Alle leden zijn tegenwoordig.
Wordt gelezen een proces-verbaal van den Raad van Toezigt in
Kolonie no 3, waarna wordt binnengeroepen de kolonist A.C.
Doornbos, als door de Directie herhaaldelijk en laatstelijk
nog op maandag den 27e , beschonken gezien zijnde.
Hij kan deze aanklagt niet ontkennen en zijne verontschuldigingen
zijn zonder grond.
De Raad, overwegende, dat ofschoon hij reeds eenmaal daarvoor is
gestraft geworden, het oppassend gedrag zijner 3 dochters, zijne
eenige huisgenooten, het echter wenschelijk maakt, dit huisgezin
nog niet naar de Ommerschans te verwijzen, gelijk naar den
inhoud van Art. 2 en 3 van het Reglement zou moeten gebeuren,
besluit,
hem nog eenmaal met 3 dagen opsluiting in de strafkamer te
straffen, en hem stellig te verbieden de kolonie immer zonder
speciale toestemming der onderdirecteur te verlaten, welk besluit
hem wordt kenbaar gemaakt, nadat hij daartoe was binnengeroepen en
waarvan de adjunctdirecteur den onderdirecteur zal kennis geven.
Wijders een proces-verbaal van den Raad van Toezigt in Kolonie no
1, waarop wordt binnengeroepen de bestedeling W. Schaardenburg
no 352B, ter zake van het verkoop van eenige zijner
kleedingstukken.
Hij bekent die beschuldiging en belooft zich daarvan voortaan te
onthouden.
De Raad, gelet op Art. 2B1 en Art. 2B3 van het Reglement en in
aanmerking nemende, dat Schaardenburg nog een jong
kolonist is en daarbij beterschap belooft,
besluit
hem op te leggen 4 dagen opsluiting in de strafkamer.
Vervolgens wordt, tengevolge hetzelfde proces-verbaal,
binnengelaten Pieter Hentz, als beschuldigd van
ontvreemding uit de smederij van kolonie no 2, waarin hij als baas
werkt, van eenig ijzerwerk.
Hentz wil doen gelooven, dat het stort zijn eigendom was,
maar de Raad brengt hem onder het oog, dat hij op vierderlei
wijzen over de oorsprong van dit stort gesproken heeft en houdt
het er dan ook voor, dat zoowel dit, als het bandijzer door hem
aan de Maatschappij is ontvreemd, te meer, daar hij reeds lang
onder verdenking heeft gelegen van zich daaraan schuldig te maken.
De Raad, overwegende de verzwarende omstandigheid dat er veel
goederen van waarde aan hem waren toevertrouwd, van welk
vertrouwen het nu gebleken is, dat hij misbruik maakt;
voorts dat hij met zijne vrouw slecht leeft en die, van tijd tot
tijd, gruwelijk mishandelt, gelijk nog voor een paar dagen het
geval was, waarom het te wenschen is, dat man en vrouw, ten minste
voor eenigen tijd, van elkander worden afgezonderd.
Gelet op Art. 2 § 1 en Art. 3 § 3
besluit
het huisgezin van den kolonist P. Hentz naar de
Ommerschans te verwijzen en ze daar afzonderlijk te doen
verplegen, wanneer de vrouw wederom de bescherming van de
Directie, tegen mishandelingen van haren man mogt inroepen.
Hentz weêr binnengeroepen zijnde, zoo wordt aan hem dit
Besluit medegedeeld.
Wijders deelt de President den Raad mede Art. 2 van het Besluit
der Permanente Commissie van den 13 Meij jl. no 4, ten aanzien van
den kolonist P. Letterie in kolonie no 2.
Daarop wordt gelezen een proces-verbaal van onderzoek van de
tegenwoordige gesteldheid der kleeding en het huisraad bij dien
kolonist voorhanden.
En wordt hij zelf vervolgens gehoord, nopens de slordigheid,
waarin zijn huisgezin door den Heer Inspecteur bevonden is, en
over de twee vreemde personen, die hij bij zich in huis had.
Pieter Letterie brengt in, dat hij, de eenige werkman in
zijn huisgezin van 6 zielen zijnde, niet in staat is, om zijn
kleeding en huisraad in beteren staat te hebben en dat een dier
twee vreemde lieden een hutbewoner was, die bij hem melk kwam
halen en de andere eene vrouw, mede uit de nabijheid, die een
kleedingstuk voor een zijner kinderen gemaakt had.
De Raad, overwegende, dat Letterie van Augustus 1831 tot
Augustus 1834 in militaire dienst is geweest en het huisgezin
gedurende de laatste 2 jaren van zijnen diensttijd, geheel door de
Maatschappij heeft moeten worden onderhouden en derhalve slechts
karig van het noodige bedeeld heeft kunnen worden
en dat hij, zelf een zwak man zijnde, gedurende het verlopen half
jaar, volgens bijgevoegde nota, slechts ƒ 2.57 's weeks in het
geheel heeft verdiend,
meent daarom dat behoefte inderdaad de grootste oorzaak is der
slechte gesteldheid van de kleeding en het huisraad van dit
huisgezin, waarom hetzelve evenzeer te beklagen als te
beschuldigen is van het weinige, dat zij genieten, niet zorgvuldig
genoeg te gebruiken en te onderhouden en
Besluit
mitsdien P. Letterie ernstig te vermanen tot meerdere
huishoudelijkheid, inzonderheid van zijne vrouw en de Permanente
Commissie te verzoeken genoegen te willen nemen, dat het hierbij
vooreerst blijve, met aanbeveling aan de adjunctdirecteur, om dit
huisgezin meer bijzonder te doen surveilleren.
