Alle leden zijn tegenwoordig
Worden gelezen drie processen verbaal van den Raad van toezigt
N1 van de 27e July, 29 Augustus en heden houdende
beschuldiging
1. tegen de bestedeling Antonia Maria Rensenbrink
welke de 10e Mei jl zonder verlof de kolonie heeft verlaten en den
26e July is teruggekeerd.
De President geeft de Raad te kennen, dat de genoemde bestedeling
tot voorkoming van vernieuwde desertie dadelijk is overgebragt
naar de Ommerschans
De Raad gelet op Art: 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van tucht
waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf
is gesteld,
Besluit:
De overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
van A.M. Rensenbrink goed te keuren
In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van
Konijnenburg: conform vK
2. tegen de bestedeling Jan Heere wegens
verregaande onwil en luiheid in de katoenweverij benevens
tuindieverij en verkoop van kleedingstukken.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde kan niets tot zijne
verschooning inbrengen
De Raad gelet op Art: 2§e en Art: 3§3 en Art: 16 van het
Reglement van tucht waarbij overplaatsing naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
Jan Heere voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans;
waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden
ingewacht
De beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van
Konijnenburg: conform vK
3. tegen de kolonisten vrijboeren Hilkemeijer en Nieuwenhuis,
welke niettegenstaande het strenge verbod dat niemand zich naar de
Steenwijker kermis zoude begeven ter zake van cholera, doch
willekeurig zijn gegaan
De beschuldigden binnengeroepen zijnde bekennen zulks, zeggende
dat zij aldaar zaken te verrigten hadden.
De Raad merkt aan dat zij dat evengoed den volgenden dag hadden
kunnen doen en zich alzoo aan ongehoorzaamheid hebben schuldig
gemaakt, daarbij gelet op Art: 2§a en Art: 3§1 van het Reglement
van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de
strafkamer op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
H.C. Hilkemeijer en J. Nieuwenhuis de straf
op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer
De beschuldigden binnengeroepen zijnde wordt hen zulks kenbaar
gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van
Konijnenburg: drie dagen zou mij voldoende zijn voorgekomen
vK
Nog wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van
Kolonie N3 van den 29e dezer maand houdende beschuldiging
1. tegen de kolonist H. Hilleman wegens het
verpanden van divers beddengoed.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde is de vrouw verschenen welke
het misdrijf bekend, zeggende dat zij al de goederen weder terug
hd bekomen, het welk de Directie dan ook nader is gebleken.
De Raad gelet op Art: 2§c en Art: 3§3 van het Reglement van tucht
waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens
dubbele vergoeding van het verpande op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
H. Hillema de straf op te leggen van acht dagen opsluiting
in de strafkamer, doch van de vergoeding vrij te spreken, daar al
de goederen terug zijn.
De vrouw binnengeroepen zijnde , wordt haar zulks kenbaar gemaakt.
2. tegen Charles Louis zoon van den kolonist P.J.
Castaing welke vier pijpjes katoen zoude hebben ontvreemd
De beschuldigde binnengeroepen zijnde bekent zijn misdrijf
De Raad gelet op Art: 2§c en Art: 3§3 van het Reglement van tucht
waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens
dubbele vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
C.L. Castaing de straf op te leggen van acht dagen
opsluiting in de strafkamer benevens een vergoeding van 12 centen.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar
gemaakt
3. tegen de kolonist J. Muzegaas, welke volgens de
verklaring van de huisvrouw van J. den Ouden
onderscheidene goederen zoude hebben aangemaakt van hout van de
Maatschappij ter waarde van p.m. f 14,25
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, verklaart een gedeelte der goederen reeds bij zijne komst in de Koloniën te hebben gehad, welke gered waren uit den brand van zijn huis tijdens zijn verblijf in de gewone Maatschappij en dat hij een ander gedeelte had aangemaakt, gedurende zijne ziekte in de Koloniën, voordat hij bij den timmerwinkel was geplaatst, mede van dat hout hetwelk uit den brand gered was.
Vrouw den Ouden binnengeroepen zijnde, verklaart dat hij
niets van die goederen zoude hebben mede gebragt en dat zij ook
onderscheidene malen gezien had dat hij bij het vervoeren van hout
naar verschillende woningen geheel of gedeeltens van planken bij
hem had afgeladen zonder dat er iets aan zijne woning was
gerepareerd.
De Raad niet genoegzaam van zijne schuld overtuigd zijnde, zal
deze zaak tot eene volgende zitting uitstellen om eerst nader door
de Directie te worden onderzocht.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar
gemaakt
4. tegen den kolonist D. Capelle die voor vier
kolonisten kernwippen zoude hebben gemaakt.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde bekent de kernwippen bij hun
aan huis te hebben gemaakt, gedeeltelijk van hout dat hem door de
kolonisten was gegeven, zijnde het overige stukjes geweest, welke
bij den dood van zijnen vader nog waren overgebleven.
