Present
J. Poelman, President
Leden: A. Textor, G. Kuipers, J. van der Ven door ziekte absent en
tijdelijk vervangen geweest door J. Meijer, L. Vrieze
Morriën, Secretaris
De Raad door den president geconvoceerd zijnde waren allen de
Leden tegenwoordig.
De president opent de vergadering en maakt aan den raad kennelijk
dat bij hem rapport ingekomen is dat er in het Magazijn van
Levensmiddelen, Kleeding, Huisraad en Gereedschappen bij dit
gesticht door Weezen ingebroken zoude zijn geweest, en daaruit
Levensmiddelen en goederen ontvreemd waren.
Op het daaromtrent ingewonnen berigt van den Onder Directeur
binnen dat de inbraak en ontvreemding niet meer twijfelachtig is,
worden er maatregelen beraamd om door visitatie van de zalen, zoo
veel mogelijk de ontvreemde goederen terug te vinden en tegelijk
de juiste daders te ontdekken als ook de medepligtigen – daar de
aangifte van de vermoedelijke daders slechts door anderen waren
opgegeven, zonder daartoe de noodige bewijzen te bezitten.
Bij het noodige en gepaste onderzoek heeft het dan ook mogen
gelukken, levensmiddelen en goederen te bevinden in de kistjes der
Jongelingen vermeld op den sub No:1 hierbij overgelegden staat.
Vervolgens houdt de president voorlezing in tegenwoordigheid van
de beschuldigden en medepligtigen van het over ieder in het
bijzonder gehouden verhoor sub No: 2 hierbij, en vraagt hen af, of
zij op het voorgelezene ook eenige aanmerkingen hebben te maken,
geene bedenkingen daarop hebbende, gaat de president over hen
mede te delen, dat er nog vrij wat verschillende goederen
ontbreken, waarvan de bestemming alsnog onbekend is, die noch bij
hen of anderen gevonden zijn, waarop nadrukkelijk door den
president wordt aangedrongen bekend te maken waar die gelaten of
gebleven zijn,
van de levensmiddelen merkt de president op dat die natuurlijk
verbruikt zijn, doch de Kleeding stukken, zoo aanzienlijk nog,
behoorde men te zeggen waar die gelaten waren,
herhaaldelijk tot deze gevraagde ophelderingen aangedrongen
hebbende, blijven zij zich onbewust houden, dat er meerder door
hen ontvreemd zoude zijn, dan gevonden is; -
in aanmerking nemende dat van de eerste ontvreemding 7 volle
dagen verloopen waren voordat dezelve ontdekt is, toen de 2e
gepleegd was, houdt de Raad het voor eene onwilligheid der
Jongelingen niet te willen bekennen waar zij die overige goederen
gelaten hebben, als ruim tijd gehad hebbende zich daar van te
kunnen ontdoen.
De Raad verklaart aan inbraak met ontvreemding van levensmiddelen
en goederen in een gesloten Magazijn vertrouwd, schuldig;
de weezen:
Hendrik Jacobus van Heijl N1159
Jacobus Franciscus de Witt, N166
Johannes de Vries, N1555
Christoffel Voerman, N2015
en Fredrik Karel Haldiman, N905
en aan medepligtigheid van de bovengemelde feiten, schuldig te
verklaren door het des bewust, verbergen en aannemen van gestolen
goederen
Hendrik Daes, N472
Cornelis Gerardus Blom, N1848
Christiaan Cuno, N2018
en Johannes van der Werf, N1013
Tengevolge dezer uitspraak past de Raad op hen allen toe art: 8
van het reglement van Tucht, zijnde Ontvreemding, verwaarloozing
en beschadiging van eens anders goed,
Met 8 dagen opsluiting in de strafkamer om den anderen dag te
water en brood en H.J. van Heijl met de boeijen aan als herhaling
van misdaad, zie proces verbaal van den 10 November 1843,
met dubbelde vergoeding van het ontvreemde ter waarde van f
122.14, en dus ieder op hunne oververdiensten te debiteren voor f
13.57.
In hunne tegenwoordigheid dit proces verbaal voorgelezen zijnde,
geeft de Raad bevel de aan hen opgelegde straf uit te voeren
onder opmerking nog tans dat het van het Hoofd bestuur der
Maatschappij van Weldadigheid, hen des gevorderd voor den gewone
Regter alsnog te kunnen doen teregt staan.
De president vraagt of er van de Leden ook nog zijn, die iets voor
te dragen hebben en daarop een ontkennend antwoord bekomende,
sluit de vergadering, waar van proces verbaal is opgemaakt, dag en
datum als in het hoofd gemeld.
