ENKELE AANTEKENINGEN bij twee boeken van Olivier Blanc: Les libertines, plaisir et liberté au temps des Lumières, Parijs 1997 en De laatste brief, Amsterdam 1988

Van de Franse historicus Olivier Blanc (1951-....) heb ik twee boeken gebruikt:

● In Les libertines, plaisir et liberté au temps des Lumières is er een hoofdstuk 'Etta Lubina Johanna d'Aelders MMe Palm', dat begint op pagina 213. Het is vrij bedenkelijk, want meneer Blanc wil een boek schrijven over vrijgevochten vrouwen en dus wordt elk van de twaalf korte biografietjes in dat kader gewurmd. Ook dat van Etta.
MAAR... zijn noten zien er erg gedegen uit en lijken naar een heleboel interessante vindplaatsen te wijzen. Die heb ik daarom consciëntieus overgenomen, al kreeg ik gaandeweg ook wat twijfels aan de waarde daarvan. Daarbij gebruikt Blanc de volgende afkortingen:
▪ AN: Archives Nationales,
▪ BHVP: Bibliotheque historique de la Ville de Paris,
▪ AP: Archives de Paris,
▪ APP: Archives de la préfecture de police,
▪ AE: Archives du ministere des Affaires étrangeres, en
▪ MC: Minutier central des notaires parisiens.
In de linkerkolom hieronder staan de paginanummers.

● Van La Dernière Lettre, prisons et condamnés de la Révolution is een Nederlandse vertaling, De laatste brief, Authentieke afscheidsbrieven van slachtoffers van de Franse revolutie, Amsterdam 1988, en dat is wel zo makkelijk. Naast beschrijvingen van de gevangenissen en de procesgang tijdens de periode die bekend staat als 'La terreur', staan er meer dan 50 laatste brieven van ter dood veroordeelden in.
Daaronder, op pagina 139-140 na een inleiding op pagina 138, die van Olympe de Gouges die ik in het boek heb gebruikt. Onder de tweede rode streep heb ik enige gedeelten uit die brief opgenomen. 


AANTEKENINGEN bij Les libertines, plaisir et liberte au temps des Lumieres

(pagina 213)

Nagenoeg elke zin die Blanc schrijft over Etta's voorgeschiedenis is onjuist. Zo zou ze de dochter zijn van 'baron Jacob d'Aëlders van Nieuwenhuys', zou Christiaan Palm uit 'Haarleem' komen en heeft Etta's moeder de papiermolen veranderd in een leenbank..Mijn indruk is dat hij met een niet zo goed woordenboek de Nederlandse boeken over Etta te lijf is gegaan.

Dan komt zijn thema. Etta heeft 'een voorkeur voor de vrije liefde', is volgens Blanc 'weelderig en mollig', zeer blond met heldere ogen.Waar hij 'blond' vandaan haalt is bekend (zie hieronder pagina 219), maar de andere dingen zijn aan zijn fantasie ontsproten.

In de Archives Nationales zou iets staan over Etta's boekenbezit: NA F 17/1198/120.

Blamc zegt dat Etta begin 1792 de vredesoproep van Condorcet zou hebben vertaald in het Engels. Dat is niet juist, in het parlementaire verslag staat duidelijk dat het voor haar landgenoten bedoeld is, dus ze heeft het in het Nederlands vertaald.

Als zijn bronnen over Etta noemt hij Hardenberg, Mathiez, Colebrander en Koppius in het Nieuw Biografisch Woordenboek.

(pagina 214)

Na het vertrek van Christiaan Palm kan Etta gaan leven overeenkomstig haar 'amoreuze neigingen'. Genoemd worden Veldman en Munniks.

Blanc volgt Hardenberg waar het het samenleven van Etta met Grovestins betreft, maar hij denkt dat Grovestins nog steeds welkom is bij het Stadhouderlijk Hof en dat Etta op die manier in de gunst komt bij 'prinses Anne, de dochter van Willem V'. Die prinses Anne bestaat dus helemaal niet.

Volgens Blanc vestigt ze zich pas in 1773 in Parijs en gaat ze dan meteen in de Rue Villedo wonen, maar dat is niet juist, dat gebeurt pas in 1778. Interessant is dat hij als gemiddelde Parijse huur in die tijd 400 livres noemt.

(pagina 215)

Volgens Blanc wordt alles betaald door de prinses van Oranje. Maar er is geen enkele aanleiding te denken dat Etta al vóór 1788 met Nederland over politiek correspondeerde.

Ambassadeur Lestevenon van Berkenrode woont Rue d'Anjou-Saint-Honoré. Volgens Blanc is Etta daar stamgast, maar onduidelijk is waar  hij dat op baseert.

