Proces Verbaal van den Raad van Tucht gehouden op Vrijdag 19e Juni 1885, namiddag 7 uur, in de Raadkamer van Kol.2.

Behalve de twee gemeensmannen S. Bollen en H. Maartens, zijn al de leden tegenwoordig.

Wordt voorgelezen een bij den Raad ingekomen Proces Verbaal van den Raad van Toezicht, welk verbaal bij deze acte wordt voorgelegd, behelzende het verhoor van Johanna Onrust, welke daarin wordt beschuldigd in zwangeren staat te verkeeren, welke beschuldiging reeds zich heeft bevestigd en zij dien ten gevolge als een oneerbare moeder voor den Raad van Toezicht verschijnt;

Als beschuldigen aan dit feit is door Joha Onrust beurtelings aangewezen Jan Beun, bij wiens moeder en hem zij was  gehuisvest en J. Belt, die als metselaar eenige dagen aan de woning aldaar was werkzaam geweest, beide beschuldigden zijn mede voor deze Raad geroepen ter verantwoording zoo mede F. van Rooij, bij wien Joha Onrust thans is inwonende, als getuige in deze zaak.

Wordt binnen geroepen Joha Onrust. De voorzitter geeft haar te kennen dat zij wel bewust zal zijn voor welk misdrijf zij thans voor den Raad van Tucht verschijnt en maant haar aan nu toch vooral met de waarheid voor den dag te komen en vraagt haar daarna of Jan Beun niet de vader van haar kind zoude zijn, al weder geeft zij ontkennende antwoorden daarop, maakt en neemt wonderbare (??) bewegingen aan en zegt eindelijk op meer aandringen van den Voorzitter van ja! doch geeft mede te kennen dat niet alleen Jan Beun maar ook J. Belt onzedelijk met haar heeft omgegaan, tijdens hij aan de woning, waarin zij gehuisvest was werkzaam was, breeder omschreven in hierbij overgelegd verbaal.

Daarna wordt binnen geroepen Jan Beun.
De Voorzitter na hem opmerkzaam te hebben gemaakt, zijne bekendheid met de zaak waarom hij ter deze plaatse wordt geroepen en waarom hij wordt beschuldigd, stelt hem de vraag of hij erkent de vader van het kind te zijn van de schuldige Joha Onrust, hetgeen hij met neen beantwoordt,
de Voorzitter geeft hem te kennen dat er sterke verdenkingen op hem rusten, hetgeen hij zegt wel te weten, en vraagt hem verder of hij dan iemand anders verdenkt, waarop hij antwoordt Belt en begint daarop een relaas te vertellen dat mede in bijgevoegd verbaal is opgenomen en klaarblijkelijk de teekenen draagt van een vooraf beraamd plan met Joha Onrust.
Op mededeeling van den Voorzitter dat Johanna even vóór en na de bevalling toch zelf heeft bekend dat hij de vader van het kind was, wordt Beun meer heftig in zijne woorden en wil onder eede verklaren dat hij onschuldig is, en dat die onschuld eenmaal zal bewezen worden.

De Voorzitter wijst hem op het ongepaste van zijne uitingen en laat F. van Rooij als getuige in zijne tegenwoordigheid binnen komen, deze verklaart op de vraag van den Voorzitter of hij ook eenig licht in deze zaak weet te geven, dat Joha Onrust aan hem en zijne vrouw en mede Vrouw Burks vóór hare bevalling heeft gezegd dat Jan Beun de schuldige met haar was. Voorts zegt van Rooij dat Beun een dag na de bevalling van Johanna bij hem was gekomen om haar te willen bezoeken hetgeen door hem was geweigerd.

Hierna wordt gehoord J. Belt.
De Voorzitter vraagt hem of de beschuldiging tegen hem ingebracht inzake J. Onrust geen waarheid bevat, hij antwoordt daarop dat hij geheel onschuldig is en geeft daarbij als bewijs zijn werkboekje over dat zou aantoonen de tijd toen hij aldaar gewerkt had en de onjuiste tijd voor de beschuldiging.
De Raad meent dat dit evenwel geen overtuigend bewijs levert voor zijne onzedelijke handelingen, in welke vorm die dan ook mogten plaats gehad hebben en dat voorts de aanduiding in het boekje ook voor verandering vatbaar kon zijn.
Belt betuigt hierop andermaal onder vele omstandigheden zijne onschuld en wil dit ook al onder eede bevestigen en zegt voorts dat het een zaamgespannen verdichtsel is van J. Beun en J. Onrust om hem als schuldige aan te wijzen ten einde de schuld van J. Beun af te werpen.

De Voorzitter doet daarbij de schuldige Joha Onrust binnen komen en vraagt haar in tegenwoordigheid van Belt of zij nog volhoudt, dat Belt mede schuldig is aan de met haar voorgevallen onzedelijke feiten, waarop zij antwoordt van ja; J. Beun is schuldig maar ook Belt, tot tweemaal toe zou hij zich onzedelijke handelingen jegens haar hebben veroorloofd, hetgeen hardnekkig als in strijd met de waarheid door Belt wordt ontkend.

Een en ander reeds aangegeven in het Verbaal van den Raad van Toezicht.


De Raad van Tucht

Overwegende dat de bevalling van Johanna Onrust een gevolg is van onzedelijken omgang en dat wel niet voldoende uit het verhoor het Vaderschap is bewezen, maar dat de Raad in overeenstemming van oordeel is Jan Beun daarvoor aantemerken en J. Belt, alhoewel hem dit niet kan worden ten laste  gelegd, toch niet is vrij te pleiten van onzedelijke handelingen met de schuldige te hebben gepleegd, zij het dan ook in mindere mate als waaruit het Vaderschap een gevolg kon zijn:

Overwegende dat in art.85 alin. g van het Reglement van Beheer tegen bovengenoemde feiten straf bedreigd wordt:

Besluit,

a. Johanna Onrust het verder verblijf in de Kolonien te ontzeggen.
b. Jan Beun te veroordeelen tot verwijdering uit de Kolonien. Dit besluit zal hem echter niet dadelijk worden mede gedeeld daar het oogenblik nu niet gunstig is om de Oogst in te nemen.
c. J. Belt ernstig onder het oog te brengen het hoogst ongepaste van zijne handelingen en hem aan te zeggen dat hij zich voortaan onthoude van alle handelingen die overeenkomst hebben met die waarvoor hij nu is voor den Raad moeten verschijnen.

(get.) F. B. Löhnis, Voorzitter
H. G. Ellerbroek, Secr
Voor eensluidend afschrift
H. G. Ellerbroek, Secr



BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 3285

Notities bij het zittingsverslag