SAMENVATTING/TRANSCRIPTIE van brieven van familieleden in 1831 ev naar aanleiding van de nalatenschap van Etta, Groninger Archieven toegang 694 invnr 39 (en eentje invnr 60)

Dit is het door mij als vijfde gedeelte benoemd van invnr 39 van toegang 694 van de Groninger Archieven, zie voor een overzicht van heel invnr 39 deze pagina.


Het begint allemaal met een advertentie die blijkbaar in meerdere kranten heeft gestaan. Hieronder het exemplaar in de Groninger Courant van 31 december 1830:



Daarop ontwikkelt zich een grote activiteit binnen de familie, waarbij met name de brieven van 'Cateau' verhelderend zijn. Een overzicht wie binnen de familie wie is heb ik middels een verkorte stamboom op deze pagina gezet. In het onderstaande zijn MIJN woorden cursief en letterlijke citaten uit de brieven romein.


1) Brief van Cateau aan Mietje dd 16 januari 1831

Dit is de enige brief die zich bevindt in invnr 60. De briefschrijfster is volgens mij Catharina Elisabeth de Sitter, geboren 1795, dochter van Willem de Sitter en kleindochter van Wolter Reinold de Sitter. De geadresseerde is volgens mij haar oudere zus Maria Beerta de Sitter, geboren 1780, getrouwd met B. van der Haar te Leeuwarden. Wat in de brief onderstreept is, is hier ook onderstreept.

Verdere verduidelijkingen

■ Met 'Papa' wordt dus bedoeld Willem de Sitter (1750-1827), met 'oom' Albert Johan de Sitter (1748-1814) en met 'grootmama' Johanna Schultens (1715-1793), de echtgenote van Wolter Reinold de Sitter.
■ De genoemde eigenhandige brieven van Etta zijn uit december 1793,
zie hier, en oktober 1794, zie hier.
■ De 'door papa’s hand geschreven' afrekening van de rente van juffrouw Werumeus wordt op deze pagina beschreven.


Groningen, den 16 January 1831

Lieve Mietje,

Het eerste stuk gaat over andere familiezaken en heb ik niet getranscribeerd. Dan:

En een geheel nieuwe verrassing is daar nog bijgekomen, die ons allen regardeert, maar die ik nog niet weet, hoe groot of hoe klein dezelve voor ons zijn zal, die ik eerst ook niet wilde geloven, maar dat dan al een uiterst bijzonder geval is!!!

Het consteert zich namentlijk, dat wij erfgenamen zijn van een Parijse nicht, en meer zal het u verwonderen wanneer ik u zeg dat deze nicht zig noemt Etta Lubina Johanna Palm, geboren Aaldriks.

Hebt gij ooit iemand in de familie zo horen noemen? Zekerlijk niet.

Tot nader opheldering zal ik u lieden dus mededelen, wat ik sedert veertien dagen van nicht Etta ben gewaar geworden.

In de Haarlemmer Couranten van December, en in de Gron. Courant van den 31 december ll stond eene advertentie waarbij opgeroepen wierden. zoo er nog in leven waren famille of erfgenamen van Philip Lodewijk ...... Palm en Etta Lubina Johanna Aaldriks, echtelieden gewoont hebbende Provincie Gron: overleden in Parijs.

Enige dagen daarna wierd ons door onderscheiden mensen gezegt, zoo als doctor Bas, de oude Prefect ?? etc, dat deze Etta haar moeder was geweest eene juffrouw De Sitter, die zich had mistrouwd aan eene Aelders.

Zij, de moeder, was een mooi mens geweest, maar naar dochter was bij uitneemendheid schoon geweest, had wel een stand gehad en was een grote intrigante geworden.

Eindelijk zeide tante mij dat wij wel een nicht Aelders hadden gehad. Die nicht moet geweest zijn eene tante van Pappa, en Mevrouw Palm een volle nicht van onze vader.

