Tegenwoordig zijn al de leden, met uitzondering van L ten Broeke.
Wordt gelezen een procesverbaal van den raad van toezigt te
Willemsoord, van gisteren, naar aanleiding waarvan wordt binnen
geroepen
1 de kolonist P. Hertog, als door den onder Directeur
zelven gevonden zijnde koren airen af te plukken.
Hertog hierover onderhouden wordende, kan zijne schuld niet
ontkennen, hoewel hij voorgeeft, dat het slechts vertreden
grep-airen zouden zijn geweest.
Hem weder buiten gelaten hebbende, overweegt de Raad, dat zulks
eene beschadiging en ontvreemding wel zeker behoort te worden
gestraft, en besluit dezelve mitsdien ingevolge artikel 2 Lid e,
en art 3 § 3,
dat Hertog voor acht dagen in de strafkamer zal worden
opgesloten, waarvan hem, nadat hij weer was binnengeroepen, kennis
gegeven is.
Artikel 2
Voorts staan binnen Leendert Hertog, Jan Smit en Willem
Gutslo, kolonistenkinderen van omstreeks 14 jare oud, die,
volgens voornoemd procesverbaal, zich aan badadigheid hebben
schuldig gemaakt.
Zij worden hierover ernstig onderhouden, en besluit de Raad
wijders, naar Artikel 2, 3 & 16 van het reglement, hen voor
drie dagen in de strafkamer te doen opsluiten dat den kinderen
wordt medegedeeld.
Aldus opgemaakt te Frederiksoord den 20 july 1833
J. van Konijnenburg
H. Bersma
G. Toepoel
J: Steenmetz
H. Bolkesteyn
van Marle
secretaris
Raad van Toezigt gehouden
te Willemsoord den 19 july 1833
Present alle de Leeden
Voor de Raad gesteld de navolgende personen
aldus
Hartog kolonist wonende op hoeve no 125 door den
onderdirecteur op den 11 dezer geattrapeerd, dat hij midden op den
dag des middags ten 12 uuren door de rog gaande zich schuldig
maakte met het plukken van koornaren die dezelve in zijn zaks
verborg en door hem onderdirecteur zijn afgenomen,
waar over dezelve is onderhouden heeft hij geantwoord,
dat de rog die bij hem gevonden is, de schuld genoeg bewezen was
maar dat hij die genomen had zonder te weten dat dat niet mogt
zijn doordien het airen waren welke in de grep vertrapt waren, zoo
dat niemand hier eenige schade aan leide,
verklaard den onderdirecteur daarentegen dat de gezegden van Hartog
bezijden de waarheid zijn, want dat door hem gezien is hij de
koornairen van het te veld staande koorn afplukte en dat alhoewel
men hem niet verder kan beschuldigen is het echter gebleken dat
het gewone pad, dat hij Hartog begaat van af de fabriek
tot aan zijn woonhuis meest al de koornairen langs de greppen zijn
afgeplukt
Leenderd Hartog, Jan Smet, en Willem Gutsloo
alle konlonistenkinderen voor de raad gesteld wegens gepleegde
baldadigheid op de onbewoonde Hoef no 132 zijn dezelve hier over
ondervraagd & gehoord na de redenen welke hen hiertoe hebben
bewogen, wisten zij niets te hunner verontschuldiging in te
brengen en betoonde berouw te hebben over hunne gepleegde
baldadigheden
De raad vermenende dat hier vooren omschreven niet van dien aard
is het zelve onder zich te houden maar aan de raad van tucht
kenbaar te maken
Willemsoord ten dage maand jaar als voornoemd
Schuurer
A.C. Koppe
H. Bolkesteyn
J.H. de Nekker
Schuurman
Notities bij het zittingsverslag