Met uitzondering van het lid A. Brouwer, die ongesteld is,
zijn alle leden tegenwoordig.
De President legt over drie Processen Verbaal van de Raden
van toezigt van kolonie No 3 en No 1, tengevolge waarvan
voor den Raad zijn opgeroepen en achtereenvolgend voorkomen.
Antje Koenraads Faber, bis N12, van Willemsoord, oud 22
jaren, dewelke op den 6e augustus 1831 door de Policie van Bolsward
in de kolonien is teruggebragt van hare desertie op den 20e juni
1831, en die ontkent van hare koloniale kleederen te hebben
verkocht twee rokken en een hemd en voorts te kennen geeft tot
desertie verleid te zijn geworden door:
Gepke Sikkes de Vries, bis N 11, mede van Willemsoord, oud
23 jaren, dewelke den 29 dezer maand door de Policie van Groningen
is teruggebragt van desertie op den 24 junij jl en die erkent
buiten de kolonien te hebben verkocht eene zwarte en eene baayen
rok, een boezelaar en een doek.
Deze beschuldigt wederkerig eerstgenoemde van haar tot de
mede-ontvlugting te hebben aangezet, en bijvoegende, dat Antje,
gedurende haar omzwerven, een paar schoenen en een borstel van
lieden, bij welke zij vern??t hebben, zou hebben gestolen,
hetgeen door haar wordt ontkend, doch aan den Raad niettemin
hoogstwaarschijnlijk voorkomt, even als, dat Antje de andere tot
de desertie heeft verleid.
Voorts verschijnt Susanna van Roon, bis N 29, van kolonie
N1, oud 23 jaren, dewelke den 24e dezer maand door de Policie van
Leiden is terug gebragtvan hare desertie in Juny jl.
Deze geeft voor, haar kind, hetwelk in het Weeshuis te Leiden
uitbesteed is, te hebben willen gaan zien.
Alleen een roode baaye rok, die zij zegt te Leiden achtergelaten
te hebben, is zij van hare kolonistenkleeding kwijt.
Nog komt voor Eiltje Freriks Fekkes, gewoon bestedeling
van Groningen, oud 16 jaren, te Willemsoord geplaatst, die
almede van desertie in july door de Policie van Groningen
is terug gebragt en hier verklaart te hebben willen gaan dienen.
De President laat hierop volgen de mededeeling, dat nog een vijfde
deserteur, met name Abraham van der Meer, Bis N. 31, van
kolonie No 2, die gelijkelijk met de voornoemde Susanna van
Roon uit Leiden is terug gebragt, door hem voorloopig reeds
naar de Ommerschans is verplaatst, al zoo deze een
ontevreden persoon is, die voormaals verscheidene reizen
correctioneel is opgesloten geweest en uit dien hoofde door de
Policie van Leiden bijzonder was aanbevolen.
De raad, overwegende, dat allen geacht moeten worden te hebben
geweten, dat het heimelijk verlaten der koloniën met verplaatsing
naar de Ommerschans worde achtervolgd en dat het van
belang wordt, ook met hulpbehoeftige personen hiervan een
voorbeeld te geven, besluit:
Al de deserteurs worden, op grond van art. 2 en 3 van het
reglement, onder nadere goedkeuring van de Permanente Commissie,
naar de Ommerschans verweezen,
meenende, echter, twee der leden voor Susanna van Roon,
als bij welke de begeerte om haar kind te zien,
en één lid voor Eilke Freriks Fekkes, als wier jonkheid
tot de begane misstap aanleiding gegeven kan hebben,
aan de Commissie verschoning en vrijstelling te moeten vragen.
Daarna komen nog voor, kolonist A. van Welsum met zijne
dochter Johanna, van Kolonie N 3, als bevonden zijnde
eenig talhout laat in den avond te huis te halen , hetwelk
vermoedelijk uit het naast bij gelegen bosch was gestolen.
Zij hierover onderhouden wordende verzekert van Welsum het
hout op den rijweg te hebben gevonden, als van een wagen verloren
zijnde, en vertoont daarbij een briefje van zekeren nabij gelegen
boer volgens hetwelk hem het hout geschonken wordt, dat in der
daad van den wagen zou afgevallen zijn.
Van Welsum, anders niet ongunstig bekend staande, zoo slaat
de raad daaraan eenig geloof, laat de beschuldigde voorloopig met
eene vermaning heen gaan en draagt den Adjunct-Direkteur Bersma
op, om de waarheid der zaak nader te onderzoeken. en den President
den uitslag daar van kennelijk te maken.
Eindelijk komt voor de kolonist A. Hagenberg, van kolonie
N3, dewelke op den weg naar Steenwijk aangehouden is, omdat hij
aardappelen wilde vervoeren,
hij verzoekt deswege verschooning, zeggende niet te hebben
geweten, dat hij ook geene aardappelen uit zijnen tuin, welke hij
in eene genoegzame hoeveelheid had, mogt verkoopen, om zich iets
anders voor zijn talrijk huisgezin aan te schaffen.
De Raad brengt hem het verkeerde daarvan ernstig onder het oog,
zegt hem aan zijn wintervoorraad nu niet op zijne hoeve te zullen
zien opslaan, als bij hem niet vertrouwd zijnde, doch oordeelt hem
hiermede te kunnen laten gaan.
