geweest zulks alleen uit eigen voordeel te hebben gedaan en daardoor dikwils bij beide is suspekt geraakt en ge??.

Zegt nimmer een ?? uit eigen voordeel te hebben gedaan, maar alleen haar eigen te hebben opgezet om de goede harmonij tusschen haar beide vaderlanden te onderhouden, en dat zij niet is gebruikt geweest dan in sodanige gevallen als het haar pligt mede bragt als agent van Frankrijk ten einde de goede harmonie te onderhouden.

Art 32
Aan haar gearr. te vertoonen eene missive in dato 8 octob 1793, geteekend v.d. Spiegel, beginnende On ne peut etc en eene andere geschreeven te Parijs den 5 octob 1793 beginnende Je m'apperçois, geteekend De Forgues.
Op beide het exhibitum door den Secretaris te stellen, en te vraagen of die brieven door haar ontvangen zijn.

Zegt Ja, want dat zij self gelooft dat haar antwoord op dezelve op de post geopend was en dat daarop de brief v. v.d. Spiegel gekoomen is.

Art. 33
Aan haar gearr te vragen wie die de forgues is

Zegt Minister van de Buitenlandsche Zaaken, opvolger van le Brun, in t begin van t gouvernement van Robespierre

Art 34
Aan haar gearresteerde deze twee brieven voor te leezen, en te vraagen of uit dezelve als mede uit de missive van 30 July 1794 door haar gearr aan den geweese raadpensionaris geschreeven, en bevoorens reeds aan haar geexhibeerd, niet duidelijk blijkt dat zij langzamerhand het vertrouwen van beide de gouvernementen heeft verlooren.

Zegt dat zij er zig een eer van maakt om tot last(?) te zijn geweest bij zodanige minister als toen, in Holland en in Frankrijk waaren gelijk eene Deforgues en ?? als mede van de Spiegel en ??gelijke.

Art 35
Aan haar gearr. nog voor te houden eene missive door den kennelijken hand van Tinne geschreeven, en aan haar geadresseerd, beginnende 'Dans la crise' met het daaragter gestelde conceptantwoord met de kennelijke hand van de gearr geschreeven, en beginnende 'Votre position'
Daarop het exhibitum te stellen, en te vraagen of zij gearr niet bekend dezelve brieven ontvangen en geschreeven te hebben.

Zegt de eene ontvangen te hebben en de andere haar antwoord te zijn

Art. 36
Aan haar gearr de voornoemde brieven voorteleezen, en te vraagen of zij niet bekend dat uit deze brieven wederom consteert dat zij voor beide gouvernementen is werkzaam geweest.

Zegt Ja, voor zo verre het de vrede en de goede intelligence tusschen de beide republiquen betrof, en dat zij gezonden was om de orders van de minister aan de raadpensionaris, en van den selven wederom terug tot kennis van de minister te brengen, en dat dit haar pligt was.

Art. 37
Of zij gearr niet bekend met overleg van J. Munniks een plan te hebben beraamd om aan de representanten van de fransche republiek over te geeven, ten einde dit goede land een conquest der fransche republiek zoude worden.

Zegt dat voor de vreede en wel in de maand van maart ll Munnix haar geschreeven heeft dat hij een werk had gemaakt dat ten voordeel van Nederland zou strekken, of zij gearr dat wilde overzetten en aan de fransche representanten wilde overgeven, waar op zij na de representant Ramel is gegaan en gevraagd wat zij antwoorden moest, die haar geantwoord heeft, schrijfd aan de correspondent om over te senden en geeft het mij in in 't Hollands, ik zal het zelf laaten overzetten, maar dat zij nooit het plan gezien heeft.

Art. 38
Aan haar gearr te vraagen hoe zij dan aan den franschen representant Ramel daarover zijn goedvinden heeft kunnen inneemen, indien zij niet wist waarover hetzelve rouleerde.

Zegt dat Munnix geschreeven hebbende dat het een stuk was voor een regeringstelling die het geluk van dit land kon bevorderen, zij zulks aan Ramel had gecommuniceerd en daarop gevraagd had wat zij aan Munnix moest antwoorden.

Art 39
Aan haar gearr te vraagen wat de representant Ramel haar daarop geantwoord heeft.

Zegt dat zij aan haar correspondent moest schrijven om het stuk en hetzelve alsdan aan hem representant ter hand te stellen die het als dan zelf soude laaten overzetten.

Art. 40
Aan haar gearr eindelijk te vraagen of zij niet bekend geduurende haare geheele levensloop den rol van intriguante gespeeld te hebben, en oversulks een seer gevaarlijke persoon te zijn.

Zegt op zulke impertinentie geen antwoord te zullen geven.
Zegt nader geen intriguante geweest te zijn, maar altoos in de weg van eer en deugd gewandeld te hebben.

Art 41
Aan haar gearr te vraagen wat zij voor harer verschooning heeft te allegueren.

Zegt dat als haare geheele correspondentie in het geheel, in plaats van in stukken en brokken bekend was, so denkt zij dat zij wel verdiend zoude hebben voor 't vaderland.

Aldus gevraagd en geinformeerd en heeft de gearresteerde geantwoord zo als nevens ieder articuul staat uitgedrukt, waar bij zij na gedaane prolecture heeft gepersisteerd, en deze zo nevens commissarissen uit het Committé van algemeene waakzaamheid ondergeteekend heeft. den 26 november 1796, eerste jaar der Bataafsche vrijheid


Wed. Palm, geboren d'Aelders
A.J. La Pierre
P. van Zonsbeek
Ter kennisse van mij C.J. Pedriges, secretaris


Je bent hier: OpeningBronnenNL-HaNaTg 3.02.01invnr 492 → verhoor 4b