Tegenwoordig zijn
C. W. Rensing, Presd
G. J. Hendriks, W. Heidema, L. Vrieze, B. Nijman
J. F. Morriën, Secr
De Voorzitter opent de Vergadering.
Wordt voorgenomen het ingekomen rapport van den
onderbrigadier-veldwachter Breek bevattende, dat hij heden
morgen omstreeks 8 Uren in de strafkamer is gekomen om den zich
daar in bevindende Israëlitischen bedelaars-kolonist L. M.
Levert N1073 te bezoeken.
Dat Breek binnen komende, bij dien beds kolonist aantrof,
het bedelaars kolonisten meisje E. van Kooten N4208
oud 19 jaar, die benevens het beds kolonisten meisje A.
B. de Jong N3343 oud 16 jaren, in de andere
strafkamer waren opgesloten.
Dat bij de onverwachte binnen komst van den onderbrigadier, den
Joden beds. Kolonist Levert zóó bedremmeld werd, dat hij
niet konde antwoorden op de vraag, hoe dit meisje bij hem kwam.
Al spoedig ontdekte Breek een gat achter de deur in de
half steens muur, die de beide strafkamers van elkander scheid, en
door welke opening het meisje in de mannenprovoost gekomen was.
Dadelijk Raad van Tucht belegd hebbende, hebben de beide
meisjes verklaardt, dat de bedelaars-kolonist Levert,
eenige steenen uit de muur had weten te krijgen, en des nachts
door die opening was gekropen, en zoo doende bij hun was gekomen,
met oogmerk om onzedelijkheid te plegen, hetgeen zijl. hadden
voorgekomen door het dreigen van te zullen schreeuwen, wanneer hij
hun niet met rust liet.-
Niettegenstaande deze verklaring van de beide meisjes, is van
Kooten toch bij Levert in het mannen vertrek
bevonden, waar ook de Jong geweest is, die op het
oogenblik dat Breek de deur openmaakte, door het gat in de
muur naar het meisjes appartement is terug gekeerd.-
Op de vraag waarom zij, die zeggen niets met Levert te
doen te willen hebben, ja zelfs eene aanranding door
standvastigheid hebben weten te keer te gaan, nu zelven tot hem
overloopen, geven zij tot antwoord dat hij hun een stuk brood
beloofd had als zij bij hem kwamen, en dat beide daar naar trek
gevoelende, dit aanbod niet hadden afgeslagen.
Den bedelaars kolonist L. M. Levert gehoord, die zegt, dat
de steenen los in de muur hadden gelegen, en dat hij ze er
gemakkelijk heeft kunnen uitnemen, dat niet overeenkomstig de
waarheid is, hij heeft dezelve er uit gebroken.-
Aan de andere kant is het echter ook eene waarheid, dat de
strafkamers alhier, niet voor bedelaars kolonisten mannen, zijn
ingerigt, zoo dat wij, na dit voorval, geen wees- of
bedelaars-kolonisten-meisjes tegelijk met bedelaars kolonisten
mannen, meer kúnnen opsluiten.
Gezien art 16 van het Reglement van Tucht voor bedelaars
kolonisten
Wordt besloten
Den gehuwden Israëlitische bedelaars-kolonist L. M.
Levert zijne opsluiting door dit feit, met 8 dagen in
boeijen te verlengen, en hem terstond te laten overbrengen naar
het 2e gesticht, om dáár zijne verdere straf te ondergaan. Wijders
om de beide bedelaars kolonisten meisjes E. van Kooten en
A. B. de Jong uit de strafkamer te ontslaan, om dat dezelve
moet hersteld worden, en dat vertrek niet weder door meisjes te
laten betrekken, als er in de jongens provoost bedelaars
kolonisten mannen zijn opgesloten.
De Raad wordt gesloten.
Aldus gedaan op dato als in het hoofd dezes vermeld.-
De President en Leden
(was geteekend)
C. W. Rensing, Pr.
G. J. Hendriks, W. Heidema, L. Vrieze, B. Nijman
Voor gelijk luidend afschrift
De Secretaris
J. F. Morriën
Redres van een schrijffout
Men gelieve te lezen, dat Breek binnenkomende in de
jongens provoost, aldaar A. B. de Jong en niet E. van
Kooten aantrof, zijnde laatstgenoemde, die ook daar geweest
was, reeds terug gekeerd.
