GEEN transcriptie.
Raad van toezigt gehouden te Willemsoord de 30 januari 1836,
Is voor denzelve verschenen Helena Schruijer vanwege
desertie van kolonie no 3 naar Vlaardingen. Haar gevraagd
‘waarom zij weggegaan was?’ antwoordde zij dat haar broeder in de
loting viel, welke daarom van de kweekschool naar Vlaardingen
moest, ging ik met denzelve mede. Gemelde Helena Schruijer
is op den 26 januari door het armbestuur van Vlaardingen weder in
gemelde kolonie teruggebracht.
Verder is voor de raad verschenen de kolonist Bezuije.
Deze verklaarde dat hij door de kolonist Plomp beschuldigd
werd dat hij twee mud aardappelen verkocht had.
Te onregt, volgens zeggen van Bezuije over deze daad
aangeklaagd of beschuldigd, vraagde aan Plomp bewijs
wegens deze slechtheid.
Deze antwoordde na enige onderlinge woordenwisseling dat de
wijkmeester Koppe zulks gezegd had.
Na enige tijd dezes gesprek komt de wijkmeester zelf op de hoef
van Van Leeuwen.
Bezuije ook aldaar nog tegenwoordig, vervoegt zich
dadelijk bij denzelven om te vragen of de wijkmeester de daad van
beschuldiging tegen Plomp gezegd had; antwoordde de
wijkmeester aan Bezuije dat hij zich spoedig aan zijn werk
moest begeven, dat die daar genoeg bekend was door den voerman,
die de aardappels alsook een half mud rogge op de oudejaarsavond
vervoerd had.
Voorts over deze beschuldiging gehoord de kolonist Plomp.
Plomp verklaart bij Bezuije gekomen te zijn om zijn
werk op te meten.
De vrouw van Bezuije buiten zijnde verzocht Plomp
op een kommetje koffy.
Voorts vraagde zij hem hoe hij met zijn aardappels stond? waarop Plomp
antwoordde ‘zeer goed’.
Dat iemand die goede regel in zijne huishouding hield, met de
consumtie moest uitkomen.
Toen zeide zij dat zij een half mud aardappels aan melk en boter
ingeruild had. Plomp antwoordde hierop hoe zulks mogelijk
konde zijn naardien zij, volgens zeggen van anderen, twee mud
aardappels verkocht had en daarom met haar consumtie zeker goed
moest staan.
Mede verklaart Plomp dat hij deze daad van beschuldiging niet van de wijkmeester maar hij dezelve op eenigen afstand van en door de landwerkers gehoord heeft, en alzoo gelijk Bezuije zegt dat de wijkmeester en de kolonist Rusch daarbij tegenwoordig waren, zulks onwaar is.
Eindelijk nog de wijkmeester Koppe over deze zaak gehoord.
Deze verklaart van de gepleegde misdaad niets te weten. Is echter
bij het voorgevallen gesprek dienaangaande tegenwoordig geweest en
heeft Bezuije gelast naar zijn werk te gaan; is vervolgens
naar het huis van Bezuije gespoed om volgens pligt te zien
of de aardappels nog aanwezig waren en heeft alles goed bevonden.
In de kantlijn bijgeschreven: Aan de adjunct-directeur
opgedragen en overgelaten die twist te beslechten.
De raad van toezigt oordeelt deze zaak van beschuldiging etc. aan
de weledele Heer direkteur te moeten inzenden
Schuurer onderdirekteur
B. Kuperus
J. v. Buiten
G. Scholtens
H.B. Otten, bij absentie van de boekhouder
Brief van het Stadsarmenwezen Vlaardingen aan het bestuur van de
Colonie Willemsoord
Helena Schuijer, van Vlaardingen, zonder permissie de
kolonie Willemsoord verlaten hebbende om in haar geboorteplaats
eene dienst te zoeken doch daarvan berouw gevoelende, heeft aan
het stadsarmenbestuur van Vlaardingen verzocht om haar weder
derwaarts te bezorgen.
Onder belofte van door goed gedrag en gehoorzaamheid haar
onvoorzichtigheid te zullen goedmaken, zo dient deze dan om dit
haar verzoek te ondersteunen tot haar weder-aanneming in de
genoemde Colonie.
Vlaardingen 20 januari 1836
De commissaris over het Stadsarmenwezen
H. Kikkert
Raad van Toezigt bij kolonie N1
Donderdag den 4 Februarij 1836
Al de leden zijn tegenwoordig
Aan den voor dit jaar gekozen gemeensman Louwrens La Tour,
wordt door den voorzitter overhandigd een extract uit het
reglement van Policie en Tucht voor de gewone
kolonistenhuisgezinnen, gearresteerd bij bersluit der Permanente
Commissie van Weldadigheid, van den 8 Julij 1829 N19, alsmede
afschrift van het besluit van die commissie in dato 31 Julij 1829.
Therèse van den Bosch, oud 24 jaren, op het stamboek bij de
kolonie bekend als Therèse Wibier, voordochter van de
koloniste Wed: Wibier, wonende op hoeve N26, in deze
kolonie, staat voor den Raad, als beschuldigd van onzedelijken
omgang te hebben gehad met Berend Oosterhoff, bestedeling
van Amsterdam, oud 52 jaren, en laatstelijk ingedeeld geweest bij
den kolonist De Vries, op hoeve N42(?), van waar
hij op den 10 der vorige maand is weggelopen.
Zij, ondervraagd wordende, bekent dat de beschuldiging waar is en
zij, ten gevolge harer onzedelijken omgang, zich thans in
zwangeren staat bevind, en dat zij, ook om de koloniale
straffen te ontduiken, zich uit het huisgezin van de
huisverzorgster ??, van kolonie N3(?) (alwaar zij, om, zo
veel mogelijk, de aanleiding tot onzedelijkheid, waarvan zij
verdacht werd gehouden, weg te nemen, in september 1835 is
ingedeeld geworden) en op aanraden van genoemde Berend
Oosterhoff, heeft verwijderd, met oogmerk om met dezen
persoon buiten de kolonien een middel van bestaan te zoeken; doch
vermits Oosterhoff haar onder weg heeft verlaten, den 31
january jl in de kolonie is teruggekomen en bij hare moeder in
huis gekomen.
De Raad overwegende, dat de aangeklaagde schuldig is aan de bij
Art. 3 La c en f van het Reglement genoemde misdragingen, oordeelt
deze zaak ter kennis te moeten brengen van den Raad van Policie en
Tucht in de gewone koloniën, hetwelk de aangeklaagde wordt
medegedeeld.
Aldus gedaan in den Raad, te Fredriksoord, 4 Februarij 1836.
H. Faaken
Jn Visscher
A. v. Anker vd Linden
L. Latour
M. Smit secr
Notities bij het zittingsverslag