De volledige titel van het boek heb ik maar niet in de kop gezet,
want die luidt: Mercurius KLUGTIGE ZOOMERTOGT, na, in, en door
AMSTELDAM, verhaalende op eene Geestige en SATYRIQUE TRANT, alle
zyne wonderlyke AVONTUURTJES, bygewoond in de huizen der
Amsteldamsche Inwoonders, op de Publique Weegen, en in de
openbaare Herbergen en Schouwplaatzen, en verder eenige
Aanmerkingen over de Zomervermaaklykheeden, op Reytuigen, en in
de Schuiten.
Benevens MERCUURS gedagten over de Pragt, Weelde, Wulpsheid,
Hoogmoed en Verkwisting der Hedendaagsche AMSTELAAREN, enz.
Ik heb dit boek indertijd uit Tresoar gehaald, zie aldaar, maar inmiddels is het op googlebooks te vinden door te zoeken op 'Mercurius KLUGTIGE ZOOMERTOGT' en kan daar als pdf of e-book opgehaald..
Volgens diverse bronnen is de auteur Nicolaas François Hoefnagel
(1735-1784). Enkele artikelen over hem, allemaal gedigitaliseerd:
● André Hanou, Remco Meijer, Reinder Storm: De ‘kleinzoon’ van Campo: Nicolaas Hoefnagel, Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 8 (1985), op de DBNL.
● C.A.E. Groot in het jaarboek 2007 van de vereniging Oud
Monnickendam, op deze site
en kies dan jaarboeken en dan 2007.
● A.J. Hanou, Een 18e-eeuws broodschrijver: Nicolaas François
Hoefnagel (1735-84) in Spektator. Jaargang 2(1972-1973) op
de DBNL.
● A.J. Hanou, Bibliografie Nicolaas Hoefnagel (1735-1784), in
het Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw, jaargang 1973, zie
in
de DBNL.
Dit laatste artikel dateert de Klugtige Zoomer-togt op
oktober 1771.
De illustratie op de voorkant:
De eerste twaalf bladzijden van de Klugtige Zoomer-togt gaan over andere zaken, en op pagina 13 begint het in dit kader interessante gedeelte, dat ik letterlijk overneem, waarbij ik wel extra regeleinden en interlinies inlast:
(...) dog daar ik nu van zal spreeken, is een geleerde MUNNIK,
die met bul en brieven voorzien is, als een Regts-Geleerden en een
Munnik die zig door de gehele waereld zoo vermaard heeft gemaakt,
dat hy bekent is by het publiek, als 't Speelhuis van Jan de
Pruyk bij de Nagtloopers, MERCUUR gelooft, dat hy de Vriezen
geen plaisier zal doen met te zeggen dat deeze Munnik een
landsman van haar is, en wel niet van 's Heeren Veen, daar hij van
Ouders gebooren is, die zoo deugdsaam zijn, als hij ondeugent is:
deze Regtsgeleerde Zoon, van zyn braave Ouders op de Studie
gelegd, volbragt dezelve, en kwam na verloop van eenige Jaaren zyn
promotie als Advocaat te doen, en in 't jaar 60 of 61 meeden als
de menschen een deuntje te trouwen met, met zeekere braave Juffer,
welke een Fransche Winkel deed, en ongelukkig genoeg was dat deeze
Advocaat van slegte zaaken op haar verliefden, ja, 't is een
zeekere waarheid, dat zoo wanneer deeze Regtsgeleerde sinjoor die
tyd, in de plaats van in 't huwelyk te treeden, voor al zyn leeven
in een gevangenis was getransporteert, thans geen ongelukkige voor
hem door de yzere tralien zoude kyken.
Hij had
nog maar korten tyd getrouwd geweest aan zyn braave Vrouw, of
merkte gaauw, dat zyn natuur met zyn Vrouws zoo veel overeenkomst
had, als een gierigaart met een geldverspilder, en begreep eerst
om een goed gedeelte van haar goederen bij de Groninger
Najadens te verteeren tot het grievenste chagrin van zijn
braave Vrouw.