De Raad in aanmerking nemende, dat het de timmerlieden ten strengste verboden is eenig timmerwerk aan huis te verrigten, beschouwt deze zaak als eene ongehoorzaamheid, zijnde het de Raad niet gebleken, dat hij enig hout van de Maatschappij heeft gebruikt en daarbij gelet op Art: 2§a en Art: 3§1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,
Besluit
D. Capelle de straf op te leggen van acht dagen opsluiting
in de strafkamer.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
5. tegen de Kolonisten A: Kuiters, J: de Nekker,
C: Veenman en W: Themmen, welke allen niet
tegenstaande het strenge verbod naar de Steenwijker kermis
zijn geweest.
De genoemde kolonisten binnengeroepen zijnde bekennen hun
misdrijf, zeggende allen dat zij er zaken te verrigten
hadden.
De Raad wil ook deze zaak als eene ongehoorzaamheid
beschouwen en daarbij gelet op Art: 2§a en Art: 3§1 van het
Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in
de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
A: Kuiters, J: de Nekker, C: Veenman en W:
Themmen ieder de straf op te leggen van acht dagen
opsluiting in de strafkamer.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde wordt hen zulks kenbaar
gemaakt.1
In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van
Konijnenburg: Als voordien vK
Aldus gedaan in de Raad te Frederiksoord den 30 Augustus 1849
C. Hulst
L: ten Broek
P. Hertog
X Handwerk van H. Lucas, die verklaart niet te kunnen schrijven
H.A. Overhoff
F.H.P. van Marle Secretaris
Raad van Toezigt gehouden in kolonie N1 op den 27 July 1849
Is voor den Raad verschenen de bestedeling Antonia Maria
Rensenbrink vroeger ingedeeld bij de weduwe de Ruiter
wonende op hoeve N6, oud 15 jaren welke op den 10e Mei jl zonder
verlof de kolonie heeft verlaten en als nu op den 26e dezer
maand van desertie teruggekeerd zijnde op den 27e naar de
Ommerschans over gevoerd.
De President
H. Faaken
De Leden
J. Uhl
A. Lucassen
HA overhoff
De Secretaris
J.Heerkes de Vries
Raad van Toezigt gehouden in kolonie N1 op den 29 Augustus 1849
Alle leden zijn tegenwoordig
De voorzitter geeft aan den Raad te kennen dat hij het noodig
geoordeeld heeft, na oefenen van veel gedulds en toegevendheid,
voor den Raad van Toezigt te roepen den bestedeling Jan Heeren
oud ruim 16 jaren ingedeeld bij den kolonist Leffef wonende op
hoeve N93
niet alleen heeft hij zich reeds over langen tijd schuldig gemaakt
aan luiheid, slordigheid en onwil in het weven en schijnt hij nogh
door strafkamer noch door boete tot eene betere gezindheid gebragt
te kunnen worden;
maar heeft hij zich daar te boven ook schuldig gemaakt aan het
vervreemden van koloniale kleedingstukken door het verkoopen onder
anderen van een hemd.
Daar te boven zijn straatschenderij en tuinroverij hem niet
vreemd.
In dit alles heeft de Raad van Toezigt overvloedige redenen
gevonden om den gezegden Jan Heere te verwijzen naar den
Raad van Politie en Tucht om aldaar verwezen te worden als naar
behoren
De President
H. Faaken
De Leden
HA overhoff
J. Uhl
A. Lucassen
De Secretaris
J.Heerkes de Vries
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N1 op den 30 Augustus 1849
Alle leden zijn tegenwoordig
De voorzitter geeft aan den Raad berigt dat hij van den Adjunct
Directeur de last ontvangen heeft om de twee vrijboeren Hilkemeijer
en Nieuwenhuis in den Raad van Toezigt te roepen ter zake
hunne verwijdering uit den kolonie naar Steenwijk op den
22 Augustus jl niet tegenstaande het ernstig verbod om op
dien dag derwaarts te gaan.
De beschuldigden in den Raad verschenen zijnde en over deze zaak
door den voorzitter onderhouden zijnde beweren
1e Dat zij meenden van dit verbod, hetwelk geene
vrijboeren en Ambtenaren gewaagt, niet te zijn begrepen
2e Dat zij ter zake van hunne belangen volstrekt naar
Steenwijk moesten gaan en
3e Dat zij zich aan geene ondeugdheden of wangedrag hebben
schuldig gemaakt.
De Raad van Toezigt vermeent de gegrondheid van de tweede
bewering, het noodzakelijke van hunnen gang derwaarts, te aanzien
van de vrijboer Hilkemeijer te kunnen aannemen, maar ten
opzigte van den vrijboer Nieuwenhuis deze te moeten
betwijfelen, vooral ook daar Nieuwenhuis, ondanks het mondeling
verbod der Directeur, zich niet ontzien heeft toch zijne gang en
wel met zijn vrouw derwaarts te volbrengen.