Ik moest dus maar maar eens zoeken of ik er ook papieren van vond. Van tante Seln(?) horende wij zulk een nicht hadden gehad, ging ik dan ook aan het zoeken, te meer daar tante zeide dat die nicht ons wel niet bekend zoude zijn doordien zij een uiterst slegte conduite had gehad zoo zij tante zich nog van haar kindsche jaren kon herinneren.

En dat dit wel de reden zou zijn dat nog oom nog Papa ons ooit iets van die tante en nicht hadden gezegd.

In ?? papieren waarop met Papa’s hand stond geschreven 'boedelscheiding van mijn moeder' zogt ik het eerst, en vond daarin twee eigenhandige in het fransch geschreven brieven aan Papa van het jaar 1793 en 1794 uit den Haag.

Het adres is à Monsieur W. De Sitter, Conseiller d’Etat a Groningue en in dezelfde betitelt ze Papa 'mon cher Cousin'. Ze meld in die brief dat ze ?? gedurende diens tijd in den Haag ??, qu’a cause de la funeste guerre elle ne peut tirer de ses biens en France en zich behelpen moet met hetgeen ze in holland bezit, dat ze papa dus verzoekt haar over te zenden la petite rente qui m’est due de l’heritage de notre cousin M: Weremeus. Vervolgens een biljet van verzending van die rente en mee door haar ondertekende quitancies: E. Aaldriks, veuve Palm.

Verders een stuk door papa’s hand geschreven zijnde een afrekening van het boedeltje van mevrouw Palm haar moeder (door grootmama de Sitter) aan Mevrouw Palm gedaan, na aftrek den doodsonkosten bij deces van juffrouw Aalders in 1781 door grootmama betaald en eindelijk al weer een afrekening van de rente van juffrouw Weremeus (op dat zelfde biljet).

Hier bij komt Mevrouw Palm te goede een som van 750 gl, waar van zij dat ?? heeft gequiteerd in Parijs. December 1791, l’an quatre de la liberte Française.

Deze papieren geven dus nog wel inlichting en ten gevolge daarvan hebben wij ons geadresseerd aan de Makelaar M. Meijer te Amsterdam die de advertentie heeft laten plaatsen, ter fine van berigt en om te weten of er wat te erven is. Om ulieden een beter idee van de gehele zaak te geven zal ik de bljten woensdag ter visie eens over zenden, maar gijl: moet ze ons direct Zaturdag te rug zenden en daar wij nog niet weten hoe ??

Ik zal u nu nog kortelijk de levensloop van die nicht verhalen, maar tot mijn leedwezen is er niets goeds aan en kan ik maar half op krijgen zulk een avonturierster in de famille te hebben gehad.

Volgens geheugenis van de weinige oude menschen die nu allen diep in de 80 zijn, is dan die Mevr. Palm een zeer mooi mensch geweest, is maar kort gehuwd geweest, toen ze van haar man is afgegaan heeft toen een intrigue gehad met eene Mijnheer Veldman, toen dat uit was ze eene Mijnheer Munniks, broeder van de overleden Prof., gevolgd naar Messina alwaar hij consul der Nederlanden was is met hem teruggekomen naar Parijs.

Daar heeft ze toen een Franse Marquis ?? en is sedert in Parijs de zetel van alle ontucht haar rol blijven spelen. Volgens informatie ons door de heer Sijpkens medegedeeld, was zij zeer intriguant geweest en had in gunst aan het hof gestaan, zodat dhr. Van de Spiegel, voormalige ambassadeur aldaar, zich altijd tot haar gewend had om door haar toedoen alles gedaan te krijgen.

Doctor Bas had haar in 1771 en '72 in Parijs gezien, als hij zich wel herinnerde, was zij toen nog ongehuwd geweest, en de aspiratie van Parijs geweest, zij had volgens Busch ook een intrigue met eene mijnheer Slingelandt uit Utrecht gehad en alle informaties komen daar op neer dat ieder iets aan de chronique scandaleuze van nicht heeft bij te voegen, maar alle die ouden van dagen herinneren zich ook tevens haar buitengewone schoonheid en bevalligheid, dat ons misschien enigszins ?? niet toegezond(?) dan misschien tog enige verschoning voor haar moet doen geven.