Proces verbaal van het verhandelde door den Raad van Toezicht in
kolonie No 3 op den 20 augustus 1831
Present alle de leeden
Wegens desertoe voor den Raad gesteld Antje Koenraads Faber,
ingedeeld bij de wed Forster in N 140, & Eeltje Freerks
Fekkes, ingedeeld bij Brands in N124,
de eerstgenoemde geeft voor dat de desertie is veroorzaakt, door
verleiding van de wees Ebke Sipke de Vries, ingedeeld bij
de Bruin, N42, welke mede op dat ogenblik is gedeserteerd,
en als noch afwezig,
en die der laatste zegt, omdat zij meer verkiezing had om te
dienen, dan in de kolonie te zijn en waartoe zij te Groningen
het beste gelegenheid had, betuigende voorts hiervan berouw te
hebben & belooft dat zulks nimmer weer gebeuren zal.
Wijders voorgekomen A. Hagenberg kolonist wonende op Hoeve
N 100 welke ingevolge proces verbaal van de wijkmeester van
Buiten is geatrappeerd met aardappelen uit de kolonie te
vervoeren op de weg naar Steenwijk of elders;
waarop hij heeft geantwoord dat deze aardappelen eenig uitschot
was, van …..(??) welke hij bij den een of ander wilde verkopen ten
einde voor die waarde eenige verversing voor vrouw & kinderen
terug te kopen;
betuigende hierom zijn leedwezen, met verdere belofte dat zulks
nimmer weer gebeuren zal.
Laatstelijk de kolonist van Welsum's dochter welke
in gevolge procesverbaal van de wijkmeesters Koppe en van
Buiten bevonden wierd, bij zich te hebben enige bosses
brandhout, welke toch hijmelijk van een of ander eigenaar uit de
gewone maatschappij ontvreemd waren,
waar op de genoemde van Welsum en Dochter hunne
verontschuldiging hebben ingebragt en voorgeven die op de
algemeende weg gevonden te hebben,
en begrepen hadden wanneer zij die hadden laten liggen, die door
een ander waarschijnlijk waren medegenomen geworden,
en dus daar deze op het ogenblik niemand toebehoorde het haar
vrijstond dezelve mede te nemen.
Daar een en ander hier(??) in voorkomende zaak niet door
ons kan afgedaan of beslist worden, hebben wij dezelve voor de
raad van toezigt gesteld.
Willemsoord den 20 Augustus 1831
Proces Verbaal van het verhandelde door den raad van toezicht in
Kolonie nr. 3 op den 31 augustus 1831.
Present alle der leden.
Wegens desertie voorgebragt Gebke Sipke de Vries ingedeeld
bij de Bruin nr. 42 hebben wij haar ondervraagd uit welke oorzaak
dat haar desertie was geschied,
heeft zij ons te kennen gegeven dat zulks door verleiding van Antje
Koenraads Faber was voorgekomen welke bij haar
terugkomst ons heeft gezegd gehad dat hare desertie door de
gemelde Gebke de Vries ontstaan was.
Edoch wat hier van zij is ons niet bekend, maar naar het ons
toeschijnt dat deze wees de grootste verstandvermogens niet bezit,
komen ons hare gezegden voor als met de waarheid overeenkomstig te
zijn doordien dat iemand welke onnozel is eerder voor verleiding
vatbaar is.
Zij heeft intussen aan ons haar bezwaren te kennen gegeven, met
belofte dat zulks nimmer verder gebeuren zoude.
Wij achte ons echter verplicht haar voor de Raad van Tucht te
stellen.
Willemsoord ten dage maand en jaar als boven
Proces verbaal van het verhandelde in de Raad van Toezigt van
kolonie N1 op Dingsdag den 30 Augustus 1831, des avonds ten 7
Uren.
De Raad van Toezigt van kol N 1 bijeengekomen en door den
Voorzitter geopend zijnde,
verschijnt na gedane oproeping voor dezelve Susanna van Roon,
welke ?? oud te zijn 23 jaren, bestedelinge van Leyden en
als zodanig vroeger ingedeeld geweest bij den kolonist A.H. Ladru
van wien zij op den (opengelaten) Juny jl zonder verlof was
weggegaan,
dat, hoegenaamd geene andere redenen harer verwijdering waren
geweest, dan het sterk verlangen naar het wederzien van haar kind,
hetgeen was besteed in het weeshuis te Leyden, waar heen
zij haar van hier had begeven,
dat zij bij haar vertrek van voornoemde haren huisvader Ladru,
had gelaten de navolgende koloniale klederen, als 1 jak, 1 wollen
borstrok, 1 hemd, 1 borstlap, 1 paar koussen, en 1 paar klompen,
en de overige door haar mede genomene goederen, uitgezonderd de
roode baayen onderrok, die in Leyden was gebleven, heeft
terug gebragt,
dat ze grotelijks berouw gevoelt over haare begaane misstap,
daarvoor verschoning verzoekt, die door haar verder gedrag wenscht
waardig te zijn, dit belooft te zullen tonen.
GEEN transcriptie.
GEEN transcriptie
Notities bij het zittingsverslag