In een noot wordt gemeld dat Etta een relatie had met Heurtault de Lammerville, wat zou blijken uit AN, MC, Boutet (XLIV), le 30/2/1785, 16/1/1786, 20/1/1790 et Hua, le 20/1/1785. Wat Hua is maakt hij niet duidelijk.

Bij de beschrijving van de inventaris van de Rue Villedo baseert hij zich op: Vente de l'émigréc d'Aëlders, le 27 fructidor an II, AN, F/7/4659 et AP, DQ10 1434/2172.

(pagina 216)

Als Blanc schrijft over haar missie naar Nederland in 1778 laat hij haar meteen Munniks opzoeken, wat gezien hun beider verklaringen niet juist is, en meldt hij dat Munniks al voor Engeland spioneert, terwijl dat pas vele jaren later speelt.

Qua inrichting van de Rue Favart neemt hij De Villiers over.

Dans l'inventaire de ses papiers, le 26 floréal an III, on trouve un billet de 750 livres souscrit a son profit par Maillebois.

(pagina 217)

Hij citeert Oelsner.

(pagina 218)

Blanc maakt een zootje van het citaat uit De Bacourt (zie hier) van Montmorin.

Volgens Blanc heeft Van de Spiegel Etta in 1790 overgehaald om niet naar Den Haag te komen. Daar weet ik niets van, dat is volgens mij een misinterpretatie.

(pagina 219)

In een pamflet van Cerisier getiteld Détail exact du complot formé au milieu de Paris par les puissances étrangères, avec le nom des conspirateurs schrijft hij over Etta, 'grande blonde, qui s'est anoblie pour avoir épousé sur un certain pied trente-six barons et autant de comtes'.

(pagina 220)

Cerisier in zijn pamflet over Etta: 'Le ministre de Berlin se rendait chez elle quelquefois. On sait que cette femme, et elle ne le cache pas, entretient une correspondance habituelle avec la cour de La Haye.'

De beschuldigingen worden overgenomen in de Chronique de Paris van 20 juli 1791.

Daarna citeert hij de inleidende woorden van de Courrier des 83 départements van 25 juli voor Etta's verdedigende artikel en vervolgens nagenoeg het hele artikel van Etta, zie hier voor die teksten.

(pagina 221)

Hier gaat het verder met Etta's artikel in de Courrier des 83 départements, waarbij Blanc opmerkt dat Etta ook zo'n artikel heeft gepubliceerd in de Patriote français van 28 juli 1791.

Blanc geeft als voorbeeld van 'techniques habituelles d'infiltration' door geheime agenten als Etta, dat zij de eerste was die in Parijs de gebroeders Dobruska (die zich Junius en Emmanuel Frey noemden) ontving, samen met hun zus Léopoldine, als die in het Jacobijnse milieu willen infiltreren.
Hij noemt ook Etienne Clavière als saboteur en meldt dat de krant Journal de la Cour op 22 juli 1791 heeft geschreven dat 'les intrigants qui prêchent le republicanisme'se rassemblent en comité chez la baronne d'Aelders. Dat laatste lijkt mij een uitvloeisel van de aanval van de Gazette universelle van 19 juli en ik denk niet dat die Journal de la Cour eigen informatie aandraagt.chter

(pagina 222)

Hij citeert Choudieu, zie hier, en laat weten dat Etta terwijl ze thuis de 'montagnards' (= de meest radicale afgevaardigden in het parlement) ontving, ook regelmatig de Pruisische ambassadeur Goltz zag.

Bij Etta kwamen volgens Blanc ook 'les belles amies des montagnards',  zoals een vrouw die de maitresse zou zijn van Claude Fauchet en nog enkele met naam genoemde dames.

Volgens Blanc had Chabot, voordat hij de hiervoor genoemde Léopoldine Frey trouwde, ook een oogje op Etta, maar gaf zij de voorkeur aan Basire..

(pagina 223)

Waarna hij de brief citeert van Etta aan Basire van 19 december 1791, die hij heeft overgenomen uit Mathiez, zie hier.

(pagina 224)

Hij wijst er op dat Etta Basire ook nodig had als bondgenoot om politieke doelen te bereiken. In een noot meldt hij dat uit BHVP, Ms. 755, f° 273 blijkt dat Etta 'sollicita le soutien du populaire Palloy et la participation de sa femme à ses entreprises féministes'.

Blanc noemt Etta's bezoeken aan de balie van het parlement en merkt daarna terecht op dat met het uitbreken van de oorlog de verlangens van vrouwengroepen minder aandacht kregen.

Hij meldt dat Etta aanwezig was bij de viering van de bestorming van de Bastille op 14 juli 1792. Dat kan, maar ik weet niet waar hij dat vandaan heeft.