De President
H. Faaken
De Leden
J. Uhl
A. Lucassen
HA overhoff
De Secretaris
J.Heerkes de Vries
Raad vanToezigt gehouden in Kolonie N3
Alle leden zijn tegenwoordig
Wordt binnengeroepen de kolonist H. Hilleman hoever N152
die van zijne eerste verstrekking verpand heeft, als
1 wollen deken,
2 Bultzakken,
2 peluwen
en 2 Beddelakens;
Deze goederen zegt hij nu teruggehaald te hebben uit de bank van
Leening, dat door den wijkmeester onderzocht is en bevonden dat
hij de genoemde goederen terug heeft.
Hij zegt de goederen door gebrek aan voedsel verpand te hebben,
doch belooft het niet weer te zullen doen.
Daarna wordt binnen geroepen Charles Louis zoon van de
kolonist P.J. Castaing, oud 13 jaren die 4 pijpjes katoen
uit de ton meegenomen heeft
Hij bekent zulks gedaan te hebben, en wel, omdat zijne zuster zoo
achter komende anders haar stuk katoen niet kon afweven.
Nog wordt binnengeroepen de vrouw van den kolonist J. den
Ouden hoeve N95, die zegt dat de kolonist J. Muzegaas
(timmerman) hoeve N94 hout van den Maatschappij ontvreemd en
daarvan zoowel voor zich zelve als voor anderen kolonisten gemaakt
heeft, aldus
1 voetbank
1 bankje voor onder eene kist
1 bankje voor onder eene wieg
1 bak voor de koe
1 turfbak
1 waschbak
1 bank onder de waschtob
1 ladder
1 juk
2 kernwippen
2 pilasters tegen den hoeve
1 hoekbaufet
2 kleine tafeltjes
Aan den kolonist T. Baggus N76 een bankje verkocht
voor 30 cents en aan den Ouden N95 een bankje verruild
voor een ton
J. Muzegaas binnengeroepen zijnde, zegt die goederen te
hebben gemaakt van hout dat hij mede gebragt heeft toen hij den 12
April 1848 in de Kolonie is gekomen, dat men echter niet geloven
kan, daar niemand weet dat hij toen hout mede gebragt heeft,
en om al dat bovenstaande te maken had hij nogal wat hout noodig,
dat bij zijne aankomst in de Kolonie wel gezien zoude geworden
zijn.
Een tegenbewijs zoude wel te leveren zijn voordat het huisje
waarin hij vroeger buiten de kolonie woonde afbrandde had hij van
den kolonist de Klein hout ontvangen dat ze te Steenwijk
gekocht hadden om daarvan eene kast te maken, dat hout is mede
verbrand en de Klein heeft om die reden de bestelde kast
niet kunnen bekomen.
Wel is men van gevoelen dat hij een en ander van hout van de
Maatschappij gemaakt heeft, - dat al het bovenstaande
daarvan is gelooft men ook niet, doch, hoewel er geen ander bewijs
voor bestaat , dan de getuigenis van opgenoemde vrouw, meent de
men te mogen aannemen dat Muzegaas de maatschappij hout
ontvreemd heeft en daarvan eenige goederen gemaakt – al de
bovenstaande goederen zijn door de Onder Directeur en wijkmeester
Kleijzing gezien.
Ook wordt binnengeroepen den kolonist D. Capelle
(timmerman) hoeve N82 die voor de volgende vier kolonisten Kernwippen
gemaakt heeft, als
1 voor Van der Bil, hoeve N69
1 voor kinderen Lutgerink, hoeve 96
1 voor wed: de Vries, hoeve 85
en 1 voor Lindeman, hoeve 83
Hij zegt dezelve gemaakt te hebben van stukjes hout, die de
kolonisten zelve hadden, met nog een enkel stukje hout er bij te
hebben gedaan, dat hout, zegt hij, had zijn vader reeds, ook zegt
hij voor het maken dier kernwippen geen geld genoten te hebben.
Men vermoedt dat ook dit getimmer wel, althans voor een gedeelte
van hout van de Maatschappij is geschied.
Nog worden binnengeroepen de kolonisten, die tegen het verbod,
kermis-dingsdag naar Steenwijk zijn geweest.
A. Kuiters, hoeve N2 (vrijboer), die twee jonge beesten en
ze uit gebrek aan weide moest verkoopen, die is dan ook om 10 uren
te Steenwijk gekomen en om 2 uren des namiddags er weer
uitgegaan
H. de Nekker, hoeve N16 (vrijboer) die een paard wilde
koopen, is mede spoedig teruggekomen en heeft een paard gekocht.
C. Veenman met vrouw en kind, hoeve N128 die door de
sectiemeester Hartog nog gezegd werden terug te moeten
gaan, doch niet gewild.
Nu zegt hij naar Kallenkoot geweest te zijn, dat wel
onwaar zal wezen en ook had hij dan den wijkmeester moeten vragen
daarheen te mogen gaan, dat hij ook niet gedaan heeft.
Willem zoon van den kolonist Themmen, hoeve N20,
oud 19 jaren is, nadat hij nog gewaarschuwd door den
sectiemeester, toch naar Steenwijk is geweest.
Aldus gedaan te Willemsoord, den 29 Augustus 1949
JH Hoving
J van Agteren
J Klijzing
P. Hertog
H de Plot
Notities bij het zittingsverslag