Daar zij dan denkelijk de leiding van een goede, brave moeder heeft gemist, dat toch dunkt mij zal uit dat ?? huwlijk is op te maken.

Dit zij eerst genoeg van deze wonderlijke historie. Zeg mij eens of gij u weet te herinneren ooit iets van dat mensch gehoord te hebben. Zodra wij antwoord uit Amsterdam hebben waar heen Jan Jacob gisteren heeft geschreven, zal ik u zeggen wat van de erfenis zij, al komt er niets van dan ontdekken wij nu nog op een singuliere manier het bestaan van een nicht, die dus toch niet zoo heel ver van onze ouders bestond.


2) Eerste concept reactie op de advertentie, onbekende datum

De eerste opzet voor de reactie op de advertentie in een ander handschrift, vermoedelijk de in de vorige brief genoemde Johan Jacob de Sitter, geboren 1791, zoon van Albert Johan de Sitter. Dit, en alle volgende stukken, bevinden zich in invnr 39. Er wordt alleen in gemeld dat men denkt familie te zijn en nadere inlichtingen wil.


3) Tweede concept reactie op de advertentie, onbekende datum

Zie de voorgaande.


4) Brief van Cateau aan Mietje, 19 januari 1831

Zie voor de personages van briefschrijfster en geadresseerde bij de eerste brief. Bij deze brief is de adressering bewaard gebeven: 'Madame M. B. van der Haar, né de Sitter, Leuwarde'.

Met 'nicht Jansje' is vermoedelijk bedoeld Hebbelina Albertina Johanna de Sitter, geboren 1784, dochter van Albert Johan de Sitter. De brief begint met een tijdje leuteren over dingen die mij net zo onbelangrijk lijken als ze onleesbaar zijn, tot halverwege het eerste kantje:

Mij dunkt. lieve Mietje, het verhaal in mijn vorige bevat, van de Parijsse nicht, zal u beiden wel verwonderd hebben.

Wij hebben er nu sedert niets naders van opgespoord en op de brief zaterdagavond naar Amsterdam gezonden aan de Makelaar die het in de Groninger Courant heeft laten plaatsen, is nog geen antwoord - hij had het dan ook omgaand moeten doen.

Met verdere actiesaties(?) wagt ik nu zoo lang tot dat wij wat nader weten wat van de zaak zij en of het nodig zij onze verwantschap met de nodige bewijzen te staven.

Intuschen zend ik de daartoe betrekking hebbende papieren eens ter bezigtiging.

Bij nauwkeurig inzien van deze stukken blijkt dat grootmama altijd gelden aan de juffrouw Aelders heeft gefourneerd.

De brieven van haar aan pappa, in welke zij pappa betiteld 'mon cher Cousin', duid de verwantschap aan van broeder en zusters kind, omdat niece of neveu gebezigd moest worden wanneer zij zelve pappa's tante was geweest.

Volgens geheugenis van Doctor Bas was haar moeder ook eene juffrouw de Sitter geweest, en dus denklijk of liever zeker de zuster van grootpapa de Sitter, die met Johanna Schultens getrouwd geweest.

Uit nevensgaand huwelijkscontract van onze overgrootvader Willem de Sitter, getrouwd aan Lubina Johanna Henrica Princen in 1704, blijkt dat dan de juffrouw Aelders gehad heeft (of liever Mevrouw Palm) de namen van haar Grootmoeder met bijvoeging van Etta, welke naam van Etta volgens aantekening herkomstig is van Etta Clinge / de moeder van Lubina Johanna Henrica Princen.
 
Zij was dus de volle nigt van Papa en de ooms, maar juffrouw Aelders, papas tante, moeder van M: Palm, zie ik niet op die onvolledige geslachts annotaties opgetekend, dat zekerlijk komt dat men het bestaan van die zuster van grootpapa om de reputatie 't wille maar niet aan het nageslacht heeft willen overbrengen.

