Op dit boek rust nog copyright, want Hardenberg is in 1976
overleden. Daarom hieronder slechts mijn aantekeningen, die
waarschijnlijk niet altijd goed te begrijpen zijn zonder het boek
er bij te houden. De cijfers in de linkerkolom geven de bladzijden
van het boek. Bij voorbaat excuses als ik al te gramstorig ben.
Herman Hardenberg (1901-1976) was op het moment van uitkomen van dit boek algemeen rijksarchivaris. Er zijn diverse biografieën op internet over hem, waarin onder andere sprake is van 'zijn grote voorliefde voor de Franse taal en cultuur'. Inderdaad blijkt hij veel kennis te hebben van Franse situaties en personages, en er staan in dit boek diverse uitweidingen over verder geheel onbekende Fransen.
Het belangrijkste is echter dat het een verschrikkelijk boek is,
waarin vooral Etta maar ook diverse andere vrouwen ernstig worden
geschoffeerd. Vriendelijk gezegd heeft Etta zich in haar leven
niet gedragen zoals Hardenberg vond dat een vrouw zich dient te
gedragen. Minder vriendelijk gezegd merkt Judith Vega, zie hier, op dat Hardenbergs verbijstering
over Etta's handelen 'lapses in severe sexism'. Daar kan ik het
wel mee eens zijn.
Dat gezegd zijnde, komt Hardenberg veel eer toe voor alle nieuwe feiten die hij in 1962 over Etta's leven boven tafel heeft gebracht. Zo is hij de eerste die meldt dat zij in Den Haag is overleden (al ziet hij de aangiftedatum abusievelijk aan voor de overlijdensdatum), de eerste die de vermeldingen van Etta in het schotschrift van Mercurius heeft gevonden en de eerste die de hoogst interessante verhoren door het comité van waakzaamheid boven tafel heeft gebracht.
Het bronnenoverzicht achterin het boek is louter een wilde
opsomming van archieven, boeken, pamfletten en kranten zonder dat
wordt aangegeven welke bron is gebruikt voor welke boektekst.
Persoonlijk vind ik dat zo'n soort ""verantwoording"" in het
wetboek van strafrecht hoort met een serieuze gevangenisstraf
erbij.
Met heel veel moeite valt in veel gevallen wel te beredeneren op
welke bron hij een bepaalde boektekst baseert, maar af en toe lukt
dat gewoon niet. In onderstaande probeer ik te achterhalen waar
zijn soms erg vergaande conclusies vandaan komen en waar ik denk
dat zijn fantasie op hol is geslagen.
1 |
I. JEUGDJAREN Hardenberg begint met een beschrijving van de in 1783 gebouwde Rue Favart met de nieuwe opera-Comique, als introductie van Etta. Daarna gaat hij over op haar achtergrond. Volgens Hardenberg is Jacob Aelders de leenbank begonnen vanwege 'tegenspoed in zaken' maar dat is niet zo, het is een verbetering ten opzichte van zijn bestaande handel. Hardenberg laat het gezin van Etta wonen in het voorste gedeelte van de Bank van lening, maar dat klopt niet, ze woonden ernaast. |
2 |
Hij laat Jacobus Aelders overlijden door 'een
slepende kwaal'. Er is echter niets dat er op wijst dat
Aelders lang ziek is geweest, integendeel. Hij laat Etta 'naar een deftige school' gaan, terwijl hij toch zou moeten weten dat dat in die tijd niet voor meisjes was weggelegd. En hij laat haar aantrekkelijk zijn voor mannen 'zonder mooi te zijn'. Ook dit is weer fantaseren zonder daar bronnen bij te hebben. Bovendien was Etta volgens Hardenberg 'vroeg rijp' en bijzonder makkelijk te lijmen. Idem idem. Verderop blijkt hij Mercurius, zie hier, als bron te gebruiken. Als het gaat over Etta's omgang met studenten, citeert hij daaruit: 'Haar huis had meer bezoek dan de collegebanken' zonder er bij te zeggen dat het van Mercurius komt. Ook bij haar huwelijk volgt hij Mercurius: Christiaan Palm huwt Etta 'tegen de zin van zijn ouders' en besluit haar te schaken. 'Allerminst afkerig van een avontuurtje en hakend naar nieuwe sensaties, liet Etta zich op stel en sprong overhalen aan zijn wensen gehoor te geven.' Dat klopt dus niet, gezien het feit dat het huwelijk in Groningen plaats vindt en dat de ouders van Christiaan Palm de huwelijkse voorwaarden mede ondertekenen. Volgens Hardenberg is het medaillon 'kort na haar huwelijk vervaardigd' (dat klopt niet, want het is in Frankrijk gemaakt) en daarna legt hij uit waarom de afgebeelde vrouw niet voor 'een knappe verschijning kan doorgaan'. |
