Alle leden zijn tegenwoordig
Wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van
Kolonie No 1 van den 20 September jl houdende beschuldiging tegen
den kolonist Willem Adriaan Martijn, welke zich
onderscheidene malen van dronkenschap en daaruit voortvloeijende
oneenigheden met zijne medekolonisten zoude hebben schuldig
gemaakt.
De Kolonist W.A. Martijn op den 27e September JL
gedeserteerd zijnde is dus niet voor de Raad verschenen.
De Raad gelet op Art. 3 § 2 waarbij overplaatsing voor eenen
onbepaalden tijd naar de Ommerschans op diengelijke
misdrijven is gesteld
Besluit
W.A. Martijn met zijn geheele huisgezin te verwijzen naar
de Ommerschans welke overplaatsing zal geschieden onder
goedkeuring van de Permanente Commissie na zijne terugkomst.
Verder wordt gelezen een Proces vebaal van denzelfde Kolonie van
den 29 September JL houdende beschuldiging tegen Catharina
Ciri huisvrouw van den Koionist Franciscus Johannes Le
Loux welke eigendunkelijk op den 19 September haar huisgezin
zoude hebben verlaten en zich met de Kolonist P.J. Heijdt
van Kolonie No 2 buiten de Kolonien heeft begeven, waarvan zij in
den nacht van den 21e weder is terug gekeerd.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zij haar misdrijf
en geeft daarbij te kennen dat zij zulks zoude gedaan hebben uit
vrees voor haar man, welke te veel zoude gedronken hebben en dan
zeer ongemakkelijk was.
De Raad neemt in aanmerking dat het zeer hard zoude zijn voor man
en kinderen bij eene verwijzing naar de Ommerschans van
het huisgezin.
Besluit:
De vrouw van F.J. Le Loux met eene ernstige vermaning van
den President voor het voor het gevolg heen te laten gaan, hetwelk
haar zij daartoe binnen geroepen zijnde wordt kenbaar gemaakt.
Nog wordt gelezen in hetzelfde Procesverbaal de beschuldiging
tegen Pieter, de zoon van den Kolonist Broer van
Belkum oud 14 jaren, welke ongehoorde uitdrukkingen zoude
gedaan hebben tegen een nichtje van de Adjunct Directeur Hulst
betreffende genoemde Adjunct Directeur.
Den beschuldigde binnengeroepen zijnde bekent hij zijn misdrijf,
zonder verder iets tot zijne verschooning in te brengen.
De Raad gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1, waarbij opsluiting van
drie to acht dagen op diengelijke misdrijven is gesteld.
Besluit
Pieter van Belkum de Straf toe te wijzen van acht dagen
opsluiting in de strafkamer, het welk hem hij daartoe
binnengeroepen zijnde wordt kenbaar gemaakt, met vermaning van den
President om zich voortaan beter te gedragen.
Voorts wordt gelezen een Proces verbaal van den Onderdirecteur van
Kolonie No 2 van den 21e September JL, inhoudende het doen van
onderzoek naar het verblijf van den Kolonist Pieter Johannes
Heijdt, welke op den 19e dier maand met de huisvrouw van den
Kolonist Le Loux was weggeloopen.
Daarbij het doen van onderzoek te Vinkenga, de Onder
Directeur hem heeft zien ontvlugten, doch het hem niet gelukt is
genoemde Kolonist in handen te krijgen.
De Raad gelet op Art 2$d en Art 3$ 2 waarbij overplaatsing voor
eenen onbepaalden tijd naar de ommerschans op diengelijke
misdrijven is gesteld.
Besluit:
P.J. Heijdt bij zijne terugkomst met zijne geheele
huisgezin naar de Ommerschans te verwijzen onder nadere
goedkeuring van de Permanente Commissie.
Verder wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt
van Kolonie No 2, van den 21 September JL benevens eene aanklagt
van den Adsessor L.A. Bovenkamp, houde beschuldiging
tegen:
Leonard Zuurveld oud 13 jaren
Gerrit ten Hulscher oud 16 jaren
Frans Kemper oud 12 jaren
Jan Stoffels oud 18 jaren
Jan Zwaan oud 13 jaren
Jan Ruzon oud 15 jaren, en
Jan Wiederholt oud 12 jaren
welke allen baldadigheid zoude hebben gepleegd, met schreeuwen
enz. bij het passeeren van de weg door de genoemde Adsessor met
zijn rijtuig, waardoor de paarden aan het hollen zijn geraakt.
De beschuldigden allen binnen geroepen zijnde wil de eene de
schuld nog wel op de andere schuiven.