De bijde stukken die daaromtrent het meeste licht zouden kunnen geven, zou wezen een huwelijkscontract van grootpapa de Sitter met Johanna Schultens daar het waarschijnlijk is de zuster van de bruidegom daarbij is tegenwoordig geweest en als belang hebbende zulk een stuk mede heeft beedigd.

En dan het testament van die nicht Hester Weremeus.

Waarvan zij mede heeft geerfd, en ik welk testament zij dan ook genoemd moet worden, bijde deze stukken is zeer wel mogelijk dat nicht Jansje in haar boedel heeft.

Daarom wilde ik gaarne v.d.Haar haar eens naar deze bijde stukken vroeg om zoo het nodig is te kunnen strekken tot bewijs.

Die juffer Weremeus moet volgens de eene afrekening overleden zijn in 1772 of 73, om dat men de revenue van die boedel tot 1790 berekent op 16 jaar.

Bij nauwkeurige lezing zullen de stukken wel wat licht verspreiden op hetgeen ik er over schreef, het zal mij eens benieuwen wat gijlieden er van zegt en of gij niet vind dat hoe onvolledig ook deze stukken toch al ?? zal licht verspreiden tot verdere nasporing en ten minsten overtuigen dat het mensch bestaan heeft en aan de ouders en grootouders is geparenteerd geweest.

Zoo mogelijk wil ik heel gaarne de stukken zaterdag terug hebben. Zij moeten dan vooral zorgvuldig ingepakt want wij weten niet wat ze ons zullen aanbrengen. En hoewel het niet te denken is dat nicht schatten heeft nagelaten, moet men toch veronderstellen dat er iets is, wijl ze de erven oproepen.

Nicht Jansje mag dan ook wel eens zoeken, want voor een 13de is zij er ook bij geïnteresseerd zoo er wat te erven valt.

Waarna ze overgaat op een ander onderwerp. Ze doet haar zus ook nog de groeten van twee broers.


5) Cateau aan Mietje zonder datum

Hier staat niets van belang in. Het zou ook kunnen dat dit het vervolg is van brief nummer 1, die zich dus in een ander invnr bevindt.


6) Reactie van ene R. Kersten uit Amsterdam

Blijkbaar is de reactie op de advertentie via de heer Meijer in zijn handen gekomen en op 22 januari 1831 schrijft hij dat hij eerst bewijzen wil zien van de aanspraak. Over de omvang van de nalatenschap kan hij nog niks zeggen, maar hij zal bij zijn correspondent informeren.


7) De familie vraagt hulp aan mr. Backer in Amsterdam

De brief, gedateerd 26 januari 1831, is geschreven voor Willem de Sitter, geboren 1790, zoon van Willem de Sitter. Na uitgelegd te hebben dat er een advertentie in de krant heeft gestaan en dat de De Sitters naaste parentage zijn van Etta...:

Zij was eene volle nicht van mijn vader maar mijn ouders, ooms en tantes hielden om zeer duchtige redenen geen relaties met haar levendig, en hebben aan ons nimmer over haar gesproken en behalve aan mijne tante De Drew was zij ook aan ons allen onbekend.

Ondertusschen, nu zij ?? in ?? is overleden, kunt gij begrijpen dat wij toch gaarne onderzoeken wat zij heeft nagelaten, en of wij in het regtmatig bezit der erfenis kunnen gesteld worden.

Wij zijn door den makelaar van Dam te Groningen naar den Heer Meijer koopman in tabak te Amsterdam verwezen, van wie wij verzocht hebben enige inlichtingen te mogen ontvangen.

Hij geeft bijzonderheden over wat ze aan Meijer geschreven hebben.

Op deze brief aan den heer Meijer heeft zekere heer R. Kersten op den 22ste dezer geantwoord:

Hij geeft het antwoord van Kersten weer.
Daarna geeft hij aan dat hij het niet vertrouwt en vraagt hij Backer om te informeren naar die Kersten.