De principaalste klip daar de advocatibus zijn schip van huwelijk
op verzeilden, was eene Juffer Etta, zynde een Dame, die
haar geboorte verschuldigt was aan een keurslyf of vrouwe
harnasmaaker, en welke Man daar meede meer gewonnen heeft, als
meenige goudmaaker met de Alchimistery.
Naderhand maakte deeze harnasmaaker van de vrouwe lighamen, een
verbont met twee Smousen; hou! Jooden wil ik zeggen want ik wil de
baartmannetjes te vriendt houden; en pagten met die Israëlieten de
Bank van Leening tot Groningen.
MERCUUR zou geen zin hebben om zyn gevleugelde Helm in de
Lombaart te brengen, als de Bankhouders Jooden waren: Neen: als
MERCUUR zyn vleugels zoo lang waaren, dat hy daar iets in te
zeggen hadt, zou hy zeggen, Neen Smousjes, eet eerst spek en laar
uw eerste kint doopen, dan zult gy afslaagers van de varkens
worden.
Onze balyne handelaar hadt zoo door zyn ambagt als bank zoo veel
geld overgegaart, dat Madame Etta zyn dogter, na zyn dood
een front begon te slaan, of zy een gebooren Prinses van Groenlant
was, 't duurde ook niet lang, of deeze Juffer kreeg veel meer
minnaars aan haar snoer, als de Heidenen van haar leeven Goden
erkent hebben.
En waardoor zal iemant vraagen? was zy dan zoo schoon; ach neen:
dat
was 't niet, maar Mejuffer was dankbaar, want verscheide schraale
Groninger Studenten plaiseerden Madame veel met een wolve dansje,
daar deze dankbaare Juffer in de plaats van geld voor te genieten,
de Heere Studentende beurs voorvulde, behalve de tractementen die
zij daaglyks de jonge Heeren kwam te doen.
Dat was ook de reeden dat Juffer Etta kon roemen dat haar
huis meerder bezoek hadt, als al de Collegien met malkanderen.
Haar ongecheneert leeven was ook oorzaak, dat de grootste hoop
van de Studenten elkaar Swagers konden noemen.
Om kort te gaan, ‘t was een gemeene Ry-Knol van al de Studenten.
Egter kwam er op 't laatst een Geldersche Student, die blind
genoeg was om met geen zeeven brillen te kunnen of willen zien;
hoe en wát voor Juffer deeze Dame was: ach neen ! hy liep al
willens in zyn bederf, en wilden met alle gewelt deeze Juffer tot
een Mevrouw maaken die met PALM bekroont zou zyn: dog zyn Famielje
zag dit zoo gaarn, als of hy zyn Vader, die een eerlyk man is,
kwam filisiteeren dat hy eerstdaags een Vlotschuyt vol gauwdieven
zou overkrygen.
Dit was ook de reeden dat Papa 'er gaauw een schutje voor zogt te
schieten om deeze welbereede Merrie met zyn huishengst te laaten
springen, dit Gelders Mannetje ziende dat hy zyn zin niet kon
krygen, nam zyn Dametje en ging met haar de mars slaan na
Oostvrieslant, alwaar hy zyn huwelyk voltrok.
De Leezers zullen mogelyk zeggen wel MERCUURTJE, hoe zag een Juffer, die alzo dikwils zonder de huwelyks plegtigheid getrouwt was geweest, nog op die Ceremonien?
Vrienden gy moet weeten, dat dit juist niet
was om de zonde te vermyden, als wel om de naam te hebben van een getrouwde Dame, en daar en booven van een Mevrouw, bekranst met PALM.
Het huwelyk voltrokken hebbende, kwam hy te rug. En wat wilde de
Vader toen doen ? de zaak lag er toe? en daar was geen doen aan.
Ook dagt Vader laudater temporis acta sepuer. Nu zou men gezegt hebben, dat deeze Dame, nu met een PALM kroon gekroont zynde, en daar by de naam van Mevrouw voerende, haar gedrag zou hebben verandert en zig vry wat gebeetert.
Maar ag neen: 't scheelde zoo veel, als fluweel by laken. Had de
Dame het te vooren ter sluik gedaan: nu deed zy het in 't publiek,
en schroomde zoo weinig voor haar goede naam, als een straatnimph
voor haar fatsoen.
