Al de leden zijn tegenwoordig.
1.
Wordt gelezen
een procesverbaal van den Raad van Toezigt van kolonie 3 van
heden, tengevolge waarvan worden binnengeroepen Johannes Werff,
zoon van de kolonist van die naam en den bestedeling Arie de
Jong van opgemelde kolonie, als beschuldigd zijnde van
onbescheiden gedrag jegens de schoolonderwijzer in de bijgevoegde
schriftelijke aanklagte omschreven.
De Jongens hebben niets daartegen in te brengen en leggen de
meeste hardnekkigheid aan de dag.
De Raad, gelet op art. 2 § a en art. 3 § i van het reglement van
tucht waarbij de straf van opsluiting van 3 tot 8 dagen in
de strafkamer gesteld op zulke verkeerdheden als door opgemelde
jongelingen zijnde begaan
besluit
Johannes Werff en Arie de Jong zullen voor 8 dagen
in de strafkamer van kolonie 1 worden opgesloten, welk besluit hun
wordt medegedeeld nadat zij daartoe waren binnengeroepen.
2.
Wijders wordt binnengelaten de kolonist Van Dinteren met
zijnen zoon welke laatste, zonder bekomen verlof, zijn vader
gevolgd was op eene reis naar ’s Gravenhage waartoe de Kleine Raad
wel de vader maar niet de zoon verlof gegeven had.
Van Dinteren verontschuldigt zich wegens het medenemen
zijns zoons die hij aan de Lemmer vond en niet wel eerst
kon terugbrengen en vraagt ook verschoning voor derzelven op grond
van deszelfs jeugd.
De Raad begrijpt hieraan in zoo verre te kunnen voldoen dat
genoemde jongeling na eene opsluiting van drie dagen in
de strafkamer voor deze keer kan worden vrijgelaten en deelt dit Van
Dinteren en diens zoon mede na eerst eene vermaning aan
eerstgenoemde.
3.
Eindelijk de wed. Zwak, terzake van het verlaten der
kolonie van haren zoon Jan waartoe de kleine raad verlof
geweigerd had.
De vrouw zegt, dat zij zelve haren zoon heeft doen vertrekken
omdat zij begreep dat de raad niet wel gedaan had met het verlof
te weigeren terwijl het aan een andere in dezelfde omstandigheden,
was toegestaan, ofschoon zij nader wel heeft ingezien dat zij
verkeerd gedaan heeft waarvoor zij verschooning vraagt, met
verzoek dat althans haren zoon, die haar strikt gehoorzaam is,
niet mogt worden gestraft.
De raad overwegende dat Jan Zwak na weinige dagen in de
kolonien is wedergekeerd en dat deszelfs moeder anders eene
oppassende vrouw is, die over hare kinderen goed ontzag houdt,
meent beide voor dit maal te kunnen verschoonen en deelt de vrouw
dit besluit mede, met eene vermaning voor het vervolg.
Aldus gedaan te Frederiksoord, den 31 augustus 1835
J. van Konijnenburg, Pres.
M. Bersma
onleesbaar
J.C. de Wals
A. Feskens
P. Elsing
van Marle, secretaris
Raad van Toezicht gehouden te Willemsoord de 31 Augustus 1835
Present alle de leden.
Op ingekomen schriftelijk rapport van den onderwijzer Otten,
hebben wij opheden de zoon van de kolonist Werf en de
bestedeling A de Jong over derzelfs misdrijf gehoord,
welke overeenkomstig het vermelde bij proces-verbaal bekende
schuldig te zijn en tot overtuiging van het daarbij aangehaalde
heeft de vrouw van de kolonist Van Marle met derzelves
ingedeelde J Zuidgeest ons verklaard zulks gehoord te
hebben.
De kolonist van Dinteren, voor eenige tijd met verlof naar
Den Haag geweest zijnde, heeft zonder daartoe bekomen verlof zijn
zoon medegenomen en verontschuldigd daarmede dat hij voorgeeft
zijn zoon hem stilzwijgend naar den Lemmer gevolgd was.
Jan Swak meede zonder permissie met verlof zich van de
kolonie geabsenteerd hebbende hebben wij daarover derzelfs moeder
de weduwe Swak over ondervraagd die ons geantwoord heeft
dat zulks door de raad op haar verzoek was geweigerd. Daar haar
zoon in geen tien jaren met verlof was afwezig geweest, zij hem
naar de weigering daartoe permissie gegeven heeft.
Van ons onderzoek de Raad van tucht informerende hebben wij dan
eerbiediglijk te zijn
Uwedele dienstwaardige dienaren
Schuurer
A. Feskens
A.C. Koppe
H. de Nekker
Schuurman
De onderwijzer H.B. Otten, geeft met verschuldigde
achting, den raad van toezigt van kolonie no 3 te kennen de
verregaande zedeloosheid en lastertaal van Arie de Jong en
Johannes Werff als volgt.
Bijna elke schoolles welke door gemelde leerlingen bezocht wordt
maken zij zich aan ongehoorzaamheid jegens hunne onderwijzer
schuldig.
Wanneer wij hen op de zachtaardigste wijze, uit volle
belangstelling voor hun wezenlijke geluk, ter betrachting van
hunnen plicht, zoeken op te wekken, spreken zij dikwijls op een
stuursche en brutale wijze tegen ons terug, die de grootste
ondankbaarheid jegens ons allerschandelijkst te kennen geeft.
Spreken wij bij het onderwijs over de godsdienst, dan betoonen zij
volstrekt den minsten eerbied niet te hebben, ja somstijds ziet
men daarbij een valsche grimlach op hunne aangezigten.
Op dergelijke wijze, naar gelegenheid, hun zedelijke aanleg,
steeds ten goede vormende, vermanen wij mede dezelve om telkens na
het eindigen der school stil en zedelijk huiswaarts te keeren,
welk verzoek op onderscheiden avonden door het schreeuwen van deze
woorden, nadat zij ene wegs van de school verwijderd waren, word
beantwoord
“De meester is een sodomieter”
“Een landverrader en bloedvergieter”
“Viva Oranje, hoezee!
“Weg met dat Sibbelsche vee!”
Om dit gezegde door bewijzen te staven, daartoe zouden wel vele
van onze leerlingen, welke met gemelde De Jong en Werff
huiswaarts keerden en die hen zelfs vermaanden van zulks na te
laten door te zeggen: “dat zij zich wel schamen moesten zoo
schandelijk tegen de onderwijzer te spreken” te vinden zijn, welke
dit naar waarheid getuigen willen.
Voorts zijn er ouders welke deze zaak met verontwaardiging
aantrekken en mede getuigenis van dezelve zouden willen afleggen.
Het is dan daarom, mijne Heeren, dat ik mij in deze tot Uedelen
wend en Uedelens policie, ter handhaving mijns gezags, hetwelk
voor eenen onderwijzer der jeugd zoo noodzakelijk is,
bescheidenlijk inroep.
Willemsoord 31 augustus 1835
H.B. Otten
Notities bij het zittingsverslag