De Raad houdt het er echter voor, dat ze allen even schuldig zijn,
en gelet op Art 2 § b en Art 3 § 1, waarbij opsluiting van drie
tot acht dagen op diengelijke misdrijven is gesteld.
Besluit
Leonard Zoorveld, Gerrit ten Hulscher, Frans
Kemper, Jan Stoffels, Jan Zwaan, Jan
Ruzon en Jan Wuderholt, ieder de straf toe te wijzen
van vijf dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hun, zij
daartoe binnen geroepen zijnde, door den President wordt kenbaar
gemaakt, onder de noodige vermaning om zich voortaan beter te
gedragen.
Nog wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van
Kolonie No3 van den 22 September JL houdende beschuldiging tegen Jan
Bleessie welke de mest uit zijne stal in de nacht buiten de
Koloniën zoude hebben vervoert op een stuk land, hetwelk hij van
een boer zoude gehuurd hebben.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde bekent hij zijn misdrijf,
daarbij te kennen gevende, dat hij niet wist daaran zoo veel
misdaan te hebben.
De Raad gelet op Art 2 § 1 en Art 3 § 3, waarbij dubbelde
veergoeding van het ontvreemde, benevens overplaatsing naar de Ommerschans
op diengelijke misdrijven is gesteld.
Besluit:
Jan Bleessie met zijn huisgezin voor een onbepaalden
tijd te verwijzen naar de Ommerschans benevens
dubbelde vergoeding van het ontvreemde gerekend tegen fl – het
voer zullende het getal voeren door den Onder Directeur begroot
worden en deze vergoeding gekweten worden uit zijne reserve.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde wordt hem zulks onder
nadere goedkeuring van den Permanente Commissie kenbaar
gemaakt.
Eindelijk wordt gelezen in hetzelfde Proces verbaal de
beschuldiging tegen Martinus Pieter, zoon van de Kolonist
M. Jasper welke den 25e Maart JL een verlof had bekomen in
den Kleinen Raad om met zijne moeder voor een tijd van veertien
dagen naar Leiden te gaan, en zich in dien tijd bij een
boer te Soestdijk had verhuurd, alwaar hij tot de 14e
September is gebleven.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde , verklaart dat zijne
moeder gedurende den verloftijd ziek was geworden en daar hij haar
niet ziek wilde achterlaten, en het ledig loopende hem vervelende
had hij zich aldaar verhuurd, waarvan hij niet weder was terug
gekomen op het schrijven van zijn moeder uit hoofde zijn moeder
ongesteld was geworden.
De Raad gelet op Art 2 § d & Art 3 § 2 waarbij overplaatsing
voor eenen onbepaalden tijd naar de Ommerschans op
diengelijke misdrijven is gesteld.
Besluit
M.P: Jaspers voor eenen onbepaalden tijd te verwijzen naar
de Ommerschans waarop de goedkeuring van de Permanente
Commissie zal worden ingewacht.
Den beschuldigden binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt
Eindelijk komen nog binnen Evert en Sijmen van der
Hulst van Kolonie No3, welk beide in den Raad van den 19
Augustus JL, niet zijn verschenen, maar in plaats van hen de
Ouders.
De beschuldigden ondervraagd hebbende, is het de Raad niet
genoegzaam bewezen dat zij zich aan het ontvreemden van
aardappelen zouden hebben schuldig gemaakt.
De Raad in aanmerking nemende dat Bleessie ook wegens
zijne eigene misdaden weinig geloof verdient.
Besluit
Evert en Sijmen van der Hulst met eene ernstige
vermaning voor het vervolg heen te laten gaan hetwelk hun zij
daartoe binnen geroepen zijnde door den President wordt kenbaar
gemaakt
Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord, den 7 October 1837.
Raad van Toezigt, gehouden bij Kolonie N1, op woensdag den 20
September 1837
Van eerste gedeelte zitting geen transcriptie
(...)
zich zouden schuldig maken aan het verruilen van rogge tegen
sterken drank met den herbergier Schieboom te Nijensleek,
over welk punt ook de kolonist Seelenhorst is gehoord en
dat voorts door den Onderdirekteur is onderzocht geworden, die het
er voor houdt dat het slecgts vuige laster van Martijn
zoude wezen.
