Het eerste artikel is verschenen in 1970 en het tweede in 2008,
dus op allebei rust nog copyright en daarom geef ik ze hier niet
weer, maar verwijs ik er slechts naar. Het tweede artikel (dus van
Arboit) reageert op het eerste.
Hieronder mijn aantekeningen bij de twee artikelen.
In 1970 schrijft Francis Lacassin (1931-2008), die naar ik van
wikipedia begrijp vooral naam heeft gemaakt als pleitbezorger voor
het stripboek, het artikel Mata-Hari, ou la romance
interrompue in het blad Magazine littéraire, augustus 1970,
n° 43. Ik heb het een keer op kunnen halen via
http://www.magazine-litteraire.com/archives/, maar die
mogelijkheid is er volgens mij niet meer.
Na uitgebreid over Mata-Hari te hebben bericht, komt Etta aan bod
als haar voorloopster. Hij baseert zich op de naspeuringen van
Hardenberg en op die 'uitgevoerd in de Archives nationales door de
historicus Louis Hastier'. Dat zette mij op het spoor van het boek
van Hastier, dat ik uiteindelijk gevonden heb, zie hier.
Volgens Lacassin verdient Etta niet de aardige woorden die
Michelet (zie hier) over haar heeft
geschreven, want ze was niet eens een dubbelspion, maar een
driedubbele of vierdubbele. Volgens hem bespionneerde ze Frankrijk
ten behoeve van zowel Pruisen als Nederland als Engeland, en
wisselde ze een paar keer van partij met betrekking tot het Frane
koningschap en de uitgewekenen.
Alles met gebruikmaking van haar charmes. Ten aanzien van haar
jeugd vallen termen als 'wispelturig' en 'lichtzinnig' en er is
sprake van beschermheren op Sicilië, in België en in Spanje.
(Volgens mij is ze noch op Sicilië noch in Spanje geweest).
Nadat ze zich in Parijs had gevestigd, is haar eerste
beschermheer vanaf 1774 de graaf van Maurepas die haar in 1778 op
missie naar Nederland stuurt. 'Na de revolutie schakelde ze heel
efficiënt over.' Onder het mom dat ze republikeinse was, lokte ze
volksvertegenwoordigers haar salon in en werd ze maîtresse van de
afgevaardigde Choudieu.
Wat Lacassin dus doet is iedere man die in verband met haar
bekend is tot minnaar verheffen. Maurepas heeft Etta op missie
naar Nederland gestuurd en Choudieu heeft in zijn mémoires
geschreven over haar salon (zie hier)
en dus ... (puntje puntje puntje)
Robespierre en Petion hielden pas op haar avondjes te bezoeken
toen ze door de Gazette universelle ontmaskerd was. Haar
activiteiten in de Cercle Social plaatst Lacassin na die
ontmaskering (in werkelijkheid was het ervóór) en haar woorden
tijdens de interruptie op 26 november 1790 presenteert hij als een
door haar geschreven artikel in L'Orateur du Peuple.
Daarna de Vriendinnen van de Waarheid. 'Zonder twijfel de eerste
vrouwensociëteit in de geschiedenis van Frankrijk.' Volgens hem
blijven de Vriendinnen functioneren totdat Etta in oktober 1792
naar Nederland vertrekt (wat ik betwijfel omdat er na april 1792
niets meer van de Vriendinnen van de Waarheid vernomen wordt).
Vervolgens ontslaat minister Lebrun haar omdat hij doodziek is
van haar voortdurende ommezwaaien en verbiedt hij haar naar
Frankrijk terug te komen. (in werkelijkheid wordt Etta ontslagen
door de opvolger van Lebrun en durft ze zelf niet terug naar
Frankrijk).
In zijn slotzin plaatst Lacassin Etta in een rijtje beroemde
vrouwelijke spionnen in het grensgebied van erotiek en politiek.
Kortom, slecht geïnformeerd en behoorlijk tendentieus.
Dit artikel is bij mijn weten alleen op internet verschenen en
het is hier te vinden. De betreffende site is
van een organisatie die studie maakt van inlichtingendiensten,
waar Gérald Arboit, Frans historicus, geboren 1969, in 2008 en
2009 werkte.
Hij begint met een citaat uit het artikel van Lacassin waarin
Mata-Hari en Etta op één lijn gesteld worden en merkt terecht op
dat er een wereld van verschil is tussen de twee vrouwen, zowel
wat betreft de tijd waarin ze leefden als ten aanzien van hun
activiteiten.
Etta leefde in een tijd dat er geen duidelijk onderscheid bestond
tussn de activiteiten van de officiële vertegenwoordigers en die
van semi-officiële vertegenwoordigers. Hij verwijst hier naar een
boek met de titel Espions et ambassadeurs au temps de Louis
XIV, van ene Lucien Bély, dat ik niet gelezen heb omdat dit
mij al duidelijk genoeg is.
Hij rekent haar tot de groep informanten en beïnvloeders zonder
officiële status, waarbij hij verwijst naar het boek Espion.
Une anthropologie historique du secret d'Etat contemporain,
door Alain Dewerpe, waarin die categorie blijkbaar benoemd wordt.
Dat ze geen geheim agent is, wordt bevestigd door het feit dat
iedereen wist dat ze voor het huis van oranje actief was, en van
die bekendheid geeft Arboit een flink aantal voorbeelden, én het
feit dat zij het zelf niet onder stoelen of banken stak.
Arboit meldt dat zij zelfs bij het ondertekenen van een brief ook
schrijft: 'hollandaise, faisant les affaires de la maison
d'Orange', maar volgens Mathiez in Autour de Danton is die
opmerking in een ander handschrift dan dat van Etta, zie hier de noot bij pagina 45, dus dat
telt in dit verband niet.
Arboit beschrijft Etta's levensloop, waarbij hij gebruikt maakt
van een zeer omvangrijk bestand aan literatuur, zodat hij zich kan
baseren op veel meer bronnen dan Lacassin, maar er staan ook weer
een aantal van de bekende fouten in. Tot slot noemt hij haar een
'agent d'influence' in tegenstelling tot een geheim agent.
Al met al vind ik dat hij zeer overtuigend afrekent met het beeld
dat Etta een spionne was. Ik kan iedereen die in die misvatting
verkeert het artikel van Arboit aanbevelen.
Je bent hier: Opening → Bronnen → Arboit