3 |
Hardenberg volgt Mercurius in de
veronderstelling dat Etta meteen na het huwelijk relaties
met derden begint en dat dat de reden is dat Christiaan Palm
de benen neemt. Onder die relaties Jan Munniks die
Hardenberg uit Heerenveen laat komen (moet zijn Joure) en
die hij in Groningen laat studeren (moet zijn Franeker) en
in Groningen als advocaat laat praktizeren (moet zijn
Heerenveen)..En hij zegt dat de echtgenote van Munniks zich
dan van hem laat scheiden, wat ook niet klopt. Hardenberg weet niet waarom er problemen rond de leenbank ontstaan en legt de schuld dus bij Etta's moeder die volgens hem voortdurend ruzie maakt met haar compagnons, en die hij daarna in 1767 laat overlijden (moet zijn 1784). |
4 |
Daarna Amsterdam en de benoeming van Munniks
tot consul. Waar hij vandaan haalt dat ze vertrekken met
'twee koffers, gevuld met kleren, linnen en verder lijfgoed,
benevens kisten met papieren en boeken als voornaamste
bagage' is mij een raadsel. Volgens Hardenberg bereiken ze Messina waar Etta genoeg van Munniks krijgt 'omdat hij geen kans zag zijn inkomsten te vergroten en evenmin de kunst verstond haar voorgoed aan zich te binden'. Op de terugreis treft ze in een herberg te Breda 'een landgenoot aan, die geheel beantwoordde aan haar ideaal van een invloedrijke beschermer'.. |
5 |
Hij bedoelt Douwe Sirtema de
Grovestins. 'Hoe de kennismaking van Etta met de nog altijd
vlotte cavalerist tot stand kwam, zijn we genoodzaakt te
raden.' Maar volgens Hardenberg trekt Etta bij hem in. 'Omtrent Etta's verblijf te Brussel tasten we opnieuw in het duister, doordat bijzonderheden uit deze periode van haar leven uiterst schaars zijn.' Ja, dat kan ik mij voorstellen, 'uiterst schaars' is niet juist, die bijzonderheden zijn er gewoon niet, want ze heeft niet jarenlang in brussel gewoond. Hij meldt alleen: 'Blijkens een brief van de gewezen huishoudster van de Nederlandse gezant aldaar, Willem van Haren, een boezemvriend van Grovestins, vergezelde ze hem op zijn reizen naar Holland.' Hij zegt er niet bij waar die brief te vinden is en ik heb hem dan ook niet kunnen vinden, maar ik durf er wat onder te verwedden dat Etta's naam er niet in staat. De genoemde Willem van Haren, een neef van Grovestins, had overigens al de hand aan zichzelf geslagen toen Etta volgens Hardenberg nog in Messina was. Zie over deze kwestie ook bij c) op de verantwoording van het begin van hoofdstuk 2. |
6 |
Als Etta, nog steeds volgens
Hardenberg, Grovestins verlaat om zich in het Parijse leven
te storten, krijgt de auteur zelfs een beetje medelijden met
hem: 'Haar bejaarde beschermer Grovestins liet ze zonder
wroeging te Brussel achter, waar hij vijf jaar later een eenzame dood zou sterven.' |
7 |
II. MADAME LA BARONNE Etta in Parijs: 'Met de onstuimige vreugde van een plattelander, die in de stad de bloemetjes buiten gaat zetten, gaf Etta zich over aan de vele genoegens, waartoe het Parijs van die dagen gelegenheid bood.' Volgt een beschrijving van de verschillende soorten entertainment die in dit tijdvak in Parijs voorhanden zijn. Hij reconstrueert haar bestedingen aan de hand van de kwitanties die gevonden zijn bij de inbeslagname van haar spulletjes in 1794. 'Ze was nu een van die vrouwen, die zich op een geraffineerde wijze lieten onderhouden, vandaag door deze, morgen door die.' Feiten voert hij echter niet aan. |
