AANTEKENINGEN bij Dr K. Hildebrand, Het Reglement Reformatoir in Stad en Lande in de praktijk, (1749-1780), Wolters Groningen 1932

Het Reglement Reformatoir is het bestuursreglement dat in 1749 extreem veel macht toekent aan de stadhouder (eerst Willem IV, later Willem V). Het is onder dat reglement dat Anthony Adriaan van Iddekinge, en in diens kielzog Wolter Reinolt de Sitter, machtig wordt. Hieronder slechts wat summiere aantekeningen erbij, een paar stukjes zijn in het boek gebruikt. In de linkerkolom de paginanummers.


1
Hildebrand geeft ook vindplaatsen van het volledige reglement maar dat voert te ver weg van Etta en heb ik niet gedaan. Hetzelfde geldt voor de in dit boek veel geciteerde bron J.E. Heeres, Wijzigingen in de regeringsvorm van Stad en Lande in de jaren 1748 en 1749, Groningen 1885
2
De regering was een familie-regering door contracten, omkoping, knoeierijen. Er werden ambten verkocht en verpacht.
7
Het aftreden van de halve Raad was op 8 februari, maar wordt na het reglement 8 januari.
Ongeveer op dezelfde wijze als de Raadsheren had ook de verkiezing van Gezworenen plaats. Het College van Taalmannen en Gezworenen bestond uit 24 leden. Ook hun zittingstijd duurde twee jaar. En ook van hen trad jaarlijks de helft af (15 februari, na het reglement 15 januari). De afgetredenen noemde men de 'buiten den eed' , de anderen de 'in de eed zijnde' of 'effectieve gezworens'. Deze waren ook weer verdeeld in 'aangaande' en 'continueerende'.
16
Bij het reglement werd verboden om de leden der Gezworen Gemeente te tracteren. Dit laatste misbruik had enorme afmetingen aangenomen. Het was gewoonte geworden, dat, maanden zelfs reeds vóór de keur, de leden der Gezworen Gemeente in de Stadswijnhuis bijeenkwamen om te teren op kosten van hen, die Raadsheer of Gezworene hoopten te worden. Voor een Raadsheer konden deze kosten wel 10 à 20.000 gulden bedragen, voor een Gezworene waren de kosten niet zoo hoog, maar een paar duizend gulden gingen er toch mee heen..
Bij de kosten voor een raadsheer wordt verwezen naar Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden twintigste deel, Stad en Lande (door Albert Johan de Sitter)..
Bij de kosten voor een Gezworene wordt verwezen naar Mr. A. S. de Blécourt, Het Heeren-Wijnhuis te Groningen, in Groninger Volksalmanak 1900 blz 89-136, op pag. 113-116.
24
Gedeputeerde Staten (heeft Wolter Reinolt ook ingezeten) bestonden uit acht leden, vier voor de Stad en vier voor de Ommelanden. Zij schreven de Landdagen uit, brachten de door de Staten genomen besluiten ten uitvoer, zorgden voor het onderhoud der provinciale gebouwen, dijken, enz. - hadden het toezicht op de middelen, het bewind over de militie, enz.
25
Bovendien werd nog aan den Stadhouder toegekend het recht van benoeming van de gewichtigste stedelijke en Ommelander en gewestelijke ambtenaren. Artikel 34 van het reglement: 'Dat de Heere Erfstadhouder in der tijd, de volkomene aanstelling en dispositie zal hebben van alle hoge Politicque Ministeriale bedieningen, so Provinciaal als die van de Stad en Ommelanden, waar onder begrepen zullen wezen Sindicquen (Stad en Ommelanden hadden elk een Syndicus, een rechtsgeleerd en staatkundig raadsman). Deze zijn min of meer te vergelijken met de Raadspensionarissen in andere provincies. Tot hun taak behoort oa het gevoelen van de Stad resp de Ommelanden op den Landdag (= van Stad EN Ommelanden) uit te brengen), Secretarien, Rentmeesters, Ontfangers, Monstercommissarien, Artillerijmeesters, Fiscaal (de fiscaal of stadsadvocaat deed in strafzaken den eisch in het college van Burgemeesters en Raad die het vonnis velden), Postmeester, Major en Commis van de Provincie'. Drosten en Amptmannen in de Old Ampten, Westerwolde.... enzovoort'
40
Artikel 44: diende 'om het verval van de Provinciale Academie te herstellen, en dezelve in goeden Stand te conserveren'.
Dat was niet geheel overbodig. De academie van Stad en Lande verkeerde in 1749 wel niet meer in dien toestand van verval, waarin ze een halve eeuw vroeger had verkeerd, maar van bloei was toch geen sprake. Eind 17e en begin 18e eeuw was de universiteit op sterven na dood. De stadhouder werd 'Rector en curator Magnificentissimus'
43
Het reglement reformatoir in de praktijk, onder Willem IV.
In plaats van de gezeten burgerij die hem in het zadel geholpen heeft te belonen, probeert hij zich te verzoenen met de oude aristocratie. Slechts enkele wijzigingen  Tot de nieuwe raadsheren behoorde ook Sichterman.