Hij geeft ook de familierelatie aan, beginnend met Wilhelm de Sitter:

Deze heeft gehad een zoon, Wolter Reinoldt de Sitter, en een dochter, Agatha Petronella de Sitter. De laatste, huisvrouw van Jacobus Aalders, was de moeder van Etta Lubina Johanna Aalders, de ??.

De eerste heeft nagelaten 4 kinderen te weten tante Schultens zonder descendanten, wijlen mijn vader Willem de Sitter, wijlen Albert Johan de Sitter (de Drost van het Oldambt) en wijlen Johan Hendrik de Sitter (de dominee te Finsterwold) zodat wij de overledene in de 5e graad bestaan.

Daarna vertelt hij dat ze tussen de familiepapieren nog eigenhandige brieven van Etta gevonden hebben, waarin zij schrijvers vader Cousin noemt, en hij eindigt met groeten:

Veel complimenten van broeder Hendrik en ook van zuster Cateautje.


8) Brief van mr. Backer dd 27 februari 1831

Backer schrijft dat hij antwoord heeft gekregen van de heer Kersten, maar dat dat enige 'duisterheden' bevat waarover hij hem mondeling nog wil spreken. De brief van Kersten zal hij meenemen als hij volgende week in Groningen is.


9) Brief van Kersten dd 24 februari 1831

Vermoedelijk (zie hiervoor) door mr. Backer naar Groningen meegenomen brief van Kersten, waaruit blijkt dat diens Franse correspondent niet weet waar en wanneer Etta is overleden.


10) Levensberigt van Etta Lubbina Johanna Aelders

Vermoedelijk geschreven door Cateau, zie bij brief 1. Een levensbericht is de in die tijd gebruikelijke vorm van een necrologie. Ze neemt foutief de doopdatum voor gedoortedatum. Ze doet of De Sitters altijd aanzienlijke burgers van Groningen waren, maar dat is pas gekomen NA Wolter Reinold, wiens naam ze als Wolter Reinhoud schrijft.

Interessant is dat ze schrijft dat Etta van Palm is afgegaan en dat ze het beroep van Veldman geeft.

Levensberigt van Etta Lubina Johanna Aelders.

Etta Lubina Johanna Aelders wierd geboren te Groningen den 3 Mei 1743. Zij was dochter van Agatha Petronella de Sitter welke uit een aanzienlijk geslacht gesproten, door haar huwelijk aan eenen Johan Aelders, vader van Etta Lubina Aelders, zich de achting en vriendschap van hare aanverwanten en vrienden schijnt onwaardig te hebben gemaakt en alzoo in vergetenis te zijn gekomen bij de famille de Sitter, en de afstammelingen van Wolter Reinhoud de Sitter, in leven Raadsheer der stad Groningen en aldaar overleden in April 1780 volle oom van gemelde Etta Lubina Johanna Aelders.

De afstammelingen van Wolter Reinoud de Sitter, opgeschrikt door eene advertentie in de Haarlemmer Courant van december 1830 bij welke wierden opgeroepen de vermoedelijke erfgenamen van Etta Lubina Johanna Aelders en Lodewijk Christiaan Ferdinand Palm, geboren geweest te Groningen en overleden in Frankrijk, deden alle mogelijke navorschingen om de aanverwantschap aan gemelde vrouw te consteren, en tevens zich als erfgenamen aangegeven hebbende gewaar te worden de levensloop van deze bloedverwante en waar en in welke omstandigheden zij haar leven had geëindigd.

Vele nasporingen werden in het werk gesteld om de plaats waar, en de omstandigheden in, deze vrouw meest bekend in Frankrijk onder den naam van Madame d'Aelders was overleden, op te sporen bij eene Mijnheer Kersten te Amsterdam op wiens last deze advertentie werd geplaatst, doch vruchteloos en is de familie daaromtrent in volkomene onbekendheid gebleven.