Het eenigste dat haar nu begon te verlaaten, was de klinkende
munt, alzoo zy die zoo vry niet handelde als te vooren, en daarom
haar begunstigers zoo veel prezenten niet kon doen dewyl haar nu
met palm gekroonde agter kwartier, voor dezelve niet meer
aangenaam was.
De Heeren Studenten begonnen op 't laatst voor de palm gekroonde
Mevrouw zoo veel agting te krygen als een Spinhuis nimph verdient,
en hadt zy te vooren, prezente kunne geeven, de Studente gaaven
haar nu tot recompens een goet en treffelyk naersmuziek, met de
platte hand op haar vleesagtigste partyje, en had zy haar prezente
in cognito uitgedeelt, de dank die zy daar voor kreeg geschiede
publiek op de straat, want die Geleerde Heeren begreepen dat 't
geen de waerelt niet zag, hadden zy geen eer van.
Door deeze en meer fraaije stukjes, begonnen haar geldersche
egtgenoot de
oogen zoo mooi oopen te werden, of hy nooit
hadt geslaapen, en zag toen wel dat hy slimmer met dat Wyf
gebruid was, als met een vet Varken, dat hadt hy de eene helft in
de kuyp kunnen zulten, en de andere helft in de Schoorsteen
hangen, want daar zat nu niet op als zlg goetwillig te laaten
kroonen met een groote Kroon ala mode d'Acteon, daar de
hoorens van 't hart van Keizer Constantyn zoo klein by waaren, als
de middelste Steen uit de diamante Ring, van myn getrouwe Schryver
ECHO zyn Matres by de grootste bom te vergelyken is, die ooit in
de laatste fransche Oorlog uit de mont van een vuurbraakenden
Mortier gevallen is, op de kop van een gryzen Zoetelaar; dat
doende, spat zetten als Gierswaluwen, en sloegen ten minsten de
glazen in van zeeven Mothuizen, tot doodelyke ontsteltenis der
Nimffen, gelyk MERCUUR aanneemt te bewyzen, uit de Vunsche Lugt
der Rossianen, welke haar bevonde in die Spelonken der disperatie.
Eindelyk myn Heer de Geldersman, na dat hy dikwils zyn
corintiesche laays vermaant hebbende, en wel ziende dat 't even
zoo goet was, als of men een stomme de honderd negentiende Psalm
wilde leeren zingen; begon te rezolveeren om zig van zyn Vrouw te
laaten separeeren, dat dan eindelyk geschieden.
Zy nu de handen ruim hebbende, alzoo myn Heer haar man na zyn
Papa was vertrokken, begon een rol te speelen van vroolyke
fransje.
Geen drie kleurige Kat kan in de maand van Maart meer Caters op
de been brengen, als onze gesepareerde Dame, en ik geloof dat, zoo
zy haar rol in Amsterdam gespeelt hadt, de Amsterdammertjes
volmondig verklaart zouden hebben, dat de pommaarsche Dame, die
zig thans tot Nimweegen bevindt, en haar aldaar Mevrouw laat
noemen, en, voor getrouwt uit geeft, een kuize Lu-
cretia by dit Groninger Venusje was.
Onder al haar begunstiegers was 'er geen een zoo diep in de gunst
van Mevrouw geklommen, als de vriezen regtsgeleerde Munnik.
Zyn verkeerde geeſtelykheid, hadt haar hert zoo vast geboeijent
in de strikken der liefden, dat zy kwaalyk twaalf keeren in een
week (een ander een faveurtje gunde) deeze getrouwen aankleeving
van 't onbesturve Weeuwtje, maakte de geleerden Heer zoo wel te
vreeden, dat hy besloot, 't kosten wat 't wilden, van zyn wettigen
Vrouw ontslaagen te geraaken, die hy ook van dag tot dag zoo op
hoopten, met versmadings tot Caresse, en kwalyke behandelingen
voor beleeftheeden, dat die braave en kuise Dame, zig eindelyk
genootzaakt vont om de vlag voor een H....r te stryken, en haar
van myn Heer de geleerden te laaten scheiden.