J. Poelman
A. Textor
J. Meijer
L. Vrieze
G. Kuipers
J. F. Morriën
N. 2
Inbraak in het Magazijn, met diefstal van
goederen
Verslag van het gehouden Verhoor in de zaak van het voorgevallene op den 3e en 9den Maart 1844
Beschuldigden:
1. Hendrik Jacobus van Heijl, N1159, geboren den 4 Juny
1824
2. Jacobus Franciscus de Witt, N166, geboren 27 febry 1826
3. Johannes de Vries, N1555, geboren 1 Juny 1824
Op den 3 Maart zijn de beschuldigden in den avond van dien dag
omstreeks zes uren, den zolder van zaal 10 opgegaan, twee maal
door het dak gebroken en op deze wijze het Magazijn bereikt,
de twee eerste beschuldigden hebben zich beneden in hetzelve
begeven en aldaar van een der zijden spek een groot stuk
afgesneden ter zwaarte van ongeveer 5 a 6 kilo benevens 2 stukken
boter ieder van 1 kilo zwaar en zeven eijeren, gedurende welken
tijd, de derde beschuldigde, zich boven op het Magazijn bevond;-
later gezamenlijk boven zijnde hebben zij aldaar nog ontvreemd:
Een buis en broek 2e Taille
Een buis 3e Taille
Twee hemden mans 2e Taille
Een borstrok 2e Taille
Een paar schoenen 2e Taille
Een paar kousen 1e Taille
Gedurende ½ uur bezig geweest zijnde, zijn zij met bovengemelde
goederen denzelfden weg terug gekeerd en aldus verdacht:
H.J. van Heijl
Een buis en broek 2e Taille
Een hemd 2e Taille
Een borstrok 2e Taille
J.F.de Witt
Een paar schoenen 2e Taille
Een buis 3e Taille
J. de Vries
Een hemd 2e Taille
Een paar kousen 1e Taille
Het spek, de boter en eijeren hebben zij gezamenlijk gedeeld,
ieder even veel.
2. J.F. de Witt
verklaart dat het verhaal door van Heijl gedaan overeenkomstig de
waarheid is, hij echter deeld mede, dat het buis hem bij de
verdeeling ten deel gevallen en zondag den 10 Maart in het kistje
van J. van der Werff gevonden; door den beschuldigden aan hem dien
morgen tot gebruik is aangeboden uit hoofde het buis van van
der Werff reeds vrij wat gedragen was, die echter de
opmerking maakte hoe hij daaraan kwam, dat de Witt
ontkennend beantwoorde en hem deed gevoelen daarin te berusten.
J. van der Werff
hierop gehoord, verklaart onnadenkend het buis van J.F. de
Witt te hebben aangenomen juist op het ogenblik dat van der
Werff naar de kerk zou gaan toen de Witt het hem
aanbood; het was regenachtig weder en hij trok het niet aan;
intusschen borg hij hetzelve in zijn kistje en zegt dat hij het
terug gegeven zou hebben, wanneer hij uit de kerk was gekomen,
toen het buis bij de visitatie onder kerktijd bij hem
gevonden werdt.
Cuno in wiens gesloten kistje gevonden werdt spek en een paar schoenen aan de Witt toebehoorende, wist dat het gestolen goederen waren.
3. Johannes de Vries
Heeft op de mededeeling door van Heil gedaan geene aanmerkingen en
bekend schuldig te zijn aan alle de tegen hem ingebragte feiten.
Eene gelijke onderneming door van Heil op den 9 maart gedaan van
denzelfden aard als die op den 3den, doch toen medeplichtig Haldiman
en Voerman hebben van Heil en Voerman zich
naar beneneden in het Magazijn begeven en aldaar ontvreemd
5 a 6 kilo spek
3 a 4 kilo boter
7 a 8 stuks eijeren
en 4 kop erwten
weder naar boven gaande hebben zij een buis en broek van de 3e
taille mede genomen, als mede onderscheidene soorten van hemden,
borstrokken en kousen, met nog een paar schoenen van de 2e taille,
zijnde het getal der andere goederen hun onbekend.
1. van Heijl daalde het eerst van de vliering op de
bovenzaal neder, blies de lamp in zijne nabijheid staande uit, als
bemerkende andere jongelingen in den omtrek om des te ongemerkter
de goederen te kunnen overnemen, vroeg aan Das het
sleuteltje van zijn kistje (die ongesteld reeds in zijn hangmat
lag) om een boterham in hetzelve te verzekeren –
des anderen daags komt gemelde Das bij zijn kistje en vindt daarin boter, spek, erwten, hemden en een borstrok, volgens zeggen van genoemden van Heil gaf Das toen te kennen dat hij alle deze goederen niet langer onder zijne bewaring wilde hebben, onder vergunning echter tot zoo lang van Heil er zich van ontdaan had, deze goederen daarin bewaard mogten blijven.