8 |
Over 'haar hunkering naar
amoureuze avonturen' en haar appartement in de rue Villedo,
beschreven vanuit genoemde kwitanties. Het verband, dat er zeker zal zijn, tussen de luxueuze inrichting van haar woning en de missie naar Nederland in 1778. De bemoeienissen van de Franse regering met de opstand in de Verenigde Staten. |
9 |
En de dreigende oorlog tussen
Engeland en Frankrijk, waardoor het voor de Franse regering
nodig was de positie van Nederland te weten en vandaar dat
Etta gevraagd wordt in 1778 een missie naar Nederland te
ondernemen door de oude Maurepas. 'Etta wist uit ervaring,
hoe ze met bejaarde, voor het eeuwig vrouwelijke niet
ongevoelige heren moest omspringen.' Hardenberg heeft de naam Werumeus verkeerd gelezen en noemt haar 'tante Vermees'. |
10-11 |
Hardenberg beschrijft Munniks'
leven na zijn breuk met Etta geheel aan de hand van
Mercurius. Een uitweiding over de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring en -oorlog. |
12 |
Volgens Hardenberg was Etta
teleurgesteld dat Nederland zich buiten de schermutselingen
van Freankrijk en Engeland zou houden, maar dat is gokken. Ook speculeren is de mogelijkheid dat Etta fungeerde als informatiebron voor ambassadeur Lestevenon van Berkenrode. |
13 |
'Haar intieme verhouding met
Maurepas'... Wederom giswerk zonder feiten. Hij speculeert
ook naar aanleiding van de achterstallige rekeningen die in
1794 tussen haar spullen zijn gevonden. Daarna uitgebreide
beschrijving van de inrichting van de rue Villedo,... |
14 |
... geheel afgeleid uit de
kwitanties die tussen haar bezittingen zijn gevonden. |
15 |
III. WERKEN VOOR PRUISEN Volgens Hardenberg werkte Etta voor de Pruisische gezant in Parijs. |
16-17 |
Waarbij hij uiteraard weer
suggereert dat zij een verhouding had met die ambassadeur
(Goltz). Volgens Hardenberg verhuist Etta vanuit de rus
Villedo naar de rue Buffault in Montmartre. Dat eelding van
de rue Buffault, maar wat dat soort praktische zaken betreft
is Hardenberg meestal wel juist. Daarna gaat ze naar de rus
Favart en volgens hem heeft ze dat te danken aan 'haar
laatste verovering': Gerard Brantsen. |
18 |
Etta is nu veertig jaar en
volgens Hardenberg nemen haar charmes af. |
19-22 |
Over Mailleboius en zijn
maitresse Madame de Cassini, welke laatstgenoemde rangen
binnen het Nederlandse leger aan de meestbiedende
verkwanselde. Daarna stukjes uit de brief van Maillebois aan
Branrtsen, waarin die citeert wat Etta hem geschreven had. Daarna beschrijving van het complot tegen de hertog van brunswijk, waarover Etta ook elders geschreven heeft, maar wat ik te ingewikkeld vind om over te nemen. |
23-24 |
Hier begint de beschrijving van
Etta's activiteiten tegen Frans ingrijpen in Nederland als
de Pruisen zijn binnengevallen.en haar confrontatie met
Breteuil. |
25 |
IV. PENNESTRIJD MET MIRABEAU Over de zending van Lampsins. |
26 |
Over de secretaris van Van de
Spiegel, Tinne, die eerder secretaris van Brantsen in Parijs
was geweest. |
27 |
Over Brantsen als politieke
draaikont. Hij woont te Parijs in 'het luxueuze hotel Louvois in de rue des Mathurins'. |
28 |
Uitleg waarom de graaf van
Mirabeau oude wrok tegen het stadhouderlijk hof koestert.
Hij schijnt te leven met een dochter van Fries kabaal-lid
Willem van Haren. Over het boek van Muirabeau. |
29-30 |
Over Etta's tegenboek. Etta moet
van Van de Spiegel haar brieven aan Den Haag richten aan
Tinne of aan 'diens zwager Rietmulder, commies op het
postkantoor te Den Haag'. |
31-32 |
V. LOKAAS VOOR DE PATRIOTTEN Beschrijving Franse Revolutie. |
33-35 |
Volgens Hardenberg begint Etta
door de revolutie begrip te krijgen voor de patriotten.
Beschrijving vrouwenmars. Plan Etta naar NL te reizen.