Martijn brengt het volgende ter zijner verschooning in:
1e Dat de de twist met Seelenhorst niet zoo
hooggaande is geweest als hem wordt ten lasten gelegd en dat hij
ja wel een borrel gedronken had bij het koopen van eenige
ververschingen voor zijnen vrouw, maar niet dronken kon genoemd
worden;
voorts dat hij zoo zeer geen twist heeft gezocht of gemaakt, maar
aan Seelenhorst en diens vrouw zijne gevoeligheid heeft te kennen
gegeven, wegens het geven van verkeerde inlichtingen aangaande
zijn huishouding van zijnen familie te ’s Hage, waardoor
hij meent zich nog al benadeeld te zien.
2e Dat C. Oosterveen hem niet dronken, maar van
vermoeidheid, door het kwalijk gaan uitrustende en zittende aan de
weg heeft gevonden en toen met hem naar huis is gewandeld en hem
in het dragen van een pak met winkelwaren behulpzaam is geweest.
3e Dat de weezen zeer ondeugend zijn en zich
ongegrond over welverdiende bestraffingen beklagen.
4e Dat zulks een verzonnen leugen is van Veldmeijer
en allen die het meer zeggen.
Martijn wordt aangezegd om nader voor den Raad van Tucht teregt te
staan.
Raad van Toezigt, gehouden in Kolonie N.1, op vrijdag den 29
September 1837
Al de leden zijn tegenwoordig.
Wordt binnen geroepen Catharina Ciri, oud 24 jaren,
huisvrouw van den gewonen kolonist Franciscus Johannes Le Loux,
die beschuldigd is van op de 19 dezer maand haar huisgezin te
hebben verlaten en in den nacht van den 21e is teruggekomen.
Voorts gaat deze vrouw nog verdacht van in ongeoorloofde
verstandhouding te staan met den kolonist Heijdt van
Kolonie N2, die te gelijkertijd zijn huisgezin heeft verlaten en
tot op heden niet is teruggekomen.
Catharina Ciri geeft als reden van haar wegloop op eene
twist, die zij met haren man zoude gehad hebben, en die zoo hoog
liep, dat zij het geraden oordeelde het huis te verlaten, te meer,
daar haren man een borrel te veel gedronken hebbende, dan zeer
knorrig en oploopende van drift is.
Zij ontkent voorts alle verstandhouding met den kolonist Heijdt,
hoewel zij niet kan ontveinzen van met hem op den markt te Noordwolde
te hebben gedanst, nog toen haar man reeds naar huis was gegaan.
Haar wordt aangezegd, om in de eerstvolgende zitting voor den Raad
van Tucht teregt te staan.
Voorts wordt onderhouden de kolonistenzoon Pieter van Belkom
oud 14 jaren, die zich niet geschaamd heeft van in de voorige week
een meisje, die hij aanzag voor eenen dochter van den Heer Adjunct
directeur C. Hulst, onder anderen op den weg toe te
voegen, dat hij verlangde dat haar vader werd opgehangen aan den
hoogste boom, die er in de kolonie stond.
Pieter van Belkom, een voorbeeld van ondeugendheid weet
niets anders in te brengen, dan dat het waarheid is, dat hij zulke
uitdrukking gedaan heeft.
Ook deze jongen wordt aangezegd om voor den Raad van Tucht
teregt te staan.
Ondertekening
H. Faaken
J. Visscher
D K de Vries
M. Smit Secr
OP heden den 21 September des Jaars 1837 hebben wij
Ondergetekende Onder Directeur van Kolonie No 2 ons begeven op
bekomen informatie na de woning van den Kolonist Pieter Heidt,
wonende in voorn. Kolonie in de 1e Wijk 3e Sectie hoeve No 35 ten
einde ons te verzekeren of voornoemde Kolonist voortvluchtig was
met de huisvrouw van den Kolonist Leloe, wonende in de 3e
wijk van Kolonie No 1.
Vernomen hebbende dat zulks de waarheid was, hebben wij ingevolge
bekomene orders van den Heer Adjunct Directeur, gelast den Wijkmeester
Crol van Kolonie No 2 en den wijkmeester Mulder van
Kolonie No 1 hun op te sporen, hetwelk door hun op dien dag
geëffectueerd is doch vruchteloos en niets van hun op spoor
hebbende kunnen krijgen.
Zoo vernomen wij dat P: Heidt des morgens van den 22e
dezer in zijn huis was geweest en vandaar had mede genomen zijne
beste kleedingstukken waarop wij ondergeteekende Onderdirecteur
zelve vergezeld van den wijkmeester Crol ons op bekomen
naricht dadelijk begeven na Vinkenga.
Een uur van deze kolonie gelegen en aldaar ons vervoegende eene
Herbergier of Kroeghouder genaamd Sjerd, waar wij op
aannadering van genoemde woning van verre zag wegloopen den
gemelde Kolonist P: Heidt zonder de met hem weggelopene
vrouw zelve.
