TRANSCRIPTIE van het DERDE verhoor van Etta door het comité van waakzaamheid op 8 oktober 1795, uit NL-HaNa 3.02.01 invnr 492


Dit is het derde van de vier verhoren, zie een
overzicht van de verhoren. Daar staan ook verwijzingen naar de brieven die bij dit verhoor gevoegd zijn, wat er minder zijn dan in het verhoor genoemd. De twee brieven die gericht zijn geweest aan Rulach en aan juffrouw Gedet (door het comité Schedet genoemd) zitten er NIET bij.

Het verhoor wordt afgenomen door Hugo Gevers en Abram La Pierre, met een secretaris erbij. Het zit in een mapje met het opschrift:

3e verhoor van E.L.J. d'Aelders geb. Palm
8 Octob. 1795

Het bestaat uit twee gedeelten, een vel met nadere vragen, waarvan de transcriptie meteen hieronder staat en een gespreksverslag, waarvan de transcriptie daaronder staat. In het verslag onderstreepte stukken heb ik vet gemaakt.


Transcriptie nadere vragen

Nog nadere artikelen omme daarop van wegens het Committé van alg. Waakz. van de prov. Repr. van t Volk van Holland te hooren E.L.J. d Aelders Wede Palm, gearresteerde in de Castelenije van den Hove alhier

Art. 1
Aan de Gearr voor tehouden
Dat zij bij haar antw op de 28 vraage van haar vorig verhoor hebbende gerepliceerd dat zij geene gemeenzaame etc; dit antwoord, even gelijk datgeen het geen zij op art. 12 van haar vorig verhoor gegeven heeft, eene aperte onwaarheid bevat; en nu nader aan de gearr: te vraagen of zij niet bekend op eene zeer gemeenzaame wijze met den geweldigen provoost Rulach te hebben omgegaan, waar die kennis uit voortgesprooten, en waarover zij met denzelve al gehandeld heeft.

2
Indien de Gearr: bij haar voorgeeven blijven mocht; als dan aan dezelve met voorzigtigheid te vertoonen twee billets onder de papieren van Rulach gevonden, aan denzelve geadresseerd, met de kennelijke hand van de gearr. geschreven, beginnende Zoo op t ogenblik etc & de Burgeresse Palm etc waarvan zelfs het eene door haar onderteekend.
Daarop vervolgens het exhibitum te stellen en aan de gearr aantezeggen dat deeze billets door haar aan Rulach geschreeven zijn, en of zij niet bekend dat dat schrift haar hand is.

3
Vervolgens den inhoud dier billets aan de gearr. voortelezen op dezelve en speciaal op de onderhaalde plaatste appüyeren, en alsdan aan de gearr. te vraagen, of de gerepeteerde uitdrukkingen van vriend & vrindinne, het arrenteren(?) van een vischpartijtje, & de badinante stijl waarin die billets geschreeven zijn genoegzaam aantoonen dat er eene zeer naauwe liaison tusschen de gearr en Rulach is geweest, & voorts nader op het gevraagde bij het 1e art. aantedringen.

4
Aan de gearr te vertoonen 7 stuks brieven met haar kennelijke hand in de Fransche taal geschreeven, meestal aan de geweezen Stadhouder of Raadspensionaris geadresseerd, bene twee brouillons; beginnende in Permettez moi etc; Recevez etc; Quelque foit etc; Quand on a tout fait demande de la etc; Pour l'amour etc; Permettez moi les devoirs etc; en Si mon ame etc; en Quoi il seroit possible respective; - dan het exhibitum te doen stellen; en aan de gearr te vraagen of zij niet bekend, dat dezelve stukken met haar kennelijke hand geschreeven zijn.

5
Vervolgens aan de gearr dezelve stukken een voor een duidelijk voor te leezen, en te vraagen of zij niet bekend dat uit dezelve blijkt van haar attachement aan het huis van Orange en het vorig bestuur, van haaren haat tegen de Patriotten en vooral tegen de uitgewekenen, - van haare poogingen dat zij in 1787 alles reeds in Vrankrijk heeft aangewendt om de Fransche adsistentie tegentegaan, en eindelijk dat zij altijd de poogingen der Hollandsche patriotten heeft tegengegaan; - dit alles speciaal bij elke brief aftevragen;


Transcriptie gespreksverslag

De burgers H. Gevers en La Pierre Commissarissen en C. P. Predigre secretaris

Verhoor van E. L. J. d'Aalders weduwe Palm gedaan op order van 't Committe van algemeene Waakzaamheid voor t volk van Holland

Art 1
Zegt dat zij gearresteerde met Rulach geen gemeenzame kennis heeft gehad, dat hij wel boodschappen voor haar gedaan en vis voor haar gehaald heeft, dat hij ook wel eens voor haar gearr. bij de Fransche representant Ramel geweest is, dog dat zij gearresteerde geen bijzondere vriendschap met roelach gehad heeft.