Volgens Hardenberg om een reformatie van het staatsbestel te
bepleiten. |
36-37 |
Van de Spiegels reactie op Etta's
nieuwe manuscript. Volgens Hardenberg is het manuscript
verloren gegaan. |
38 |
VI. EEN CONTRAREVOLUTIONAIR
COMPLOT Over een door de graaf de Maillebois opgezet complot tegen de Franse Revolutie. Hij maakt melding van de betaling door Maillebois aan Etta van 15.000 livres. Volgens Hardenberg is die betaling vanwege het door Etrta geheim houden van een plan voor een contra-revolutie, maar dat is gezien Etta's houding tegenover de revolutie. Bij andere gelegenheden dat ze iets hoort over een complot loopt ze meteen naar de volksvertegenwoordigers om het te vertellen. |
39 |
Hardenberg beschrijft het complot
van Maillebois en Saint-Priest en de vroegtijdige ontdekking
ervan waardoor Maillebois moet vluchten.. |
40 |
Over het gesprek dat Etta over
het complot heeft met een lid van het plaatselijke comité
des recherches, dat ze beschrijft in haar brief aan de
raadpensionaris dd 15 april 1790, zie hier. |
41 |
Hij citeert uitgebreid uit die
brief. Hardenberg meldt ook over Pio de Mélito, een van Etta's contactpersonen in het comité des recherches: Hij was een van haar vroegere minnaars. Dat is weer geheel uit zijn (Hardenbergs) fantasie ontsproten, dat kan hij niet weten, het zal gebaseerd zijn op het feit dat Etta het soms heeft over 'die lieve Pio'. Tenslotte maakt hij nog melding van een schuldbekentenis van Maillebois aan Etta dd 8 mei 1790 van 750 livres. |
42 |
Over dat Maillebois in Nederland
niet meer echt welkom is en dat hij daarom eerst naar Aken
en later naar Maastricht ging, in welke laatste plaats hij
in december 1791 overlijdt. |
43 |
VII. VRIENDEN VAN ROBESPIERRE Over de verhouding tussen de raadpensionaris en Etta. Haar berichten zijn waardevol voor hem en daarom neemt hij haar sympathie en bewondering voor de revolutie voor lief. |
44 |
Over de brief van Etta aan de
raadpensionaris van 24 mei 1790, zie hier.
Volgens Hardenberg heeft ze nu minder vooraanstaande gasten
in haar salon dan vroeger: "Door de omstandigheden gedwongen
om genoegen te nemen met de hulde van mindere goden,
streelde dit huldebetoon toch haar ijdelheid. Ze wilde nu
eenmaal altijd de aandacht trekken." Bovendien meldt hij opnieuw, en opnieuw ten onrechte, dat ze voor Pruisen werkt. Daarna over Etta's brief van 7 juni 1790, zie hier de tekst daarvan. |
45 |
Over Etta's brief van 20/21 juni
1790, zie de
tekst daarvan. |
46 |
Daarna een heel uitgebreid citaat uit een analyse van de politieke situatie door de Spaanse ambassadeur |
47 |
Ik weet niet hoe hij dit uit de
brieven van Van de Spiegel af kan leiden, maar volgens
Hardenberg zet de raadpensionaris 'een domper' op haar
activiteiten, en moet ze naar andere dingen omkijken om mee
bezig te zijn. |
48 |
VIII. DE "CERCLE SOCIAL" Over de oprichting van de 'Cercle' en de Vrienden van de Waarheid, 'een massaforum voor vrije meningsuiting'. |
49 |
Verslag van de bijeenkomst van de
Vrienden van de Waarheid van 26 november 1790, met de
interruptie door Etta. Dan die van 3 december 1790, ook hier
abusievelijk als 30 december gemeld, waar Etta's Discourse
wordt voorgelezen. |
50 |
Een heel klein beetje over de
inhoud van haar discours en veel over de positieve
reacties erop. "Welk een triomf voor Etta, toen de
vergadering besloot haar op kosten van de vereniging te
laten drukken." |
51 |
Ten onrechte meldt Hardenberg dat
de gemeente Caen haar ook een medaille heeft gegeven. Daarna doet hij verslag van een bijeenkomst waarbij Etta een rol heeft bij de verering van de wijk Faubourg. Dat heb ik tussen de verslagen in de Bouche de fer niet kunnen vinden. Evenzo Etta's pleidooi voor de stichting van een internationaal gerechtshof. Dan komt hij op haar betoog van 18 maart dat door Fauchet wordt voorgedragen.... |