Wat de levensbijzonderheden aangaat, die ogt.(?) van deze aanverwante hebben vernomen, moeten dezelve zeer buitengewoon zijn geweest, en komen de losse berigten van in 1830 nog levendige tijdgenoten hoofdzakelijk hierop neder:

Bij eene meer dan gewone schoonheid en uitnemende aanvalligheid, paarde deze vrouw veel verstand, en met eene onbegrijpelijke vlugheid sprak en kende zij de Fransche Italiaansche Engelsche en Hoogduitsche talen.

Ruim 18 jaren oud zijnde, huwde zij den Heer Palm, die zijne studien op de Hogeschool te Gron: als toen nog niet had voltooid.

Slegts korten tijd getrouwd zijnde, verliet zij haren man, had eene intrigue met eene Mijnheer Veldman, directeur der posterijen, welke zij wederom verliet en met eene Mijnheer Munniks reisde naar Messina alwaar deze heer Hollandsch consul moet zijn geweest.

In het jaar 1771 en 72 wanneer zij nog geene 30 jaren oud was moet zij te Parijs hare zetel hebben gevestigd. Had toen vele liasons aan het Hof.

Had zich aldaar zeer veel invloed verworven en zich de politique aangelegenheden mede aantrekkend, schijnt zij dikwijls eene gewigtige rol in deze aangelegenheden te hebben gespeeld.

Destijds was zij door haar schoonheid de admiratie van geheel Parijs. in dat tijdvak schijnt zij de naam van haar man verstotende het meest bekend te zijn geweest onder de naam van Mevrouw d'Aelders.

Vervolgens verloopt er een reeks van jaren dat de familie van haar geene bijzonderheden bekend zijn.

De rest heb ik niet getranscribeerd. Ze vermeldt dat Etta begin jaren 90 in Den Haag is en zich moet behelpen met de goederen die zij in de provincie Groningen bezat. Daarna filosofeert zij over Etta's latere jaren, waar ze dus echt niets van af weet, en tenslotte meldt ze dat tussen de papieren een brief met notities van mevrouw Gedet is gevonden. Zie voor die notitie deze pagina.

Het levensbericht eindigt abrupt omdat er een stuk van af is gescheurd.


11) Brief van R. de Sitter uit Amsterdam 25 maart 1831

Vermoedelijke schrijver is Rudolph de Sitter, geboren 1788, zoon van Willem de Sitter. Hij schrijft aan zijn 'Waarde broeders en zusters'. Hij is langs geweest bij de al vaker genoemde Kersten en is daar niets wijzer geworden.


12) Brief Kersten aan van der Haar 22 april 1831

De brief is geadresseerd aan 'de Heer D.B. van der Haar, griffier van de Staat van Vriesland'. De echtgenoot van Maria Beerta de Sitter ('Mietje') is Daniel Bonifacius van der Haar, geboren 1781, en hij is inderdaad griffier bij de provincie. Hij zal overigens 27 september 1831 overlijden.

De brief is weer een toonbeeld van vaagheid. De correspondent in Frankrijk (bestaat die wel??) blijkt helemaal niks te weten over Etta.


13) Brief uit Parijs aan Baron Fagel 14 februari 1832

Baron Fagel is dan ambassadeur van Nederland in Parijs en ontvangt deze Parijse brief, waarin staat dat er geen informatie over Etta bekend is.


14) Brief van ambassadeur Fagel 20 februari 1832

Begeleidend schrijven van baron Fagel bij het doorsturen van bovengenoemde Parijse brief naar de gouverneur van Friesland.


15) Brief van de gouverneur van Friesland

Stuurt de twee hier boven genoemde brieven door naar de weduwe Van der Haar en het blijkt een reactie te zijn op een verzoek dat de nu overleden griffier in juli 1831 had gedaan of er in Frankrijk iets uitgezocht kon worden over Etta.



Je bent hier: OpeningBronnenGrATg 0694invnr 39 → deel 09