Daarna citeert hij, als bewijs dat de verhouding tussen Etta en Basire voortduurt, de brief van laatstegenoemde over de septembermoorden van 1792.

(pagina 225)

Bij die brief van Basire over de septembermoorden geeft hij als vindplaats AN, AF/II/48 et 49 ; F/7/4590 ; F/7/4659.

(pagina 226)

Volgens Blanc besluit Etta om minister Lebrun te benaderen nadat zij Etienne Clavière had gesproken bij de gebroeders Frey in Suresnes (tegen de westkant van parijs aanliggend dorp).

Daarna citeert hij de brief van minister Lebrun aan Etta in Den Haag van 26 november 1792, die hij heeft overgenomen uit RGP1 pagina 193, zie de tekst.

Blanc meldt dat Etta bij Clavière een levensverzekering van 10.000 livres heeft en bij hem ook een cassette met zilverwerk achterlaat.

(pagina 227)

Blanc meldt dat Lebrun op 25 november 1792 aan Clavière laat weten dat hij grote reserves heeft over Etta omdat ze zo stadhoudergezind is. Blanc geeft niet aan waar hij deze brief vandaan heeft, maar ik heb hem nergens anders gezien en hem dus even apart gezet, zie hier.

Belangrijk in die brief is Lebruns opmerking dat de patriotten recht hebben op steun van de Franse revolutionairen. Het geeft aan dat sinds 1790/1791 de verhoudingen veranderd zijn: Etta heeft minder aanzien door haar verbondenheid aan de stadhouder en de patriotten winnen aan aanzien.

(pagina 228)

Blanc vraagt zich af of het naïviteit van lebrun is of dat er meer achter zit, maar moet constateren dat Etta nooit genoemd wordt bij de processen wegens verraad tegen Lebrun en later Basire.

Hij citeert de brief van Lestevenon van Hazerswoude aan Valckenaer over Etta van 5 januari 1793, zie hier, en beschrijft de geldnood waarin Etta terechtkomt.

(pagina 229)

De overwinning van de Fransen. De aanklacht tegen Etta door 'Cornélius Maanem' (bedoeld wordt Cornelis van Maanen). 'En France, elle eut été guillotinée', daar heeft Blanc helemaal gelijk in. Op een niet geheel begrijpelijke manier betrekt hij Maillebois bij de beschuldigingen van het comité van waakzaamheid, met als bron AN T 1601, T 1686/926, T 363/5 en T 364 (waarbij de laatste de stukken zijn die in 1794 in de rue Favart in beslag zijn genomen, en daar zit inderdaad een betalingsbelofte van Maillebois bij, maar daarvan weet het comité van waakzaamheid helemaal niets)

Bij Etta's begrafenis noemt hij als bron: AN, AB/XIX/3536/VII (1772-1799).


Stukje uit De laatste brief, pagina 139-140


Aan burger Degouges,
hoofdofficier in het Rijn-leger.

Ik sterf, mijn lieve zoon, slachtoffer van mijn bezieling voor het vaderland en voor het volk.
Diens vijanden voeren mij onder het bedrieglijke mom van hun republikeinse gezindheid, zonder scrupules naar het schavot.
Na vijf maan­den opsluiting werd ik overgebracht naar een herstellingsoord waar ik zo vrij was als in mijn eigen huis.
Ik had kunnen ontsnappen, mijn vijanden en mijn beulen wisten dat maar al te goed, maar ik was er zo van overtuigd dat het, ondanks de grootst mogelijke kwaadwilligheid om mij ten val te brengen, uit­gesloten was mij ook maar één daad tegen de Revolutie ten laste te leggen; daarom heb ik zelf aangedrongen op mijn berechting.
Had ik kunnen voor­zien dat ongebreidelde  bloeddorst recht zou spreken, tegen elke wet in; zelfs te­gen het toegestroomde publiek  in, dat hen weldra mijn dood zal verwijten?
(...)
Vaarwel, mijn zoon, ik zal niet meer zijn wanneer je deze brief ontvangt. Maar bevrijd je geest van het onrecht je moeder aangedaan en de misdaad jegeus haar begaan.
Ik ga sterven, mijn zoon, mijn geliefde zoon; ik sterf onschuldig. Alle rechten waarop een vrouw, de meest verdienstelijke van haar eeuw,  zich kan beroe­pen, zijn verkracht geworden, (onleesbaar) de wet, blijf mijn niet aflatende overtuiging indachtig. Ik laat het horloge van jouw vrouw achter, met het be­wijsje van de bank van lening van haar juwelen, het flesje en de sleutels van de koffers die ik naar Tours heb laten sturen.

Degouges



Je bent hier: OpeningBronnen → Blanc