Behalve de twee gemeensmannen S. Bollen en H. Maartens, zijn al de leden tegenwoordig.
Wordt voorgelezen een bij den Raad ingekomen Proces Verbaal van
den Raad van Toezicht, welk verbaal bij deze acte wordt
voorgelegd, behelzende het verhoor van Johanna Onrust,
welke daarin wordt beschuldigd in zwangeren staat te verkeeren,
welke beschuldiging reeds zich heeft bevestigd en zij dien ten
gevolge als een oneerbare moeder voor den Raad van Toezicht
verschijnt;
Als beschuldigen aan dit feit is door Joha Onrust beurtelings aangewezen Jan Beun, bij wiens moeder en hem zij was gehuisvest en J. Belt, die als metselaar eenige dagen aan de woning aldaar was werkzaam geweest, beide beschuldigden zijn mede voor deze Raad geroepen ter verantwoording zoo mede F. van Rooij, bij wien Joha Onrust thans is inwonende, als getuige in deze zaak.
Wordt binnen geroepen Joha Onrust. De voorzitter geeft haar te kennen dat zij wel bewust zal zijn voor welk misdrijf zij thans voor den Raad van Tucht verschijnt en maant haar aan nu toch vooral met de waarheid voor den dag te komen en vraagt haar daarna of Jan Beun niet de vader van haar kind zoude zijn, al weder geeft zij ontkennende antwoorden daarop, maakt en neemt wonderbare (??) bewegingen aan en zegt eindelijk op meer aandringen van den Voorzitter van ja! doch geeft mede te kennen dat niet alleen Jan Beun maar ook J. Belt onzedelijk met haar heeft omgegaan, tijdens hij aan de woning, waarin zij gehuisvest was werkzaam was, breeder omschreven in hierbij overgelegd verbaal.
Daarna wordt binnen geroepen Jan Beun.
De Voorzitter na hem opmerkzaam te hebben gemaakt, zijne
bekendheid met de zaak waarom hij ter deze plaatse wordt geroepen
en waarom hij wordt beschuldigd, stelt hem de vraag of hij erkent
de vader van het kind te zijn van de schuldige Joha Onrust,
hetgeen hij met neen beantwoordt,
de Voorzitter geeft hem te kennen dat er sterke verdenkingen op
hem rusten, hetgeen hij zegt wel te weten, en vraagt hem verder of
hij dan iemand anders verdenkt, waarop hij antwoordt Belt en
begint daarop een relaas te vertellen dat mede in bijgevoegd
verbaal is opgenomen en klaarblijkelijk de teekenen draagt van een
vooraf beraamd plan met Joha Onrust.
Op mededeeling van den Voorzitter dat Johanna even vóór en na de
bevalling toch zelf heeft bekend dat hij de vader van het kind
was, wordt Beun meer heftig in zijne woorden en wil onder eede
verklaren dat hij onschuldig is, en dat die onschuld eenmaal zal
bewezen worden.
De Voorzitter wijst hem op het ongepaste van zijne uitingen en laat F. van Rooij als getuige in zijne tegenwoordigheid binnen komen, deze verklaart op de vraag van den Voorzitter of hij ook eenig licht in deze zaak weet te geven, dat Joha Onrust aan hem en zijne vrouw en mede Vrouw Burks vóór hare bevalling heeft gezegd dat Jan Beun de schuldige met haar was. Voorts zegt van Rooij dat Beun een dag na de bevalling van Johanna bij hem was gekomen om haar te willen bezoeken hetgeen door hem was geweigerd.
Hierna wordt gehoord J. Belt.
De Voorzitter vraagt hem of de beschuldiging tegen hem ingebracht
inzake J. Onrust geen waarheid bevat, hij antwoordt daarop dat hij
geheel onschuldig is en geeft daarbij als bewijs zijn werkboekje
over dat zou aantoonen de tijd toen hij aldaar gewerkt had en de
onjuiste tijd voor de beschuldiging.
De Raad meent dat dit evenwel geen overtuigend bewijs levert voor
zijne onzedelijke handelingen, in welke vorm die dan ook mogten
plaats gehad hebben en dat voorts de aanduiding in het boekje ook
voor verandering vatbaar kon zijn.
Belt betuigt hierop andermaal onder vele omstandigheden zijne
onschuld en wil dit ook al onder eede bevestigen en zegt voorts
dat het een zaamgespannen verdichtsel is van J. Beun en J. Onrust
om hem als schuldige aan te wijzen ten einde de schuld van J. Beun
af te werpen.
De Voorzitter doet daarbij de schuldige Joha Onrust binnen komen en vraagt haar in tegenwoordigheid van Belt of zij nog volhoudt, dat Belt mede schuldig is aan de met haar voorgevallen onzedelijke feiten, waarop zij antwoordt van ja; J. Beun is schuldig maar ook Belt, tot tweemaal toe zou hij zich onzedelijke handelingen jegens haar hebben veroorloofd, hetgeen hardnekkig als in strijd met de waarheid door Belt wordt ontkend.
Een en ander reeds aangegeven in het Verbaal van den Raad van
Toezicht.
De Raad van Tucht
Overwegende dat de bevalling van Johanna Onrust een gevolg is van onzedelijken omgang en dat wel niet voldoende uit het verhoor het Vaderschap is bewezen, maar dat de Raad in overeenstemming van oordeel is Jan Beun daarvoor aantemerken en J. Belt, alhoewel hem dit niet kan worden ten laste gelegd, toch niet is vrij te pleiten van onzedelijke handelingen met de schuldige te hebben gepleegd, zij het dan ook in mindere mate als waaruit het Vaderschap een gevolg kon zijn:
Overwegende dat in art.85 alin. g van het Reglement van Beheer
tegen bovengenoemde feiten straf bedreigd wordt:
Besluit,
a. Johanna Onrust het verder verblijf in de Kolonien te
ontzeggen.
b. Jan Beun te veroordeelen tot verwijdering uit de
Kolonien. Dit besluit zal hem echter niet dadelijk worden mede
gedeeld daar het oogenblik nu niet gunstig is om de Oogst in te
nemen.
c. J. Belt ernstig onder het oog te brengen het hoogst
ongepaste van zijne handelingen en hem aan te zeggen dat hij zich
voortaan onthoude van alle handelingen die overeenkomst hebben met
die waarvoor hij nu is voor den Raad moeten verschijnen.
(get.) F. B. Löhnis, Voorzitter
H. G. Ellerbroek, Secr
Voor eensluidend afschrift
H. G. Ellerbroek, Secr
Notities bij het zittingsverslag