Deze verklaring wordt op 26 augustus 1789 door het Franse
parlement vastgesteld. De verklaring is opgesteld door een comité
van vijf afgevaardigden, waaronder de graaf van Mirabeau. De
stemming over de artikelen begint op 20 augustus en duurt dus zes
dagen. Daarmee zijn we er nog niet want dan moet de verklaring nog
worden ondertekend door koning Lodewijk XVI. Dat doet hij na veel
gesputter op 5 oktober 1789.
De afgevaardigden van het Franse volk, in Nationale Vergadering
bijeengekomen, beschouwen het onbekend zijn met, het vergeten of
minachten van de rechten van de mens als de enige oorzaken van het
algemeen ongelukkig zijn en de verdorvenheid der regeringen;
daarom hebben zij besloten om de natuurlijke, onvervreemdbare en
heilige rechten van de mens in een plechtige verklaring uiteen te
zetten, opdat de gehele samenleving altijd over deze verklaring
zal kunnen beschikken en zich haar rechten en plichten voortdurend
zal herinneren; opdat de handelingen van de wetgevende en
uitvoerende macht op ieder ogenblik met het einddoel van alle
politieke bepalingen vergeleken en zo beter gecontroleerd kunnen
worden; opdat de op eenvoudige en onweerlegbare principes
gegrondveste eisen van de burgers in de toekomst steeds op het in
stand houden van de grondwet en het algemeen welzijn gericht mogen
zijn
Bijgevolg erkent en verklaart de nationale vergadering in
aanwezigheid en onder bescherming van het Opperwezen, de volgende
rechten van de mens en van de burger:
1 ~ De mensen worden vrij en met gelijke rechten geboren
en blijven dit. Maatschappelijke verschillen kunnen slechts op het
algemeen welzijn gebaseerd worden.
2 ~ Het doel van iedere politieke vereniging is het behoud
van de natuurlijke en onvervreemdbare rechten van de mens; deze
rechten zijn de vrijheid, het bezit, de veiligheid en het verzet
tegen onderdrukking.
3 ~ De oorsprong van iedere soevereiniteit ligt wezenlijk
bij het volk. Geen instantie, geen individu kan gezag uitoefenen
dat daar niet uitdrukkelijk uit voortkomt.
4 ~ De vrijheid bestaat daaruit, alles te kunnen doen wat
een ander niet schaadt. Zo heeft de uitoefening van de natuurlijke
rechten van ieder mens alleen deze grenzen die aan de andere leden
van de maatschappij het genot verzekeren van dezelfde rechten.
Deze grenzen kunnen alleen bij wet vastgelegd worden.
5 ~ De wet heeft slechts het recht handelingen te
verbieden, die schadelijk zijn voor de maatschappij. Alles wat
niet door de wet verboden is, kan niet worden verhinderd en
niemand kan gedwongen worden te doen, wat de wet niet verordent.
6 ~ De wet is de uitdrukking van de algemene wil. Alle
burgers zijn hebben het recht, persoonlijk of door hun
vertegenwoordigers, aan haar totstandkoming mee te werken. Zij
moet voor iedereen dezelfde zijn, hetzij ze beschermt, hetzij ze
straft. Daar alle burgers in haar ogen gelijk zijn, kunnen zij in
gelijke mate toegelaten worden tot alle waardigheden, plaatsen en
openbare ambten volgens hun bekwaamheden en zonder ander
onderscheid dan die van hun deugden en talenten.
7 ~ Niemand kan beschuldigd, aangehouden of gevangen
worden dan in bij de wet bepaalde gevallen en in de vormen, die
zij heeft voorgeschreven. Ieder die daden naar willekeur
nastreeft, bevordert, pleegt of laat plegen, moet gestraft worden;
maar iedere burger die door een wet wordt opgeroepen of gevangen,
moet ogenblikkelijk gehoorzamen; door weerstand te bieden maakt
men zich schuldig.
8 ~ De wet kan slechts strikte en weliswaar noodzakelijke
straffen opleggen, en niemand kan gestraft worden dan door een wet
die is vastgesteld en uitgevaardigd voorafgaand aan het delict en
op wettige wijze toegepast.
9 ~ Ieder mens wordt als onschuldig beschouwd tot wanneer
hij schuldig wordt verklaard; daarom moet, indien zijn aanhouding
onvermijdelijk is, ieder gebruik van geweld dat niet dient om de
verdachte gevangen te nemen, van rechtswege streng onderdrukt
worden.
10 ~ Niemand mag vanwege zijn opvattingen, ook niet
godsdienstige, worden lastig gevallen, in zoverre dat hun uiting
de door de wet ingestelde openbare orde niet verstoort.
11 ~ De vrije uitwisseling van gedachten en meningen is
een van de meest kostbare rechten van de mens; iedere burger kan
dus vrijelijk spreken, schrijven en drukken, behoudens en bij de
wet omschreven gevallen, waarin hij van deze vrijheid misbruik
maakt.
12 ~ De waarborg van de rechten van de mens en van de
burger vereisen een politiemacht; deze macht is dus ingesteld voor
het voordeel van allen en niet voor het particulier gebruik van
hen aan wie ze is toevertrouwd.
13 ~ Voor het onderhouden van de politie en voor de
uitgaven van de administratie is een algemene belasting
noodzakelijk, zijn moet gelijk worden verdelen onder de burgers in
verhouding van hun middelen.
14 ~ De burgers hebben het recht zelf of door hun
vertegenwoordigers de noodzaak van een openbare belasting te
onderzoeken, haar goed te keuren, de aanwending ervan te
controleren en haar onderdelen, grondslag, invordering en duur te
bepalen.
15 ~ De maatschappij heeft het recht rekenschap te vragen
aan iedere openbare ambtenaar voor zijn bestuur
16 ~ Iedere maatschappij waarin de rechten niet
gewaarborgd zijn, noch de scheiding der machten is vastgelegd,
heeft geen grondwet.
17 ~ Aangezien het eigendom een heilig en onschendbaar
recht is, kan niemand ervan beroofd worden, tenzij de openbare
noodzakelijkheid, wettelijk vastgesteld, dit vereist en onder
voorwaarde van een rechtvaardige en van tevoren vast te stellen
schadeloosstelling.
Je bent hier: Opening
→ Bronnen → Droits de l'homme