Het reglement reformatoir - onder de gouvernante (zolang Willem V minderjarig is)
In 1751 werd besloten de keurdagen een maand te vervroegen, gaat dus in per 8 januari 1752 (raad) en 8 februari 1752 (gezworen gemeente).
1755 wordt min of meer vastgelegd dat tot de meerderjarigheid van Willem V (1766) iedereen die ooit gekozen is geweest na een jaartje eruit weer opnieuw gekozen moet worden (want hij is ooit geapprobeerd door Willem IV).
Dus de regenten verstevigen hun greep op de macht.
65
De praktijk heeft aan de verwachtingen beantwoord, zoals blijkt uit de namen der tussen 1759 en 1766, de dood der gouvernante en de meerderjarigheid van Willem V, nieuw gekozen Raadsheren, die grotendeels of allen behoren tot de heersende of bij de omwenteling op 't kussen verkozen personen of families. Het zijn Abraham Gerlacius (1762), Ficco Berghuijs (1763), Joseph Gockinga (1763), Wolter Reinolt de Sitter (1764), Jacob Cranssen (1764), Hindrik van Sijssen (1764) en Laurens Adriaan Trip (1765).
Bijbehorende noot: De Sitters vader behoorde niet tot de regeringskringen, maar waarschijnlijk tot dien der gezeten burgerij - hij verwijst naar de genealogische aantekeningen door J.H. de Sitter. De Sitter was dus een homo novus.

Burgemeesters werden gekozen op anciënniteit, maar voor A. A. van Iddekinge werd nog bij het leven en op verzoek van de gouvernante inbreuk gemaakt op de anciënniteitsvolgorde (1755).
75
Het reglement van Tutele ? Dat wil ik niet weten.
86
Het reglement reformatoironder Willem V
Hij is dus 8 maart 1766 meerderjarig.  Dat levert GEEN verandering in regeringssamenstelling.
88
Men solliciteerde slechts voor Raadsheer of Gezworene, wanneer men hiervoor de toestemming van den Stadhouder had gekregen.
'Eer men nog weet, wie de Keuze zullen doen, weet men reeds wie gekozen zullen worden' (Theodorus Brunsveld de Blau, Groninger Raads-Keur-preek over de bezwaarlijkheid van het Overheids Ampt en Keurheerschap bijzonder in een tijd van veel verval en groot gevaar, Groningen 1783, blz 41).