52 |
... waarin ze het eerst heeft
over de binnen- en buitenlandse vijanden van de revolutie en
daarna een oproep doet te komen tot een sociëteit voor
vrouwen. |
53 |
Hij meldt dat de Vriendinnen van
de waarheid haar tot secretaris benoemde, maar dat moet zijn
voorzitter. Daarna over haar boek Appel aux françoises enzv. waaruit blijkt "dat Etta de positie van de vrouw in de toenmalige samenleving niet hoog aansloeg". |
54 |
Maar, voegt Hardenberg toe:
"Wanneer men bedenkt, hoe Etta zelf had geleefd en nog
leefde, klinkt deze tirade meer als het geluid van een valse
trompet dan als het helder klaroengeschal van de
deugdzaamheid. Het is altijd gemakkelijk als slachtoffer te
poseren en de schuld op de mannen te schuiven. Ware Etta
niet zo lichtzinnig en ijdel geweest, dan had ze zich minder
over hen te beklagen gehad." Ter geruststelling van de lezer voegt hij toe dat Etta's eigen seksegenoten haar door hadden en zich niet door haar beweringen lieten verblinden. Als bewijs waarvoor hij Louise Robert-de Keralio aanvoert, die niet wilde dat Etta lid werd van de Sociëten van beiderlei sekse. |
55 |
Dan noemt hij Etta's arrestatie. |
56 |
IX. EPHRAÏM Over de buitenlandpolitiek van Pruisen, zonder enig verband met Etta. |
57 |
Speculaties, zonder enig bewijs,
over de rol die Etta hierin speelt, vermoedelijk alleen
gebaseerd op het feit dat zij de Pruisische gezant in
Parijs, Göltz, kent. |
58 |
Dan over de rol die hierin
gespeeld wordt door de bankier Epraïm, die - en dat is het
enige verband met haar in dit verhaal, tegelijk met Etta
gearresteerd is. |
59 |
Verder over de activiteiten van
Ephraïm. |
60 |
Over de anti-koningsstemming na
de mislukte vlucht van Lodewijk. |
61 |
Over het bloedbad op de
Champs-de-Mars, gevolgd door de arrestatie van Etta en
Ephraïm en enkele anderen. Geciteerd wordt het bericht over
die arrestatie in de Gazet de Leyde.. |
62 |
Vervolg citaat. Over Etta's
vrijlating wordt de Engelse gezant te Parijs geciteerd:
"Naar men zegt, zijn het meer overwegingen van
bedachtzaamheid geweest dan gebrek aan voldoende bezwarend
materiaal tegen hen, die de autoriteiten hebben genoopt
Ephraïm en Madame Aelders in vrijheid te stellen, die op dit
bewijs van hun onschuld prat gaan.". |
63 |
Hardenberg citeert uit de aanval
die Cerisier en de Gazette universelle op Etta
ondernemen. Daarna hoe de Pruisische gezant publiekelijk
afstand van haar neemt in de Spectateur national.
Dan komt hij op de verdediging van Etta in de Courrier
des quatrevingt-trois départements, waarbij de
begeleidende tekst bij haar afgedrukte brief volgens
Hardenberg van Carra is (zou kunnen, maar ik zie er geen
bewijs voor).. |
64 |
Hij vergelijkt de aanvaller van
Etta, Antoine Marie Cerisier, met haar verdediger Jean Louis
Carra. De eerste is een 'heel wat achtenswaardiger mens',
'op wie in moreel opzicht weinig viel aan te merken'. De
tweede is 'een typische avonturier'. |
65 |
'Als men dit alles weet, valt het
niet moeilijk Carra's verdediging van Etta op haar juiste waarde te schatten. Beiden gevaarlijke heethoofden, pasten ze goed bij elkaar.' |
66 | X. LATE LIEFDE Volgens Hardenberg ontdekt Brantsen pas door Etta's arrestatie dat zij net als hij in correspondentie staat met de raadpensionaris. Lijkt mij onwaarschijnlijk want Etta en Brantsen kennen elkaar al heel lang. Hardenberg citeert hier uit de brief van Van de Spiegel aan Brantsen over Etta's arrestatie en de berichten daarover. |
67 | Hardenberg vindt Condorcets
