Al de leden zijn tegenwoordig
De president leest voor een proces verbaal van den raad van
toezigt in kolonie No 1, omtrent eene beschuldiging van den
fabrijkbaas Kolkers tegen de kolonistenzoons J H S
Hilkemeijer, H.H. Wever en de bestedeling J.
Scheffers, als hem herhaaldelijk onbescheiden en brutaal te
hebben behandeld en op de linnen bleek baldadigheid te hebben
bedreven.
De Fabrijkbaas deelt nader zijne beschuldiging mede.
Daarop worden de jongens gehoord, wier ontkentenis echter geen ???
is.
De President brengt den Raad nadrukkelijk onder het oog, op grond
waarvan de fabrijkbaas alle geloof verdient, zoo mede het groot
belang, dat er gelegen is bij hem in de handhaving eener goede
orde in zijn bestier en van ondergeschiktheid jegens hem onder de
kolonisten, te ondersteunen, te meer daar zelfs sommige ambtenaren
hem, uit verkeerde oogmerken of inzigten, partijdig zijn.
De Raad houdt het dan ook daarvoor, dat genoemde jongens wel
degelijk zich schuldig gemaakt hebben aan de verkeerdheden bij
paragraaf a van art. 2 van het Reglement omschreven en bij Art 3
paragraaf 1 met opsluiting in de strafkamer van 3 tot 8 dagen van
de beschuldigden, bedreigd.
Dientengevolge besluit de Raad, om genoemde drie jongelieden met vier
dagen opsluiting te straffen.
Zij daartoe binnen geroepen zijnde wordt hun dit besluit kenbaar
gemaakt, met nadrukkelijke vermaning, om zich voortaan voor alle
kwade bejegening, of ongehoorzaamheid van of jegens den
fabrijkbaas zorgvuldig te onthouden.
Aldus gearresteerd in den Raad van Policie en Tucht te
Frederiksoord den 22 April 1835
J. van Konijnenburg
M. Bersma
A. Feskens
P. Elsing
J. de Wals
onleesbare handtekening
Van Marle secretaris
Raad van Toezicht gehouden bij kolonie N 1 op Dingsdag den 21
april 1835
Al de leden zijn tegenwoordig, met uitzondering van wijkmeester J.
Visscher, die met voorkennis en goedvinden van den
voorzitter is achtergebeven.
De Voorzitter deelt aan de aanwezige leden mede, dat bij hem door
den Baas der fabrijk in kolonie N 1 klagten zijn ingebragt over de
kolonistenkinderen
Johan Hendrik Samuel Hilkemeijer, oud 19 jaren
en Hendrikus Hendriks Wever, oud 17 jaar
en over de bestedeling Johannes Scheffers, oud 17 jaar,
ingedeelde bij den kolonist Rochel;
welke klagten hoodzakelijk hierop nederkomen, dat deze jongens op
Dingsdag den 14 en Donderdag den 16 dezer maand in de smederij,
ongeregeldheden zouden hebben gepleegd, en op de bleek de pennen
van het linnen in den grond geslagen en op het linnen te hebben
gelegen, waarover de Baas der fabrijk hun bestraffende, door hun
uitgejouwd en kwalijk bejegend zoude wezen.
De bedoelde jongens die ieder afzonderlijk ondervraagd worden,
ontkennen allen stellig de FabrieksBaas te hebben uitgejouwd of
tegen denzelven iets onbetamelijks te hebben ingebragt, maar geven
te kennen dat zij in de smederij, met toestemming van den smid,
hunne kantschoppen hebben geslepen en door den Fabrijksbaas op
eene onheusche wijze uit de smederij zijn uitgezet, en op de bleek
niet op het linnen, zoo als de Baas voorgeeft, maar er naast
hebben gezeten, pratende met de meisjes, zoowel als den kolonist La
Tour en de smeden de waarheid van hunne gezegden kunnen
bevestigen.
De voorzitter geeft nog te kennen, dat deze jongens als oppassende
knapen bij de Directeur bekend staan.
Het tegenwoordig proces verbaal zal aan den heer President van den
Raad van Policie en Tucht in de gewone kolonien worden
toegezonden.
H. Faaken
J. Hulis(?)
J. de Wals
M. Smit secr
Frederiksoord, den 14 april 1835
Weledele Heer Directeur!
Daar de gelegenheid zich al wederom opdoet, zoo vind ik mij
verpligt om er UwEd. kennis van te geven dat de jongens (zijnde
die van Hilkemeijer, van Hendriks en Jan
Scheffer ingedeeld van Rochel) al wederom ruim een uur op de
bleek zijn geweest, en hielden de meiden van haar werk, en gingen
op het linnen liggen om het vuil te maken.
ik zag het eerst aan en dacht wel dat zij zich niet zouden
onderwerpen. zoo ging ik eindelijk bij hun en gebood er hun
aftegaan, waarop zij antwoorden, wij willen er niet af, wilt gij
er ons af hebben dan gooit er ons af;
ik zeide dat als zij er niet afgingen dan zoude ik er de Heer
Directeur kennis van geven, en waarop zij antwoorden: dat kan ons
niet scheelen, en bleven stil liggen, toen ging ik weg en zij
geburden? mij na.
Noem mij met hoogachting, enzovoort, Kolkers
Notities bij het zittingsverslag