Voerman was de eerste diefstal bekend, tot de tweede is hij op aanzoek van het eerste complot overgegaan en bekend de daadzaken en het hem ten laste gelegde deel in den gepleegden diefstal, ook verklaart hij:
dat Das wel degelijk genoegen heeft genomen met het wegsluiten der goederen van Heil ten deel gevallen blijkens de nota van het bij hem bevondene, terwijl Voerman mede verklaart dat J. van Hoorn geheel onbewust is aan de goederen in zijn kist bevonden, hebbende hij onder voorwendsel van een boterham te zullen wegsluiten, de goederen daarin geborgen.
Haldiman de derde beschuldigde in het tweede complot bevond zich op de vliering van Zaal 10 om hen behulpzaam te zijn in het aannemen der uit het Magazijn ontvreemde goederen, daar zijne gestalte niet toeliet om door het latwerk van het dak te komen en de eerste inbraak en diefstal was hem mede bekend zonder een werkdadig deel daaraan te nemen, bij het ontwerpen van het tweede plan door van Heil, de Witt en de Vries gaf Haldiman zijn verlangen te kennen, deel van het complot uit te maken, toen het op de uitvoering aankwam trad de Vries terug en viel Haldiman voor hem in;
Voerman, hierboven genoemd, ook de eerste zaak bewust,
kwam voor de Wit inplaats, die echter nog later deel wilde
nemen, doch door van Heil werd afgewezen, die zich als
aanvoerder stelde en de onderneming dan te groot in getal
beschouwde,
intusschen bleven de Wit en de Vries handlangers
in het geval;
de tweede partij goederen waren nog onverdeeld, vandaar de
bevinding van goederen bij anderen die geen die geen deel hebben
genomen, alleen het spek was verdeeld, zijnde volgens verklaring
van Haldiman Jan van Hoorn onschuldig en onbekend
met de verborgen gestolen goederen in zijn kistje;
terwijl Das de beide gevallen bekend waren, alsmede Kees Blom die goederen voor van Heil onder bewaring had genomen zie daaromtrent de nota van het bij hun ieder bevondenen.
Das verklaart dat hem de beide diefstallen bekend waren,
dat hij uit eigen beweging hun behulpzaam is geweest en in het
opbergen der goederen op de nota vermeld bij hem gevonden
toebehorende aan van Heil en Voerman
Kees Blom verklaart mede dat het hem bekend was, de goederen
voor het aandeel van van Heil aan hem in bewaring gegeven
gestolen waren zonder echter aan den gepleegden misdaad deel te
hebben genomen.
Jan van Hoorn verklaart onbewust te zijn van het
voorgevallene, zie verklaring van Haldiman en Voerman hier voren
gemeld;
terwijl Stam als verdacht in arrest genomen, doch onschuldig bevonden, op grond dat niet een der beschuldigden iets ten zijner laste had in te brengen, noch dat hem eenige daadzaken bekend waren, heeft genoemde Stam evenwel medegedeeld, sprekende in arrest met de overigen, dat zij juist het ogenblik gekozen hadden om hunne plannen uit te voeren onder het avond eten om zes uren ten einde door voorwendsel van het een of ander van boven te halen en niet weder te komen als het geschiktste middel om zonder veel opzien het voornemen te kunnen uitvoeren.
Veenhuizen den 15 Maart 1844
De Onder Directeur binnen A. Textor
No 1
Staat van bij de onderstaanden op den 10e Maart 1844
bevonden goederen uit het Magazijn ontvreemd, als
H.J. van Heijl N1159
2 Hemden 1e taille
1 paar Kousen
J. de Vries N1555
1 paar Kousen 1e taille
F. K. Haldiman N905
Een stuk spek zwaar 8 oncen
H. Daes N472
Een partij boter
Een partij spek
Een partij erwten
3 vrouwenhemden 1e taille
1 mans borstrok 1e taille
1 idem hemd 1e taille
C.G. Blom N1848
Een partij spek
1 borstrok 2e taille
1 broek 1e taille
1 buis 2e taille
1 hemd mans 1e taille
C. Cuno N2018
Een partijtje spek en
1 paar schoenen 2e taille
J. van der Werff N1013
1 Buis 2e taille
J. van Hoorn
1 Hemd 1e taille
1 paar schoenen 2e taille
1 Broek 2e taille
1 paar kousen 2e taille
1 buis 3e taille
De onderdirecteur A. Textor
Notities bij het zittingsverslag