oproep tot vrede van 29 december 1791 getuigen van gemis aan
gezond verstand en... |
68 |
...noemt het de Franse bedoeling
hun opvatting van vrijheid aan andere volken op te dringen,
maar dan redeneert hij al vanuit latere kennis en onderschat
hij hoe snel de situatie deze jaren steeds verandert.. Hij geeft als titel van Etta's vertaling Verklaring der Gedeputeerden des Volks in hunne vergadering van den 29 December 1791. Dat kan, ik heb de verklaring niet gezien. Daarna doet hij Etta's bezoek aan het parlement op 1 april 1792 en haar eisenpakket. Hij citeert ene De Ségur en verklaart dat citaat van toepassing op Etta: „De vrouwen nemen gemakkelijk nieuwe ideeën over, omdat zij onkundig zijn; zij verspreiden ze gemakkelijk, omdat zij lichtzinnig zijn; zij houden er lang aan vast, omdat zij koppig zijn." Hij citeert Choudieu over Etta, zie hier. |
69 | Hardenberg suggereert dat Chabot
'ook voor Etta's verleidingskunsten zou zijn bezweken'. Hij
zegt echter zich daarbij te baseren op Oelsner en het enige
dat die over Chabot heeft geschreven is dat Chabot
'sprakeloos' was bij Etta's interruptie bij de Vrienden van
de Waarheid. Om daar die conclusie uit te trekken is zeer
dubieus en zeer des Hardenbergs. |
70 | Dan krijgt Hardenberg echt lol als hij
schrijft over de relatie tussen de jongere Basire en de
'geroutineerde kokette op haar retour'. Hij citeert bijna
heel Etta's eerste brief aan Basire. |
71 | Hij noemt de 'twintig jaar jongere' Théroigne
de Méricourt als andere minnares van Basire. Dat is later
zo, maar op het moment dat Etta deze brieven schrijft, is De
Méricourt niet in Frankrijk maar in België. Hij vermeldt dat in de royalistische bladen spotliedjes verschenen op Basire en De Mérricourt en dat begin april 1792 de Sabbats jacobites hen ten tonele voerde in een sketch. |
72 | |
73 |
Hij citeert de brief van Basire aan Etta over
de moordpartijen. Volgens Hardenberg is de bestorming van de
burelen van de Gazette universelle op 10 augustus
1792 het werk van Carra, maar onduidelijk is waar hij dat
vandaan haalt. |
74 | Hij gaat er van uit dat Etta ten tijde van de
september-moorden buiten Parijs is en die conclusie trek ik
ook uit de formulering van Basire in zijn brief aan haar
over die moorden. |
75 |
|
76 |
XI. DE JACOBIJNSE VREDESENGEL Over Etta's aankomst in Den Haag begin november 1792 en - volgens Hardenberg - Etta's 'gewichtigdoenerij' daarbij. Volgens Hardenberg was Etta voor persoonlijke zaken naar Nederland gegaan, maar ik zou niet weten wat voor zaken dat dan zouden moeten zijn. |
77 |
Over Etta's bespreking met Van de Spiegel. |
78 |
Over Etta's bezoek aan de stadhouder. Volgens
Hardenberg had Etta een paar dagen later weer een gesprek
met de raadpensionaris, maar daar kan ik nergens iets over
vinden. |
79 |
Over Etta's brief van 27-11-1792 waarin ze om
een paspoort voor Brekenrodes danseresje vraagt. Hij noemt
haar de burgeres Bertinazzi, geboren Foulquier, wat wel
klopt al kan het ook Faulquier zijn. En dat ze in
correspondentie is met de afgevaardigde Reymaud, door
Hardenberg Reynaud de Bonnassous genoemd. |
80 |
Over de nieuwe oproep van Condorcet, om een
vrijheidsoorlog te voeren, en Etta's reactie daarop. |
81 |
Over de onthoofding van Lodewijk XVI en de
oorlogsverklaring van 1 februari 1793 |
82 |
XII. MOEILIJKE TIJDEN Over Etta's reactie op het uitbreken van de oorlog. Volgens Hardenberg is er meteen al sprake van financiële nood, maar volgens mij bouwt zich dat geleidelijk pas op. |
83 |
Hardenberg citeert uit Etaa's
brief van 3 april 1793 aan Lebrun (aan wie ze zich 'vast
klampt') over de niet aankomende brieven en dat iedereen
haar mijdt als een schurftlijder (wat hij vertaalt als