Wij gingen in het huis, vroegen en zagen rond naar gemelde vrouw,
doch vonden haar niet en kreegen tot antwoord van den kastelein,
haar niet gezien te hebben, vernomen wij dat zij des nachts van 22
op 23 deze ll naar haar man was terug gekeerd en hier nu onderzoek
gedaan hebbende bevonden wij zulks de waarheid was.
Aldsus naar waarheid opgemaakt en door ons ondertekend,
Frederiksoord 23 Sept 1837
A.H. Idserda
GEEN transcriptie
Aan den WelEdelen Heer Directeur van de Colonien der Maatschappij
van Weldadigheid
Noordwolde den 13 september 1837
WelEdel Heer!
Op maandag den elfden dezer, des avonds ongeveer zes uren, na de
veenderij geweest zijnde en vergezeld van mijn gewone voerman, met
de wagen te huiswaards keerende, de weg in de oost vierde parten
van oost- tot westwaards langs gereden, aldaar een weinig ten
oosten der aanwezige school, een troep jongens, alle van het
oosten komende, moesten voorbij passeren, en tot aan en nevens
dezelve gekomen zijnde, dien jongens een geweldig geschreeuw en
getier aanhieven, en als het waare pogingen deeden, om met geweld
op de paarden aan te vallen, waarschijnlijk met oogmerk om dezelve
aan het hollen te brengen, of ons met de wagen in het water te
doen storten, hetwelk dan ook bijna had plaats gevonden, terwijl
de paarden verschrikt, geheel zijdelings uit het span wijkende,
wij in groot gevaar verkeerden, om met de wagen in de vierde
parten dwarsvaart te zullen geraken, hetwelk evenwel, door het
goed beleid van de voerman, gelukkig is voorgekomen.
Ik heb dit jaar een en andermaal, wanneer de oost vierde parten
passeerde, dergelijke ontmoetingen met de schoolkinderen gehad,
ten gevolge waarvan onlangs den schoolmeester aldaar, bij monde
van zulks heb kennis gegeven, met verzoek dat zijnEd, door
deszelfs invloed zoude gelieven te zorgen, dat dergelijke
ongeregeldheden, waardoor zulke groote onheilen konden geboren
worden, onder zijne leerlingen vervolgens geen plaats mogten
hebben, - waarop zijnEd antwoorde aan mijn verzoek te zullen
voldoen, dan zonder goed gevolg, terwijl zedert dien tijd het
kwaad is verergerd.
Bij de laatste ontmoeting op maandagavond, als wanneer de paarden
een weinig tot bedaren kwamen, heb de wagen doen stil houden, ten
einde zoo mooglijk te vernemen, welke de namen waren, van de zoo
even gepasseerde baldadigers – bij welk onderzoek mij twee werden
opgegeven met namen Hermanus Terweij – ingedeelde wees bij
Dammers – en Baschier(?) Zuurveld, ingedeeld
bij Schouten.
Deze heb gisteravond bij mij ontboden, en gevraagd na de namen van
hunne kameraden, die bij het gemelde voorval hadden tegenwoordig
geweest, waarop dezelve hebben gedaan de volgende opgaaf als:
Leonard Zuurveld
Gerrit Jan ten Hulscher
Frans Kemper
Jan Stoffels
Jan Zwaan ingedeeld bij Willemse
Jan Ruzon ingedeeld bij Willemse
Jan Widerholt
Geert Marinus
Maarten Verberne, bij Schmid ingedeeld, en
Willem Stuiver.
Verklarende zij komparanten, zelve aan het voorgevallene geen
schuld te hebben, zoo ook de drie laatstgenoemden, geen deel aan
deeze baldadigheid te hebben genomen, doch inhoeverre zulks
waarheid is, is mij ten eenenmaal onbekend.
Heb mij verpligt gevonden, UwelEd het voorgevallene te moeten
kenbaar maken, niet twijfelende of UwelEd zal wel zodanige
middelen weeten te beramen, om voor te komen, dat voortaan
dusdanige ongeregeldheden, waarvan de gevolgen treurig kunnen
zijn, in de colonie geen plaats zullen hebben.
Waarmede de eer heb met verschuldigde hoogachting en alle respect
te zijn
WelEdel Heer!
UwelEd Dr Dienaar,
L. Bovenkamp,
Assessor in het Grietenij Bestuur van Weststellingwerf
GEEN transcriptie
Notities bij het zittingsverslag