Beide deze meisjes zijn niets meer dan kinderen op het oog.-
Rensing
Frederiksoord 7 December 1858
N. 3323
Bij de inzending der processen-verbaal van de Raden van Tucht aan
de gestichten, over de vorige maand, kan ik UwHWG: mijne smart
niet verbergen, over de onderscheidene voorvallen van
onzedelijkheid, die dit maal hebben moeten worden behandeld en
daarin voorkomen.-
De meeste ergernis verwekt de inzage van het proces-verbaal van
dien Raad aan het 1e Gesticht te Veenhuizen, van den 26e
November JL., waaruit blijkt, dat de strafkamers voor de beide
geslachten in zoodanigen vervallen staat zijn gelaten, dat ze
gelegenheid gaven tot verkeer tusschen personen van de beide
sexen, zonder dat er aan de mogelijkheid daarvan is gedacht, toen
er van beiden te gelijk werden opgesloten.
Die localen mogen dan oorspronkelijk voor kinderen niet zoo
hecht zijn ingerigt geworden, de plaatselijke directie had met den
gebrekkigen staat dier vertrekken niet onbekend moeten zijn en
daarin behooren te voorzien, of voorziening moeten voordragen;
althans zoo komt het mij voorshands voor, waarom ik haar die
meening dan ook niet heb verborgen.
In het algemeen, echter, is het waar, dat de strafkamers hechter
en doelmatiger ingerigt behooren te zijn voor de bedelaars
kolonisten, waarover dan ook reeds meermalen, zelfs met de
voormalige Permanente Commissie, inzonderheid met betrekking tot
die aan het 3e Gesticht, gehandeld is, zonder dat het tot een
afdoend besluit is gekomen, dat thans, na de inzending bij mijnen
brief van den 30e November JL. N 3246 van een plan en begrooting
eener cellulaire inrigting, geacht kan worden geheel te zijn
voorbereid.-
Voorts zal UwHWG: in de processen-verbaal van de Raden van tucht
bij de gestichten 2 en 3 te Veenhuizen en te Ommerschans,
van den 24e, 27e en 23e November JL., vinden het straffen van
respectivelijk niet minder dan zes,-twee,-en eene vrouw, uithoofde
van gehouden onzedelijken omgang met mannen, die hare zwangerschap
ten gevolge heeft gehad.-
Alleen de Adjunct-directeur aan het 2e Gesticht te Veenhuizen
merkt daaromtrent, in zijnen geleide-brief, waarvan een extract
hiernevens gaat, aan, dat de afwezigheid der hoevenaars, dezen
zomer, als voerlieden naar de Norgermarkt en de Smilde,
het toezigt op het land aanmerkelijk heeft verzwakt, dat niet is
tegen te spreken en welke afwezigheid dus in meer opzigten
gebleken is schadelijk te zijn geweest, dan op de voortzetting en
verzorging van den arbeid.-
Daar, overigens, de policie van lieverlede verzwakt is door
ligtere straffen en het gemis van een goed personeel veldwachters
over eene bevolking, waar er onder zijn, die tot de heffe des
volks behooren, zoo kan het niet wel anders of de krachten van
weinigen moeten te kort schieten in het te keer gaan van alle
verkeerdheden, waarom ieder lid der Directie voorzeker met
verlangen uitziet naar de hierin voorgenomen en te verwachten
verbeteringen.
Daaronder zoude echter ook behooren de bepaling, dat geen der
hoevenaars, in den regel, zich op werkdagen van zijne hoeve mogt
verwijderen, maar een vertrouwd voerman ter zijner beschikking
moest hebben, om de buitenvrachten te doen, die evenwel, bij
genoegzaam vaarwater, zeldzaam plaats behoeven te hebben.-
De Directeur der Koloniën, J. van Konijnenburg
’s Gravenhage, den 14 December 1858
De Gecommitteerde der Regering bij de M v W enz.
Gelezen den brief van den Directeur der kolonien van den 7 dezer N
3323 en de daarbij ingezonden Precessen Verbaal van de Raden van
Policie enTucht bij de Gestichten over de maand November jl.
Besluit
den Directeur voornoemd op te dragen dat de vrouwen kolonisten
die zich aan onzedelijkheid hebben schuldig gemaakt zullen worden
geplaatst aan het 2e Gesticht in eene en dezelfde zaal, onder een
scherp toezien der zaalopziener;
dat zij te zamen afzonderlijk en onder behoorlijk geleide naar het
werk zullen worden gebragt en van daar gehaald,
tijdens het eten aan eene afzonderlijke tafel geplaatst,
in den zelfden hoek der zaal hare hangmatten hebben en voorts eene
afzonderlijke uitmonstering aan hare kleding als kenteeken dragen,
dat zij van alle voorregten verstoken blijven en het minst
aangename werk verrigten, altijd onder toezigt en voor zoo ver
hare ligchaams toestand het toelaat.
de Gecomm
Notities bij het zittingsverslag