'schurftig schaap'), zie hier. En daarna haar brief van rond 1 februari 1793 aan de raadpensionaris, dooe Hardenberg 'goedmoedig' genoemd, waarin ze hem om hulp vraagt, zie hier. Op het eind van de pagina begint de beschrijving van de inval in haar Haagse kamer door twee Franse émigrées, gebaseerd op haar brief van 5 april 1793, zie hier. |
84 |
vervolg |
85 |
De wisseling in Frankrijk van de
minister van Buitenlandse Zaken. |
86 |
De verschillende manieren waarop
Etta probeert aan de kost te komen: gouvernante,
hoofdredacteur. |
87 |
'Had Etta zich bij de rol van
„grande amoureuse" gehouden'... dan hadden we nog sympathie
voor haar gehouden, aldus Hardenberg, maar nu vindt hij haar
'een schip zonder stuur'. Hardenberg meldt een 'belofte' van Etta die ik nergens in de stukken kan vinden: 'Hoewel ze de Raadpensionaris plechtig had beloofd niet meer met Frankrijk te corresponderen.' Staat nergens, onbegrijpelijk hoe Hardenberg hier aan komt. |
88 |
Over Van de Spiegels bevel dat
Etta zich buiten Den Haag moet vestigen. |
89 |
|
90-95 |
XIII. DE SANSCULOTTEN Gaat over geheime gesprekken over vrede waar Etta niets mee te maken heeft en het is mij een raadsel waarom dat in dit boek staat. |
96 |
Hardenberg ze4gt dat Etta bij de
Fransen probeerde een bedrag van 18.000 livres uitbetaald te
krijgen, maar daar is mij niets van bekend. Daarna volgt de
brief van Munniks aan haar van 14 maart 1795, zie hier bij
pagina 3-6. |
97-99 |
vervolg. |
100 |
XIV. HET COMITE VAN
WAAKZAAMHEID Beschrijving comité van waakzaamheid. |
101 |
Arrestatie Etta, overgenomen uit
de notulen van het comité, waarbij hij ook namen noemt vanm
mensen met wie Etta zou samenspannen, een 'zekere Bruyé,
tevoren knecht bij de Prins van Oranje en nu in dienst bij
de Franse volkscommissarissen, en bovendien met de commies
Logger'. |
102 |
Verhoor van de werkster en eerste
verhoor van Etta, zie hier. |
103 |
Hardenberg gaat er van uit dat
sommige verklaringen van Etta tijdens dat verhoor niet waar
kunnen zijn omdat het anders in Mercurius staat, wat hij dus
blijkbaar voor de betrouwbaarste bron houdt. |
104 |
vervolg verhoor. Over Brantsen,
Hardenberg: 'Over de tedere betrekkingen, die tussen hen beiden hadden bestaan, zweeg ze vanzelfsprekend.' Daarna het verhoor van Rulach, die verklaart Etta te hebben leren kennen 'bij de familie Gedet op de Nieuwe Haven'. En de man met de geelachtige jas is volgens Rulach waarschijnlijk 'Van der Enne, een Brabander, die een geelachtige rok droeg'. |
105 |
Over het tweede verhoor van Etta,
zie
hier. Daarna Etta's ziekte tijdens haar gevangenschap.
Daarna het derde verhoor, op 8 oktober, zie hier. |
106 |
En het vierde verhoor, op 26
november, zie
hier het eerste deel en zie
hier het tweede deel. |
107-109 |
En het eindrapport met het
besluit haar op te sluiten in het kasteel van Woerden, met
ook de eindafrekening van haar verblijf in de Castelenij van
2065 gulden. |
110 |
XV. DE DONJON VAN WOERDEN |
111 |
Opsomming van de uit Huis ten
Bosch gehaalde goederen voor Etta en de andere gevangenen in
Woerden. |
112-114 |
Hardenberg citeert de eerste
brief van Etta vanuit Woerden, waarbij Hardenberg de
vermelding van Huigo Gevers weg laat. |
115 |
Er is sprake van een brief aan de
Eerste Kamer. |
116 |
De vrijlating. |
117 |
Hardenberg stelt Etta's
overlijden ten onrechte op 28 maart en weet kennelijk niet
welke functie procureur De Bas in dezen heeft. Daarna
vergelijkt hij haar levenslot met die van het danseresje van
Lestevenoin van Berkenrode op een waarlijk tenenkrommende
manier. |
Daarna volgt nog de
verantwoording, zie daarover aan het begin. |
Je bent hier: Opening → Bronnen → Hardenberg