Colenbrander noemt dit in RGP1 in de noot op pagina 148-149 als
bron over de contacten van Etta. Koppius citeert het betreffende
gedeelte in zijn boek, zie hier bij
pagina 38 en Olivier Blanc doet hetzelfde in zijn boek Les
libertines maar gooit daarbij het citaat onherkenbaar door
elkaar.
Deel 2 van het boek van De Bacourt bevat alleen maar brieven en
daaronder op pagina 239-240 de brief waarnaar RGP1 verwijst en die
hieronder staat. Ik neem aan dat andere onderzoekers de rest van
het boek al hebben doorgespit op verwijzingen naar Etta, dus dat
heb ik zelf niet gedaan.
Ik heb het boek ingezien in de zaal Oude en Kostbare Werken van de universiteitsbibliotheek Groningen, maar inmiddels staat het ook op internet. Vreemd is dat er bij Harvard universiteit sprake is van drie delen en bij dat ingescande derde deel staat de passage op pagina 81. Nou ja, dat vind ik niet de moeite om verder uit te zoeken.
Le comte de Montmorin au comte de Mirabeau
Mercredi, 9 mars 1791 - Je ne vous dis pas de nouvelles du roi,
parce que vous aurez le bulletin à l’assemblée: ceci est un
maladie qui, à la verité, ne se présente pas sous un aspect très
grave; mais cependant elle peut le devenier d’in moment à l’autre.
Fréteau doit me dénoncer ce matin; je crois que les autres sont
parvenus à le retourner.
Il y a surtout une Mme d’Oldus, Hollandaise, intrigante, vendue à
la princesse d’Orange et à la Prusse, qui le travaille assidûment
et lui donne de prétendues nouvelles.
Je la crois également d’intelligence avec le Menou, Lameth, etc.
Fréteau doit venier me voir ce matin; je tâcherai de l’engager à
remettre sa dénonciation à demain.
Si je peux tirer de lui ce qui le met en fureur, nous en
parlerons ce soir. Vous n’avez pas oublié que nous avons
rendez-vous avec d’André, Beaumetz, etc.
Je bent hier: Opening → Bronnen → De Bacourt