Als bewijs dat vantevoren vaststaat wie er gekozen gaat worden: 'En heden heb ik bij de Geswoorne Meente gesolliciteert tot Raadsheer, welke demarches niet zoude hebben durven doen, indien de Heer Borgemeester van Iddekinghe niet verklaard had, dat geschiedden met aveu van Uwe Doorluchtige Hoogheid' - Albert. Johan de Sitter aan Willem V, 6 jan 1781
89
Elk jaar zendt Anthony Adriaan van Iddekinge, enige weken vóór de bestelling der Stadsregering, aan de Stadhouder een lijst van hen, die 't volgend jaar Burgemeesters en Raadsheeren en Taalmannen en Gezworenen zullen blijven en worden.
Als de Stadhouder accoord gaat, maakt de straks te kiezen persoon bij de Gezworenen een 'tour' en dan is het rond. Idem dito de buiten- en binnen commissiën. Meestal wenden de 'sollicitanten' zich zelf ook nog schriftelijk tot de stadhouder.
91
Ook vraagt iemand wel van te voren aan de Stadhouder of het goed is dat hij een bepaalde commissie kiest. Raadsheer Wolter.Reinolt de Sitter bijvoorbeeld vraagt den Stadhouder 6 januari 1778 welke commissie hij voor dat jaar zal kiezen, waarop de Stadhouder Van Iddekinge gelast uit zijn naam aan De Sitter te laten weten dat hij er niets op tegen heeft dat de Sitter de commissie in de Staten-Generaal kiest. Wat deze dan doet.
Bijbehorende noot: W. R. de Sitter aan Willem V, 6 januari en 10 februari 1778. Willem V aan A.A. van Iddekinge, 10 januari 1778. A. A. van Iddekinge aan Willem V, 10 februari 1778. Er was toen onenigheid geweest in de Stadsregering, ook burgemeester L. Trip wendde zich bij die gelegenheid, alvorens te kiezen, tot de Stadhouder.
94
Het burgerrecht was verdeeld in het groot en het klein burgerrecht. Zij, die slechts het laatste bezaten, mochten geen ambten van eenig belang bekleeden. Het burgerrecht erfde van de ouders op de kinderen over. Voor anderen was het voor geld verkrijgbaar. Vreemdelingen die hier kwamen wonen moesten twaalf achtereenvolgende jaren beide burgerrechten hebben bezeten, en alhier woonachtig zijn, vóór zij verkiesbaar waren. Waren ze echter gehuwd met een dochter of weduwe van een burger, dan was zes jaar voldoende.
95
P.G. van Iddekinge, een zoon van Anthony Adriaan, wordt in 1781 tot Postmeester benoemd. Dit was blijkbaar een zeer goede betrekking, althans als de oude Postmeester, A.J. Veldtman, die dit ambt sedert 1745 heeft bekleed, overlijdt, schrijft Van Iddekinge aan den Stadhouder 'daar zullen veele op vlammen'. Deze moeite konden ze zich echter besparen, P.G. van Iddekinge wordt benoemd.
Noot: A. A. van Iddekinge aan Willem V, 28 juli 1781. Een van hen die er op gevlamd hebben, was Burgemeester L. trip. Reeds 25 Nov. 1780 schreef deze in een brief aan Willem V, waarin hij iets voor zijn zoon vroeg: 'De Hemel disponeerde over het leven van den postmeester Veldtman, maakt hij een post vacant, die mijn zoons verwagting met Capital en renten rijkelijk zoude vergoeden.'

Secretarissen van de stad zijn in 1776 P. Laman (aan AA's germain nicht gehuwd) en AA's zoon P. G.

De volgende bladzijden bevatten een opsomming van functies van familieleden van AA. Zijn drie zoons, schoonzoon, stiefschoonzoons en hun familie, zijn broers en hun kinderen, de kinderen van zijn zuster, neven. Zijn broer die Ontvanger is vreest zelfs 'dat onze kinderen op den duur elkanderen in den weg zullen lopen in het maken van hun fortuin' (T. J. van Iddekinge aan Willem V 22-01-1778).
100
In datzelfde jaar (= 1780) wordt vacant het ambt van Rentmeester der Stads venen, 'een importante post voor 't intrest van de stad' en dadelijk waarschuwt Van Iddekinge de Stadhouder, den jongen Keizer, wiens vader Gedeputeerde ter Staten Generaal voor hem een ambt vroeg, dezen hiertoe niet te benoemen, want dit zou zijn 'de dood in de pot'. (AA aan Willem V 12-12-1780, 16-12-1780, 26-12-1780, 02-01-1781; Willem V aan AA 23-11-1780, 30-12-1780. )
Na de vlucht van Van Iddekinges zwager Berghuijs moet er natuurlijk een nieuwe Rentmeester zijn. Deze plaats is, schrijft hij 'van eene zeer groote aangeleegenheijd voor de Stadt en haare Finances; ... daarna dragt hij ene Sijbinga voor die nu eens géén familie is.
101
Er werden nog steeds ambten vergeven aan personen die ze zelf niet bekleden. Daar moest dus door de substiruten voor betaald worden.

De 'eed van zuiveringe van niets ter verkrijginge van deese hunne posten te hebben gegeven'. Bij een probleemgeval wordt dat opgelost door eraan toe te voegen  'buiten het geen den Raad is bekent geworden'
(Stadsresolutie 20-02-1776)


Je bent hier: OpeningBronnen → Hildebrand