De vermaning wordt gegeven nadat Letterie daartoe was
binnengeroepen.
Frederiksoord den 30 Junij 1836.
Raad van Toezicht gehouden te Willemsoord den 30 juny 1836
Present alle de leden
De kolonist Doornbos vanwege aanhoudende dronkenschap in
onze vergadering geroepen, teneinde te zien of dezelve voor
vermaningen mogt vatbaar zijn en verder om daarvan aan de Raad van
Tucht rapport te doen terwijl zulks geheel tegen een goede policie
strijdig is en een voorbeeld geeft aan andere kolonisten, welke
door dien weg, wanneer zulks niet werd tegengegaan, aan
gemeld misbruik zouden schuldig maken.
Zoo is het dan dat, nadat wij hem gehoord hebben, hij onderscheide
excuses & ontkenningen heeft ingebragt echter is het ons alle
genoeg bekend, dat hij nimmer van huis gaat of heeft bij zijn
terugkomst zoodanig van de drank misbruik gemaakt dat hij op een
onfatsoenlijke wijze, onder beledigingen aan de Directie als
andere de kolonie passeerd.
Echter moeten wij bij deze de Raad van Tucht herinneren dat
gemelde personen enige jaren geleden om gemeld misdrijf met
profoost is gestraft geweest.
Willemsoord den datum als boven
GEEN transcriptie
PROCES VERBAAL
Op heden den 30 sten Junij 1836, hebben wij ondergetekenden op
last van den Heer Directeur der Koloniën ons begeven naar de
woning van den kolonist Pieter Letterie, wonende in
Kolonie no 2 Hoeve 58 om aldaar te onderzoeken en op te nemen het
huisraad en de kleeding, wat er voorhanden is, en bevonden dat er
was als volgt:
1 Bultzak
1 Wollen deken
3 Kussens
2 Lakens
1 Noppendeken (goed)
1 idem (oud)
2 Hemden mans 1e Taille
1 pr. Kousen idem
1 Broek (bombazijn)
1 Buis (Peij)
1 pr. Schoenen (nieuw)
1 pr. Klompen
1 Hoed
4 Doeken
1 Rok (voerlaken) vr. 1e Taille
1 Jak (voerlaken) vr. 1e Taille
1 Boezelaar (wol) vr. 1e Taille
1 Boezelaar (bont) vr. 1e Taille
1 paar Kousen vr. 1e Taille
2 Hemden vr. 1e Taille
1 pr. Schoenen vr. 1e Taille
1 pr. Klompen vr. 1e Taille
1 Muts vr. 1e Taille
2 Jakken meisjes 3e Taille
2 Rokken meisjes 3e Taille
4 Hemden meisjes 3e Taille
2 pr. Kousen meisjes 3e Taille
2 Mutsen meisjes 3e Taille
2 pr. Klompen meisjes 3e Taille
1 linnen Broek mans 5e Taille
1 idem Buis mans 5e Taille
2 Hemden (1 goed 1 slecht) mans 5e Taille
Ook is er bij hem nog een bijbel voorhanden geweest, doch zoo hij
zegt is dezelve gestolen.
Daar P. Letterie in zijn huisgezin sedert den 1sten Julij
1835 tot aan den 30sten Junij geen beddegoed ontvangen heeft zoo
zag hetgeen er voorhanden was, nog al vrij wel uit, en de
zindelijkheid kon heel wel, al hoewel gemelde P. Letterie
welbekend is van niet heel zindelijk te zijn.
Aldus opgemaakt door ondergetekenden te Frederiksoord den 30sten
Junij 1836
G. Bersma
A. Keizer
D. Schouten
OPGAVE DER VERDIENSTEN VAN DEN KOLONIST P. LETTERIE OP No. 58 VANAF 2 JANUARIJ TOT 25 JUNIJ 1836
2 Januarij ƒ 2.40
9 Januarij 1.75
16 Januarij 1.80
20 Januarij 2.10
30 Januarij 2.47½
6 Februarij 1.60
13 Februarij 2.91½
20 Februarij 1.77½
27 Februarij 2.70
5 Maart 2.70
12 Maart 2.70
19 Maart 1.50
26 Maart 2.85
25 Junij 2.70
2 April 2.02½
9 April 3.15
16 April 2.85
23 April 2.15
30 April 3.15
14 Meij 3.07½
21 Meij 4.05
28 Meij 3.35
4 Junij 2.32½
11 Junij 2.60
11 Junij 2.30
18 Junij 4.00
Totaal ƒ 66.99
Dit huisgezin bestaat uit 6 zielen.
Frederiksoord 30 Junij 1836
De Boekhouder van Kolonie no 2
Morriën
Notities bij het zittingsverslag