Hier hadt men toen een paar die nooit beeter by malkander hadden
gepast, als voor een gespan voor de Wagen van den Vorst der
duisternis, om in de aartsche Ryken gegispt te worden ! met een
Snoer met haaken, dat er 't overgylen bloet uit liep.
Onze geleerden Munnik, nu van zyn Vrouw afzynde, dorst niet weder naa zyn geboorten plaats gaan, en hadt zoo veel schroom voor Vrieslant als een hangman voor 't dwarshout.
Maar hoor eens? hoe of dat wisselvalligen fortuin komt te
handelen, in de plaats dat die teef van een Vrouwmens,
onzen Munnikskap een voet voor zyn Gat zou geeven, dat hem de
tande uitvielen, zoo helpt zy de vent aan een baantje, dat menig
een liever zou hebben als een bevuylden box; 't enigst was, hy
moest 't Land uit, en waar na toe ? na Messina in Siecielen,
hy deeze kwalietydt nu hebbende, nam zyn kuizebuis, en trok -
maar na Vrankryk , Spanjen,
Italien, ja zelfs tot Romen, zonder dat hy eens
van gedagten was, om zyn Schoenen op de straaten van Messina
te versleiten.
Alzoo hy, alzoo min tot Messina kwam ! als een kreupel
Paart in anderhalven dag, een nieuwe Paruik van ouden Hennip na 't
bolletje van de kop van één Notaris Clerk kan fabrieseeren.
Eenigen tydt rondt gedwaalt hebbende met zyn byzit, als de oude
vroome Ridder
Don Quichot, toen hy de braave Barber 't Penswyf, van
Alcala, die, schoon zy eens op de Kaak hadt gestaan ! en een snee
over haar tronie werk, van 't eene Oor tot het anderen hadt: dog
onder zyn doolende gevolg met zig voerden, onder de naam van de
Koninginne Zenobia.
Ik zeg dan, onzen geconsulde Munnik over al in al die Koningryken
en Landen rond geloopen hebbende, en zig zelfs met de
geontkroonden Palm Koningin uitgeevende voor getrouwdt te zyn,
begon hem eindelyk 't rondtswerven te verdrieten, en hy begon
verdriet in zyn Consulsplaats te krygen, eer hy noch Messina
gezien hadt.
Mogelyk dat hy op de reis gehoort hadt, dat zoo hy in Siecilien
zulke parte speelden, als hy hier in de Nederlanden gespeelt hadt,
dat de Sicilianen 't mannetje een kop korter zouden hebben gemaakt
!
't Kan ook wel zyn, dat zyn geleerdheid nergens Holland gevonden
heeft, hoe het zy, of niet, dit is zeeker, dat hy met Madam van
zyn roomschen rys weder terug kwam, en over dezelfde Landen
arriveerde tot Breda, met zulk een statie, of er een
Oliekoekevrouw met een nieuwe kraam haar intrek hadt gedaan ! maar
't zy dat Madam zyn gewaande Gemalin, veel van de verandering
hieldt, of dat zy zag dat haar Maintieneur zoo schraal van gelt
wierdt, als een Swindelaar die zyn rol heeft uitgespeelt:
Zy verliet hem dan, en gaf haar met zyl en tryl, ap en dependentie, en een onreine Maag ! aan een ander liefhebber van Piere Magoggelen ove, tot doodelyk chagryn van den Advocatibus.
Echter heeft hij niet in de rou geloopen, maar ging eensslags naa
't vermaarden Amsteldam; met een vast voorneemen, om zyn naam daar
zoo secuur te verzeegelen, dat, als men hondert Jaar daar na van
bedriegers kwam te spreeken, hij de eerste naam op de lyst mogt
bekoomen.
In de rest van het dertig pagina's tellende boekje komt Etta niet
meer voor, het gaat eerst over Munniks activiteiten in Amsterdam
en tenslotte zijn vertrek naar Friesland. De informatie daarin
komt in grote lijnen overeen met de informatie in het stuk met Avontuurlijke
bijzonderheden over het leven van Munniks, zie hier.
Je bent hier: Opening → Bronnen → Mercurius