Art. 2
De stukken in de Artikel aan de gearresteerde zijnde geexhibeert, en daarop het exhibitum zijnde gesteld, is door Commissarissen uit het Committe de inhoud van het artikel aan de gearresteerde in facie aangesegt. De gearresteerde zegt dat zij alvoorens de briefjes te lezen niet oordeelen kan of dezelve door haar gesteld zijn, ja dan neen, doch dat haar gearresteerde toeschijnt dat dezelve niet door eene hand geschreeven zijn

Art. 3
De gearresteerde zegt dat het billet aan haar geexhibeert beginnende So op het ogenblik door haar geshreeven is, doch dat hetzelve niet aan Roelach maar voor juffrouw Jeanette Schedet gedestineerd was.
De gearresteerde erkend dat het billet beginnende de burgeresse door haar geschreeven is.
Op het eerste billet nader geappuijeerd zijnde, zegt de gearresteerde als nu dat het voor juffr Schedet en Roelag gedestineerd was, om hun ten eeten te versoeken.
De gearresteerde zegt dat zij bekend dat de briefjes in een familiaire en badinante stijl geschreeven zijn, dog dat daar uit geenzints volgt, dat zij met den zelven eene meer dan gewoone relatie soude hebben, derwijl zij gewoon is aan meerdere lieden in sodanige stijl te schrijven.
De gearresteerde zegt dat zij met Roelach nimmer over eenige politieke zaaken heeft gehandelt, dat de zelve egter, toen de geweese Stadhouder uit Den Haag vertrokken is bij haar is gekoomen laggende, en haar verteld heeft dat hij order bekoomen had om alle gevangenen waar onder self sommige die de Galg verdient hadden te ontslaan, dat deselve nog eens eenige tijd daarna bij haar is gekoomen, en al laggende haar verteld heeft dat die geenen, meenende daarbij de geweese regering van Rotteram welke hem aldaar van een post hadden beroofd, na hem eerst aangesteld te hebben gehad, nu self een knip onder de neus hadden gekreegen.

Art 4
De stukken in den artikel gemeld aan de gearresteerde zijnde geexhibeert en daar op het exhibitum zijnde gesteld, zegt dat dezelve met haar hand geschreeven zijn, ten minste dat haar zulks voorkomt.

Art. 5
De gearresteerde zegt dat de missive beginnende Quoi il seroit door haar voor de geweesen Stadhouder is geschreeven, dat zij gearresteerde tot eenigen tijd voor het jaar 1787 Patriots is geweest, dog toen zij bespeurde dat de Aristocraten Holland aan Frankrijk wilden verkoopen, zij opgehouden heeft voor haar te werken, zoals zij voor deesen gedaan heeft, en dat de poliete uitdrukkingen in die brief voorkoomende geensints aantoonen dat zij voor het huis van Orange is geporteerd geweest maar dat zij in die tijd zodanig schijven moest.

Aan de gearresteerde voorgeleesen zijnde seekere missive beginnende Permettez, en gevraagd zijnde hetgeen in artikel staat vermeld, zegt dat zij altijd aan het huis van Orange in soverre is geattacheerd geweest, als met de grondwettige constitutie overeenkwam.

Aan de gearresteerde zijnde voorgeleesen seekere billet beginnende Recevez zegt dat zij niet gelooft het selve te hebben afgesonden, doch dat de meeste sentimenten daar in doorstraalende, de gevoelens van haar hart zijn.
De gearresteerde vervolgens gepousseerd zijnde op de vraag in de artikel vervat, zegt dat de brief nooit is afgezonden.

Aan de gearresteerde voorgeleesen seeker papier beginnende Si mon ame zegt dat de phrase in de selve voorkomende van soidisante Patriottes alleen op valsche patriotten is applicabel en dat al hetgeen voorts daar in voorkomt voorsover het op Vrankrijk betrekking heeft, alleen op de gevoelens en daaden van Robbespierre en zijn aanhang gericht is.

Vervolgens aan de gedetineerde voorgeleesen seeker papier beginnende Demande zegt dat de persoon welke zij in de phrase ´Mais on voit´ bedoelt rom genaamd is, ofwel roe of ros, zijnde aan de Kock vermaagdschap welke destijds in de Casteleneij was gelogeert, en welke met Dumouriez de fransche zaak verlaaten hebbende naderhand alhier plans tot opening der toen aanstaande veldtogt tegens Frankrijk aan de hand wilde geeven, dat zij gearresteerde het met Plato eens is, dat die geene die tegens zijn vadeland de waapenen opneemt en bloed en ruine zoekt, dat die zijn vaderland niet regt kan beminnen.

Aldus gevraagd en geinformeerd en heeft de gearresteerde verklaard so als boven staat uitgedrukt, en heeft haare responsiven na gedaane prolecture nevens commissarissen uit het committé van algemeene waakzaamheid ondergeteekend heede den 8 october 1795 eerste jaar der Bataafsche vrijheid

Daaronder de handtekeningen van Etta, de la Pierre, Hugo Gevers & de secretaris.


Je bent hier: OpeningBronnenNL-HaNaTg 3.02.01invnr 492 → verhoor 3